Dag 341-345 (2-6 aug.): Mijn laatste land, wandelland Swaziland

Dag 341. Swaziland! Vandaag ga ik naar het laatste nieuwe land van deze enerverende reis, het piepkleine koninkrijk Swaziland dus. Ik slaap weer slecht om de een of andere reden en sta dus vroeg op. De camping is in een dichte mist gehuld. Tamelijk deprimerend natuurlijk, maar zodra de zon zijn intrede doet lost de mist heel snel op en baad alles weer in het licht. Om iets voor half 9 rijd ik de camping af en vervolg mijn koers naar het zuiden. De laatste 24 km naar de grensovergang zijn erg traag maar ook mooi. De mastenbossen had ik tot iets voorbij de camping achter me gelaten, maar hier is er weer zo een. Gek genoeg noemen ze het een game reserve aan de ene kant van de weg (ik kan me niet voorstellen dat er veel wild voorkomt in zo’n eentonig en donker bos) en een nature reserve aan de andere kant van de weg. Die laatste is al helemaal sterk, want er wordt overal massaal hout gekapt. Sterker nog: ik zie ze vlak langs de weg bezig en overal liggen enorme stapels kaarsrechte boomstammen. Op andere plekken worden stukken land afgebrand, wat soms voor dikke rookwolken over de weg zorgt. Tot zover de negatieve kanten van deze route, want verder is het op en top genieten! De uitzichten zijn verbluffend en overal zijn picknickplaatsen met borden met geologische informatie aangebracht. Omdat ik weer enorm moet klimmen schiet het niet erg op. Iets voor de middag bereik ik de grensovergang. Hier, in the middle of nowhere (ik ben slechts een handjevol auto’s tegen gekomen en verder geen mens) staat een kleine, maar moderne en goed georganiseerde grenspost (Bulembu). Zelfs de toiletten zien er als nieuw uit. Ik parkeer de auto en loop het kantoortje in. Nog geen minuut later sta ik alweer buiten met de exit stempel in mijn paspoort. Het carnet probeer ik niet eens te laten stempelen; ik denk dat dat hier niet hoeft. De bewaker bij de slagboom wil nog even in de achterkant van de auto kijken, maar ook hij laat het er gauw bij zitten. Het stukje niemandsland naar Swaziland bestaat uit een heel smal, slingerend en donker paadje. Even denk ik zelfs dat er geen grenspost meer komt van Swaziland. Toch is die er natuurlijk wel en ook die is prima in orde. De procedure gaat vrijwel hetzelfde als aan de ZA kant. Het enige verschil is dat ik een hele tijd blijf kletsen met de vriendelijke en interessante dame aan wie ik de 50 rand tol moet betalen. Ze geeft me een krantje dat speciaal voor toeristen wordt gedrukt en wijst me op wat handige dingen op het landkaartje in de krant. Zo vertelt ze me dat de weg vanaf hier tot aan de volgende plaats erg slecht is. Gelukkig is dat maar 20 km en daarna zal ik voornamelijk over asfalt kunnen rijden. Natuurlijk praten we veel over mijn reis en ze vertelt dat ik niet de eerste solo overlander ben die ze ontmoet heeft. In januari is er een vrouw alleen hier langsgekomen. Die is pas moedig! Na een tijdje neem ik toch maar afscheid van de vriendelijke dame en bedank haar voor haar hulp. Wat een gastvrijheid! Swaziland maakt zo al meteen een goede indruk op me.

Als ik dan uiteindelijk weer buiten kom staat de bewaker al te wachten om de auto te controleren, wat hij natuurlijk erg snel opgeeft. Ik mag dus gaan. Hij ziet me aan de linkerkant instappen en kan zijn ogen niet geloven. Hij steekt zijn hoofd door het raam van mijn portier en bekijkt alles goed. Ik denk dat dit de eerste linksgestuurde auto is die hij ooit gezien heeft. Net als de meeste mensen wil hij graag weten welke pedaal gas geeft en welke koppelt.

De weg is, zoals beloofd, erg slecht. In mijn kanarie is het prima te doen, maar ik kom ook een paar gewone auto’s tegen met toeristen er in en die hebben het erg zwaar. Na zo’n 5 km stop ik om te lunchen op een mooie plek langs de weg. Na nog eens 15 km bereik ik de eerste stad in dit nieuwe land: Pigg’s Peak. Wat een geweldig leuke naam toch weer. Het is best een grote stad en alle winkelketens zijn vertegenwoordigd. Hoe anders dan Lesotho is Swaziland! Of toch niet? Blanken zie ik alleen in de passerende auto’s van toeristen en er loopt weer van alles langs en op de weg. Overal schreeuwende en bedelende kinderen. Eigenlijk lijkt het nog best op oost Afrika, net als Lesotho, maar dan zonder de enorme overbevolking en ook zonder kenmerkende klederdracht zoals in Lesotho. De diesel is hier net zo goedkoop als in Lesotho, dus ik heb het zo gepland dat ik met vrijwel lege tanks de stad in zou rijden en zo geschiedde. Ik laat beide tanks weer tot de rand toe afvullen en houd daarna de borden goed in de gaten. Ik ben namelijk op zoek naar de Nsangwini rotstekeningen. Mijn GPS en kaarten-apps kennen deze plek allemaal niet, maar volgens de reisgids moet het aangegeven staan vanaf Pigg’s Peak. En warempel, het klopt! Ik volg de bordjes die me 7 km over een slechte stofweg laten rijden. Onderweg kom ik heel veel schoolkinderen tegen. Bijna allemaal zwaaien en/of roepen ze me na, maar opvallender vind ik dat de meesten schopbewegingen maken als ik langs rijd. Of is het dansen?

Aangekomen bij het hutje dat als receptie moet dienen tref ik niemand aan, maar even later komt er een dame aan lopen. Ze stelt zich voor als gids en neemt me mee naar de rotstekeningen. Ze zegt dat het 15 minuten naar beneden lopen is en 20 minuten terug naar boven. ‘But,’ voegt ze er zonder blikken of blozen aan toe, ’not for fat people.’ Oké dan…

Gewapend met wandelstok en flesje water volg ik de dame de steile en rotsachtige helling af. Ik glijd een keertje uit en zij ook een keer bijna. Natuurlijk is het uitzicht wel weer erg mooi. Aangekomen bij de rotstekeningen gaat ze er bij zitten en met behulp van mijn wandelstok als aanwijsstok vertelt ze een – aan de toon te oordelen – duizend keer eerder verteld verhaaltje over de geschiedenis en betekenis van de rotstekeningen. Ze is behoorlijk specifiek en ook al zijn ze meer dan 1500 jaar oud, toch lijkt ze precies te kunnen vertellen wat alles voorstelt. De tekeningen zijn ondanks blootstelling aan regen en zon opmerkelijk goed bewaard gebleven en bevatten enkele bijzondere voorstellingen, waaronder menselijke gestalten met een sprinkhaan als hoofd en vleugels als armen. Prachtig!

Na haar verhaaltje mag ik foto’s maken terwijl zij een eindje verderop met haar telefoon speelt. Daarna vangen we de terugtocht aan. Mijn conditie is momenteel slecht en ik zit hier weer op 1700 m hoogte, dus ik hijg al gauw als een paard. Zij heeft nergens last van. Zij doet dit gemiddeld 3x op een dag, vertelt ze me. Alsof ze een punt wil maken pakt ze onderweg nog even een zware tak en draagt die de rest van de klim op haar hoofd. Brandhout, zegt ze. Jaja, ik noem het opschepperij! 😉

Terug bij het hutje betaal ik de 50 rand entreegeld en teken het gastenboek. Of ik haar een lift wil geven tot aan het begin van de weg? Tuurlijk, geen probleem. Ik moet wel eerst de passagiersstoel van een enorme berg troep bevrijden. De laatste keer dat daar iemand gezeten heeft was in Zambia, maanden geleden! Eenmaal op het asfalt moet ik nog 23 km rijden naar Malolotja Nature Reserve. Onderweg passeer ik de grote Magugu stuwdam en geniet ik weer van de uitzichten. Het park bied veel wandelmogelijkheden en daar wil ik morgen gebruik van gaan maken, dus blijf ik hier 2 nachten. Het kost slechts 100 rand per nacht, maar er is geen elektriciteit en de toiletten en douches zien er niet geweldig uit. Tot een uur of 18 ben ik slechts de tweede kampeerder. Rond dat tijdstip komt er echter een Franse familie aan die het weten te presteren om van alle beschikbare plekken precies die naast mij uit te kiezen. Erg irritant, want ik was net zo aan het genieten van de afzondering. Zo’n heerlijk rustig plekje had ik sinds Namibië niet meer gehad, maar dat gaat nu dus niet door. Er is een restaurant, maar die ligt enkele kilometers verderop en – niet onbelangrijk – hij sluit al om 17 uur! Maakt niet uit; ik ben vrij vroeg (16 uur), dus ik draai wel weer een maaltje in elkaar. Ik heb nog van alles in voorraad. Gezien de hoogte koelt het hier weer snel af zodra de zon weg is, maar mijn kachel kan ik niet gebruiken, dus vlucht ik halverwege de avond de auto weer in.

Dag 342. Als ik om 7:15 uur de portieren open schijnt het zonnetje in mijn smoel. Heerlijk, geen trui aan vanmorgen. Hier en daar staan vlakbij blesbokken te grazen. Om een uur of 10 parkeer ik de auto bij een mooi uitzichtpunt, nadat ik eerst verkeerd was gereden door verwarrende instructies bij de receptie gistermiddag. Vanaf dit punt begint een wandeling naar de Malolotja waterval en een andere wandelroute naar een andere waterval. Volgens de receptioniste moet ik beide watervallen kunnen zien en duurt de wandeling naar de tweede waterval en terug ongeveer 2,5 uur. Als ik het pad verder volg, maak ik een lus en kom terug bij de auto na zo’n 5 uur wandelen. Tot zover de theorie. Zoals wel vaker valt de praktijk wat anders uit. Maar dat ligt grotendeels aan mij, want zoals gezegd is conditie slecht, door al dat autorijden van de laatste weken en dat is er nog de hoogte van 1700 m. Tel daar een stel zwakke enkels bij op en je begrijpt dat ik er ietsje langer (understatement) over gedaan heb. Het is niettemin een schitterende wandeling. Hoewel ‘wandeling’; het is bijna alleen maar klimmen en klauteren langs hele steile hellingen. De wandeling naar de Malolotja waterval blijkt helaas afgesloten vanwege een broedende kale ibis (zeldzaam diertje), dus sla ik maar het pad in dat naar de tweede waterval leidt. Dat blijkt echter zo’n opgave (en soms best gevaarlijk) dat ik ontzettend moe ben als ik bij de waterval kom. Vlak daarvoor is een splitsing in het pad. Een kant leidt naar een punt vanwaar de waterval goed te zien moet zijn (denk ik) en de andere kant leidt naar de bovenkant van de waterval en loopt vervolgens door. Ik kies het tweede pad. Daar tref ik een Duits stel dat ik al enige malen eerder voor me had zien lopen. Zij lopen terug, terwijl ik me bij het beekje installeer om te lunchen. Om de rondwandeling te voltooien zou, zoals gezegd, een uur of 5 nodig zijn, maar ik ben nu al 2 uur onderweg en ben nog maar op een kwart van de afstand. Het zou natuurlijk kunnen dat het verderop makkelijker loopt, maar ik waag het er niet op en keer, net als de – veel fittere – Duitsers maar om en klim terug naar de auto. Daar kom ik om een uur of 15 aan; doodmoe en helemaal kapot. Dit kun je onmogelijk een wandeling noemen! Maar goed, ik heb het overleefd en heb er ondanks alles toch van genoten!

Ik heb zulke vermoeide benen van al het klimmen dat ik nauwelijks meer de kracht kan vinden om de koppeling in te drukken, maar krijg het toch voor elkaar om terug naar het kampeerterrein te rijden. Daar neem ik eerst een douche. Zoals wel vaker deze reis gaat dat niet zomaar. Gisteravond kwam ik er al achter dat heet water geen probleem is, want dat is er genoeg. Nee, koud water, dát is hier het probleem. Gek genoeg komt er uit de koude kranen van de wasbakken wel water, maar uit de koude kraan van de douches (alle 2) komt alleen maar een klein straaltje. Daar het hete water ook echt bloedheet is, betekent dit dat ik de warme kraan maar een heel klein beetje open kan draaien en dus onder een miezerig straaltje moet douchen. Maar mijn vermoeide lichaam knapt er wel van op! Hierna neem ik me voor even lekker te gaan zitten, maar dat komt er niet van. Teveel klusjes die gedaan moeten worden, waaronder het voorbereiden en later aansteken van een kampvuurtje. Die zal ik deze reis misschien nog maar een paar keer kunnen maken, dus neem ik het maar even van. Uiteraard gebruik ik het vuurtje meteen om op te koken. Ik heb in Botswana (zo’n 2 maanden geleden) een paar butternuts gekocht die ik al die tijd vergeten ben, dus die wil ik in het vuur laten garen, maar zoals iedereen wel kan bedenken zijn die inmiddels behoorlijk rot geworden, dus hou ik het maar bij wat gepofte aardappels en gegrilde ui en worstjes. Ook lekker. ‘s Avonds is het best goed uit te houden bij het vuur. De Franse buren zijn vanmorgen vertrokken, maar helaas is er een groep lawaaierige Amerikanen voor in de plaats gekomen.

Dag 343. Ik stap uit de auto en zie overal water. Of het nou geregend heeft of gemist weet ik niet, maar alles is nat. Daar had ik geen rekening mee gehouden en controleer dus gauw de inhoud van de kisten die ik buiten had laten staan. Gelukkig is dat nog droog. En de rest is voor ik weg rijd al weer opgedroogd in de warme ochtendzon. Ik hoef niet ver te rijden vandaag; een voordeel van zo’n klein land! Ik rijd eerst langs de Sibebe heuvel, een enorme granieten koepelberg even buiten de hoofdstad Mbabane. Ik kan echter geen plekje vinden om hem goed te zien en zo indrukwekkend vind ik hem eigenlijk niet, dus rijd ik gauw weer door. Mbabane heeft veel weg van een doorsnee ZA stad, maar dan met veel minder blanken en koloniale architectuur. Swazi Candles & Crafts is mijn volgende bestemming, een verzameling souvenirskraampjes en een winkel waarin handgemaakte kaarsen in de meest bijzondere vormen en decoraties te koop zijn. In het restaurantje bestel ik een vroege lunch: een soort panini met gegrilde groentes die er echt smerig uit zien en nergens naar smaken.

Het Nationale Museum staat als volgende item op mijn agenda. Het is klein, maar de 2 zalen over de geschiedenis van Swaziland zijn vrij modern, netjes en goed ingericht. In een ander deel van het gebouw is een zaal gewijd aan de ecologische en geologische aspecten van het land, geïllustreerd met stoffige en soms onherkenbare opgezette dieren (is die pluizenbol op de grond echt een vogel? Het lijkt meer op een tribble (Star Trek)). Buiten staan een aantal buienkorfvormige hutjes, de traditionele hutjes van het Swazi-volk. Zo af en toe dendert er een keurig geüniformeerde schoolklas als een tornado door het museum. De chaos en extreme herrie zijn gelukkig telkens maar van korte duur, want ze hebben het hele museum in ongeveer 15 minuten wel gezien.

Als ik klaar ben (na meer dan een uur) is het half 15. Ik ben moe van gisteren en heb hoofdpijn. Ik vind het mooi geweest voor vandaag. Dus rijd ik naar Mlilwane Wildlife Sanctuary, even buiten Lobomba, de culturele hoofdstad van het land en de stad waar de (overigens absolute) monarchie residentie houdt. Bij de toegangspoort word ik geregistreerd en krijg een papiertje mee. Daarna is het 3,5 km rijden naar het kamp, waar ik 2 nachten wil verblijven. Met de drukke weg vlakbij de vorige camping nog in gedachten ben ik blij dat dit dit kamp wat van de bewoonde wereld af ligt, maar die vreugde verbleekt onmiddellijk als ik aan kom, want daar tref ik – letterlijk – busladingen toeristen aan. Honderden binnenlandse en buitenlandse toeristen. Ik moet op mijn beurt wachten bij de receptie, maar gelukkig blijkt kamperen nog mogelijk te zijn. Overal om me heen hoor ik Amerikanen, Aziaten, Fransen en natuurlijk vooral Nederlanders. In het winkeltje koop ik een kaart van het park, waarop de wandelroutes netjes aangegeven staan. Ondanks mijn spierpijn wil ik er daar morgen weer eentje van doen. Het landschap en het aanwezige wild is hier weer heel anders dan in Malolotja en ik moet hoognodig mijn conditie weer een beetje verbeteren. Op de kampeerplaats is nog zat plek, er is overal elektriciteit en de douches en toiletten zien er pico bello uit.

Nadat ik even uitgerust heb maak ik een rondje door het grote kamp en de talloze mensen. Er zijn veel activiteiten mogelijk hier: er wordt veel paard gereden, gemountainbiket en het terrein voor dagjesmensen ziet helemaal blauw van de rook van tientallen braaien. Ergens daar tussenin ligt ook nog een zwembad, maar die is door de rook bijna niet te zien. Ik reserveer een plekje voor het buffet vanavond en loop daarna weer terug naar de auto om aan mijn verslag te werken. Om de afgesproken tijd, 18 uur, meld ik me weer bij het restaurant. Ik ben de eerste, maar een half uur later zit de tent bomvol. Bijna allemaal Nederlanders. Werkelijk waar, aan bijna elke tafel hoor ik Nederlands praten. Het is zo erg dat de man die de soep opschept er automatisch van uit gaat dat iedereen Nederlander is en daarom een Zwitserse vrouw helemaal in verwarring brengt als hij Nederlands (immers verwant aan het Afrikaans) tegen haar begint te praten. De soep is overigens lekker, maar de hoofdgang een stuk minder. Er zijn 3 soorten vlees, maar alles is taai en/of er zit erg veel vet aan. De groente is bijna rauw. Ik houd best van knapperige broccoli, maar als ik er met tanden én mes bijna niet doorheen kom is er toch iets mis, denk ik. Het dessert is dan wel weer aardig. Goedkoop is het allemaal niet, maar de thee is gratis dus dat scheelt weer. Ik blijf bewust tot 20 uur plakken (gelukkig heb ik een goed boek), omdat er een traditionele dansvoorstelling zou moeten plaatsvinden om dat tijdstip. Er gebeurt echter nog niets op de bewuste plek, dus loop ik even naar het kampvuur ernaast. Ik ga naast een flinke, liggende boomstam staan, dat bij nadere inspectie een slapend wrattenzwijn blijkt te zijn! Sterker nog: er ligt een heel gezinnetje van pa, moe en 2 kinderen rondom het vuur te slapen. Tot zover de theorie dat dieren bang zijn voor vuur. Een passerende medewerker vertelt dat ze er een paar jaar geleden bij kwamen liggen en sindsdien elke avond komen. Zolang we hen met rust laten, laten ze ons ook met rust. Het is 20:10 en ik vraag haar of de voorstelling zo gaat beginnen. ‘Ja hoor, maar we wachten tot een grote groep Nederlanders klaar is met afrekenen.’

Slechts 5 minuten later is het zover. Met tromgeroffel wordt de dans aangekondigd en volgt de meute hen naar de plek waar de voorstelling wordt uitgevoerd. Aha! Nu weet ik waarom die kinderen van de week hun benen de lucht in gooiden toen ik langs reed: het is inderdaad een dans! Sterker nog: de mannen en vrouwen die vanavond voor ons optreden hebben deze beweging in vrijwel elke dans verwerkt. Op gechoreografeerde momenten slaan de trommelaars extra hard op hun trommels en tegelijkertijd gooien de dansers in een fractie van een seconde een been hoog de lucht in om die met een flinke klap weer op de grond te laten landen. Laat het overigens aan Nederlandse vakantiegangers over om luid door de voorstelling heen te praten. Na een half uurtje is het voorbij en mogen de gasten mee dansen in een soort polonaise. Dat zou voor mij het teken moeten zijn om er vandoor te gaan, maar ik blijf toch nog even kijken hoe mijn landgenoten zichzelf voor schut zetten. Maar misschien ben ik te cynisch.

Dag 344. Wat een heerlijke ochtend. De nacht was – tegen alle verwachtingen in – doodstil en ook in de ochtend is het nog lang heerlijk rustig. De temperatuur is ook erg aangenaam. De avond was tamelijk fris, maar nu is het heerlijk. Zo heerlijk dat ik tot half 10 blijf zitten lezen.

Ik pak mijn wandelspullen bij elkaar en loop naar de receptie om te informeren waar de ‘Hippo trail’ begint, want dat wordt op het kaartje niet duidelijk. Ook teken ik het ‘rescue register’, wat verplicht is als je gaat wandelen zonder begeleiding. Er zitten geen gevaarlijke dieren in het park (op nijlpaarden en krokodillen na) en het terrein is allesbehalve gevaarlijk, maar goed.

Ondanks de aanwijzingen heb ik nog wat moeite om het begin van het pad te vinden en ik ben niet de enige, want een drietal landgenoten zoekt zich ook een ongeluk. Een passerende medewerker biedt uitkomst. Verder is de route grotendeels uitstekend gemarkeerd. Dit is pas wandelen! Wat mij betreft een ideale mix van landschappen, schaduw en zon, hellingen en vlaktes, en moeilijk en makkelijk lopen. De route is slechts 7 km lang, maar loopt door grasvlaktes, dichte bossen, een mooie kloof, langs en over water en overal zijn dieren: nyala’s, impala’s, blesbokken en wrattenzwijnen (die overigens allemaal ook gewoon door het kamp heen slenteren). Op de kruispunten waar geen paaltje staat biedt de kaart of mijn telefoon uitkomst. Ondanks de drukte in het kamp kom ik maar weinig mensen tegen. En rond lunchtijd, net op het moment dat ik bij mezelf denk dat alleen bankjes nog ontbreken, staat daar zomaar ineens een picknickbankje voor mijn neus. Zoals ik al zei: ideaal. Overigens doet het allemaal wel heel erg Europees aan: gemarkeerde paadjes, een picknickbankje, maar ook de landschappen en vegetatie geven een erg Europese indruk. Natuurlijk kun je daar nergens tussen de antilopen lopen en is er wel degelijk een groot verschil in flora. Zo zul je in Nederland niet gauw door een bos vol koortsbomen lopen. Overigens doet de Hippo trail haar naam geen eer aan; er is geen nijlpaard te zien.

Halverwege de middag kom ik weer terug in het kamp, teken opnieuw het register – om aan te geven dat ik het overleefd heb – en besteed verder een lekker rustig middagje bij de auto. Douchen wil ik ook doen, maar dat is – zoals wel vaker bij mij, geloof ik – een avontuur op zich. Ik heb al heel wat douche-problemen ervaren (afbrekende haakjes, doorschijnende gordijnen, kapotspringende douchekoppen, water dat alle kanten op spuit behalve naar beneden, spionerende gekko’s, muggenlegers, noem maar op), maar vandaag kan ik er weer eentje aan toevoegen. Laat ik beginnen te zeggen dat de ablutions (verzamelnaam voor douches en toiletten) er ongelooflijk goed uit zien; de beste die ik in maanden heb gezien. Alles is brandschoon, netjes, ontzettend goed doordacht en alles werkt, iets wat op zichzelf al heel bijzonder is. Nou ja, niet alles werkt. Er zijn maar liefst een stuk of 10 douches voor de heren, verdeeld over 2 zijden van de ruimte. Merkwaardig genoeg komt uit de koudwaterkranen van de douches aan de linkerkant geen druppel water, maar uit de warmwaterkranen komt wel – warm – water. Aan de rechterkant van de ruimte is de situatie bijna omgekeerd: uit de koudwaterkranen komt wel gewoon water, maar uit de warmwaterkranen komt alleen koud water. Dus ondanks dat er 10 douches zijn en alles er pico bello uitziet, kan ik zelfs hier alleen maar kiezen tussen een bloedhete douche of een ijskoude douche. ZUCHT Dat heb ik weer. De receptie is veel te ver lopen, zeker omdat ik alles al uitgetrokken heb, dus na 7 douches getest te hebben ga ik toch maar weer terug naar de eerste, hete douche. Als ik de kraan uit en na een paar tellen weer aan zet, is het eerste water nog niet té heet, dus zo weet ik me wel weer te redden. Ja, ik kan een boek schrijven over alleen al de douches van deze reis!

Intussen stroomt de camping aardig vol. Er zijn veel meer plekken bezet dan gisteren. Voor wie het zich afvraagt: ja, ook dit zijn bijna allemaal Nederlanders. Er is echter ook een ZA gezin. Dat merk ik niet alleen aan hun Afrikaanse taalgebruik, maar ook aan het feit dat ze een uur(!) bezig om hun kamp op te zetten en het er daarna uit ziet alsof een heel leger hier 4 maanden komt stationeren. Drie grote tenten, meerdere tafels, stoelen, een wasteil op poten, noem maar op en ze hebben het. En toch zijn ze maar met z’n vieren. Een medewerker komt met een kruiwagen vol brandhout naar ze toe schuifelen (lopen kan ik het nauwelijks noemen). Maar liefst 7 grote bundels hout hebben ze besteld. Om te braaien natuurlijk. De man des huize verwacht er – zo hoor ik hem tegen de medewerker zeggen – een dag of 2-3 mee te kunnen doen. Ik zou hier ruim een week van kunnen stoken!

Dag 345. Gebeten door een galago (Engels: bushbaby; een soort primaat dat het midden houdt tussen een eekhoorn, kat en makaak). Tja, dat overkomt iedereen wel eens toch? 😉 Nu maar hopen dat dat tetanus vaccin zijn werk doet.

Ik word vandaag erg vroeg wakker en kan niet meer in slaap komen. Als om half 7 1 van de Nederlandse buren ruzie begint te maken met een reisgenoot, ga ik er maar uit. De ruzie is op zich wel leuk om te volgen, hoewel ik het niet goed kan verstaan. Het gaat om een stel ouders dat met ca. 18 jarige dochter en vriendje op reis is in een Hilux met 2 daktenten. De vete is tussen schoonzoon en schoonvader en is niet misselijk. Regelmatig moet moelief tussenbeide komen. Ze zijn aan het inpakken voor de thuisreis. Zo te merken heeft deze vakantie hen dichter tot elkaar gebracht! 😉

Om half 9 rijd ik het park uit en begin de op één na laatste lange rit van deze reis (als het goed is). Ik rijd ongeveer 175 km zuidoostwaarts richting de grens met ZA. Het Swazilandse landschap is hier lang niet zo mooi en indrukwekkend als in het noorden. Het zijn vooral suikerrietplantages. Het gebeurt dan ook vaak dat ik achter zo’n vreselijk trage vrachtwagen moet blijven hangen die een spoor van plantmateriaal achterlaat en je als achterligger zelfs op het asfalt in het stof doet laten happen. De grensovergang Lavumisa-Golela is verrassend efficiënt. Dat is maar goed ook, want het is vreselijk druk. Ik sta aan de kant van Swaziland gelukkig nog net voor 3(!) busladingen vol toeristen en schoolkinderen in de rij voor de 3 open loketten. Als ik eenmaal aan de beurt ben is het zo klaar. Paar stempels en gaan met die banaan.

De poort naar de grenspost van ZA ligt op nog geen 2 meter van die van Swaziland. Net als aan die kant krijg ik ook aan de kant van ZA een gatepass die ik door Immigratie en Douane moet laten stempelen. Alleen dan mag ik de grenspost weer verlaten. Op deze grenspost heb ik minder geluk. Het is stervensdruk en ik moet dientengevolge lang op mijn beurt wachten. Maar ook dan ben ik snel weer klaar. Mijn kenteken moet bij een gemiddelde grenspost zeker 4x ergens genoteerd worden en iedere keer is het hetzelfde liedje: verbaasde blikken en ongelovige klanken als ik het nummer noem. Inmiddels zeg ik er bijna plichtmatig direct achteraan dat het een Nederlands kenteken is en dan nog duurt het vaak even voor ze het geloven. Het zelfde geldt voor het feit dat het stuur aan de linkerkant zit. Dat levert bij bijna iedere grensbeambte en poortwachter grote ogen en verwarde blikken op. Ik kan er nog steeds om lachen.

Zo, dat was Swaziland, land nummer 24, het laatste nieuwe land. Nu ben ik weer terug in ZA, het land waar mijn reis zal eindigen. Vanaf de grens is het nog een kleine 100 km rijden naar Hluhluwe (spreek ongeveer uit als ‘shloeshloewe’). Van daaruit ga ik eerst naar de Wildebees ecolodge, waar ik goed en goedkoop zou moeten kunnen kamperen, maar ik tref een dichte poort en ik kom er met geen mogelijkheid in. Er staan 2 paaltjes voor het hek: 1 met een numeriek toetsenbord (daar kan ik dus niks mee) en 1 met 2 ‘deurbellen’. Ik probeer ze allebei, maar krijg bij beide een automatische mededeling over een of ander telefoonnummer dat ik gebeld schijn te hebben door de knop in te drukken. Ik blijf nog even wachten; misschien dat iemand me heeft opgemerkt en de poort open doet voor me, maar dat gebeurt niet. Nou, dan niet. In deze omgeving stikt het van de accommodaties dus ik ga gewoon naar een ander. De beschrijving van de Bushbaby lodge & campsite in iOverlander klinkt ook erg goed. Daar aangekomen tref ik opnieuw een dichte poort met een zelfde paaltje met 2 ‘deurbellen’. Het resultaat is aanvankelijk precies hetzelfde als bij de Wildebeest ecolodge, maar dan ineens gaat de poort open. Gelukkig, ik begon al aan mezelf te twijfelen. Ik word ontvangen door de vriendelijke (Nederlandse) eigenaar. Er zijn 2 kampeerplaatsen, waarvan er 1 uitkijkt over een waterplaats waar op dat moment enkele zebra’s aan het drinken zijn. Leuk plekje! Merkwaardig genoeg zijn er geen braaien op de kampeerplaats, hoewel ze wel voor iedere bungalow staan. Er loopt een drukke spoorbaan vlakbij, getuige de luide toeter die ik zo nu en dan hoor, maar daar blijk ik ‘s nachts gelukkig geen last van te hebben. Verder is het een heerlijk plekje. Rustig, mooie omgeving, best goed sanitair, en niet duur. ‘s Avonds trakteer ik mezelf op pannenkoeken en om 19 uur loop ik naar het restaurant om te zien hoe de galago’s (bushbabies) gevoederd worden. Het is een drukke bedoening, want er logeren blijkbaar een aantal (uiteraard Nederlandse) groepen in de lodge. De galago’s zijn erg schattig om te zien. Ze rennen vanuit de bovenste takken naar beneden, grijpen het stukje banaan uit je handen en rennen meteen weer naar boven. Er zijn er een stuk of 5. Iedereen mag ze een stukje banaan voeren en ze zelfs aaien. Als ik dat laatste probeer ziet meneer of mevrouw galago mijn vinger blijkbaar aan voor een lekker stukje fruit, want hij/zij bijt hard in mijn vinger. Er scherp zijn de tandjes niet, maar de beet is wel krachtig, die ik houd er toch een klein wondje aan over.

4 gedachtes aan “Dag 341-345 (2-6 aug.): Mijn laatste land, wandelland Swaziland

  1. Jilles Koopmans

    Het wordt nu echt tijd om naar huis te komen Bjorn: verliefde struisvogels, bijtende aapjes, hordes Nederlanders, taai vlees, te hete douches, enz.

  2. joep vincent

    Bjorn kort door de bocht gezegd, Je vader mist je en maakt omtrekkende bewegingen door te zeggen bijtende aapjes en hordes Nederlanders, Joh hij staat gewoon te popelen een heerlijk welkomstgerecht de oven in te schuiven.lol

    hij zal; indertdaad dolblij zijn jou en de 3 blondies weer te kunnen knuffelen op hollandse bodem. doos tissus erbij ! geniet van je laatste vakantiedagen en schakel rustig in je eigen tempo over. step by step.! lieve groeten vanuit regenachtig Schiedam (piepklein pllasje in NederlanD).

    1. Bjorn Auteur van bericht

      Dank je wel, Joep! Troost je, terwijl ik dit schrijf komt het ook hier met bakken uit de hemel… en dat al de hele dag. Gisteravond had ik zelfs hagel!

Laat een antwoord achter aan Bjorn Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.