Gisteravond beloofde Rahel me een lift naar het National Museum, nadat ik bij haar informeerde naar een richtprijs voor een taxi naar dit museum. We spreken af om 8 uur. Iets voor 7 uur (dag 91) kruip ik mijn auto uit; nog steeds duizeligheidsvrij, wat een zegen! Ik geniet van een luxe ontbijt van verse(!) melk en all-bran cornflakes (gisteren bij de supermarkt gekocht). De melk werd geleverd in een niet-hersluitbaar zakje, dus ben ik min of meer gedwongen om het op te maken.
Om 8 uur sta ik klaar voor vertrek, maar Rahel is er nog niet. Om 9:10 (ik ben maar wat gaan lezen) ben ik het wachten toch echt zat en loop naar de overkant van de straat om te informeren waar ze blijft. ‘5 Minuten,’ is het antwoord. Ja ja, dat kan ik inmiddels wel. Dat wordt zeker een half uur. Ik besluit direct om toch maar gewoon een taxi te zoeken. Die vind ik na een minuut of 10 lopen. Hij wil 200 birr hebben, maar dat weet ik af te dingen naar 150.
Onderweg stuiten we op een wegblokkade (enkele kleine, maar strategisch geplaatste stenen dwars op de weg) en zijn we gedwongen om een steile, ongeplaveide, modderige, ‘kuilige’ zijstraat in te rijden. Daarbij moeten we eerst zeker 30 auto uit de andere richting voor laten gaan. De taxi verkeerd in slechte staat en ik vraag me sterk af of hij deze glibberige beklimming wel aan kan, maar wonder boven wonder lukt het. De auto houdt er wel een nieuwe piep en kraak aan over. Ik voel me een piepklein beetje medeverantwoordelijk en geef de man uiteindelijk 160 birr, nadat hij me keurig voor de deur heeft afgezet.
Zoals wel vaker gebeurt (zelfs bij het verzekeringskantoor gisteren), word ik (tamelijk onzorgvuldig) gefouilleerd en wordt mijn tas gecontroleerd bij het naar binnen gaan. De entree is opmerkelijk genoeg maar 10 birr, terwijl vrijwel iedere toerist dit museum zal bezoeken, omdat hier de befaamde ‘Lucy’ te vinden is, de fossiele resten van 1 van onze verre voorouders, lang gezien (en door Ethiopië nog steeds) als de reden om Ethiopië als ‘Geboortegrond van de Mensheid’ te betitelen, omdat het ten tijde van de vondst de oudst bekende homonoïde soort was die waarschijnlijk rechtop liep. Niet dat je de fossielen zelf te zien krijgt. Nee, er zijn 2 afgietsels te zien: 1 liggend in een vitrine en 1 staand, en aangevuld met de vele ontbrekende delen, om een idee te geven van hoe haar complete skelet er uitgezien moet hebben.
Maar eerst bekijk ik de tentoonstelling op de begane grond. Die bestaat uit een verzameling koninklijke en keizerlijke voorwerpen, zoals kleding, kronen en zelfs de troon van keizer Hailie Selassie. Vervolgens volgt een opstelling van grafvondsten uit de Aksumitische periode. Ik kan het niet helpen, maar enkele van de beelden doen wel heel erg faraonisch aan. Net als ik weer terug bij de ingang kom zie ik een enorme groep schooltieners aan komen lopen. Gauw loop ik de trap af naar de tentoonstelling waar de afgietsels van Lucy te zien zijn, want ik heb zo’n vermoeden dat ik daar straks nauwelijks meer bij zal kunnen. Er zijn een aantal toeristen, maar niet storend. Tot de schoolklas de trap af stormt met het lawaai van een kudde op hol geslagen olifanten. Dat gebeurt dus niet alleen in Europese musea. De rest van mijn bezoek moet ik het museum delen met de jonge studentjes. Sommigen negeren me, sommigen kijken nieuwsgierig en giechelen, sommigen willen met me op de foto en één jongen knoopt een kort gesprek met me aan. Kijken naar de voorwerpen en lezen van de infoborden doet bijna niemand, hoewel een enkeling aantekeningen maakt. Blijkbaar zijn ze het museum ingestuurd met een opdracht. Maar de meesten stellen dit schijnbaar uit tot later, want ze maken gewoon overal foto’s van met hun telefoon of tablet.
De keldertentoonstelling is zowaar erg informatief, netjes en volledig. Er wordt vertelt over opgravingen, het ontstaan van fossielen, en vervolgens vrijwel de gehele evolutie tot aan de moderne mens, geïllustreerd met mooie fossielen en stenen werktuigen die in Ethiopië zijn gevonden. Lucy is zeker niet de enige bijzonder voorouder die hier gevonden is. Ik kan de namen van de soorten niet meer reproduceren, maar het is een indrukwekkende rij aan mensachtigen die hun fossielen hier hebben achter gelaten.
Op de eerste verdieping is het een stuk slechter gesteld met de tentoonstelling. Eigenlijk heb ik zelfs na afloop nog steeds geen idee waar het nou precies om draait. Er liggen en staan allerlei etnografische voorwerpen zonder labels of contextinformatie, maar er staan ook orthodoxe iconen en wat moderne voorwerpen. Op de tweede verdieping is het, ondanks het ontbreken van informatie wel duidelijk waar het om draait: moderne(re) kunst met Ethiopische onderwerpen.
In de tuin van het museum kruipen 3 grote schildpadden rond. Ook staat er een bord die naar een tijdelijke expositieruimte verwijst, maar die weet ik niet te vinden. Eenmaal op straat loop ik noordwaarts naar het Yekatit 12 monument; een obeliskachtig monument dat de brute moord op duizenden onschuldige toeschouwers herdenkt door ordetroepen na de aanslag op [naam].
Bij een klein restaurantje bestel ik een (lekker!) soort pizzabroodje en een kop Ethiopische thee. Ook maak ik gebruik van het afgrijselijke toilet. Een Frans exemplaar, met kapot porselein, geen water in de stortbak, overal pis op de vloer en een grote opening in de muur die uitzicht op (en dus ook van af) de straat biedt.
Het ligt op de route naar het Etnografisch Museum, dat op het grote terrein van de Addis Abeba University ligt. Het museum is gevestigd in het (weinig indrukwekkende) voormalige paleis van keizer Hailie Selassie en is desondanks erg lastig te vinden, omdat er bijna nergens bordjes staan en de bordjes die er staan spreken over een museum met een andere naam (ben ik even vergeten). Maar goed, eenmaal binnen is het kristalhelder waar ik moet zijn… niet dus. Er is ook een taalkundig instituut gevestigd in het pand en ik moet goed zoeken voor ik eindelijk een hokje met een cashière vind waar ik (blijkbaar) een kaartje kan kopen (100 birr). Op de eerste verdieping moet ik zijn voor het museum, kom ik desgevraagd te weten. Bovenaan de trap vind ik een oude man achter een bureau die mijn handgeschreven entreebewijs aandachtig bestudeerd en aantekeningen maakt op een klein kaartje. Dan krijg ik het entreebewijs terug en ben ik vrij om te gaan. Nu het museum nog vinden. Er staan hier en daar wel vitrines in de gang, maar het geheel doet niet als een museum aan en voldoet zeker niet aan de (achteraf gezien zeer onvolledige) omschrijving in de reisgids. Maar aan het einde van een gang vind ik een zaal met enkel vitrines, gevuld met gouden en zilveren kruizen en etnografische voorwerpen. Ze zijn alleen in het Amharisch gelabeld. Gelukkig blijkt het museum pas echt te beginnen in een gang die aansluit op de zaal. Er hangt zelfs een papiertje met de woorden ‘Start here!!!’ En al snel vind ik het museum waar ik naar op zoek was. Er hangen veel infoborden en de meeste voorwerpen zijn kundig gelabeld. In een aaneenschakeling van ruimtes en gangen wordt aan de hand van verhalen en voorwerpen over de geboorte, het volwassen worden, het dagelijks leven en de dood, door de ogen van een aantal van de vele etnische groepen die Ethiopië rijk is. Met name de (morele) verhaaltjes, zoals een leeuw die zijn lesje over jaloezie leert, een baviaan die zijn lesje over hebberigheid leert, en een man die leert dat zijn vrouw een geslachtsorgaan heeft zijn erg leuk. Ook wordt er een filmpje vertoond over de beroemde ‘Bull Jumping’ ceremonie van het Hammer(?) volk, dat een jongen verheft tot volwassenheid als hij in staat is om 4x over de ruggen van een rij stieren heen te rennen.
Ook hier kom ik een aantal toeristen tegen, waaronder vooral Duitsers. Aan het einde van de tentoonstelling bekijk ik nog de slaapkamers en badkamers van de keizer en zijn vrouw. De badkamers zijn lachwekkend simpel en van een kwaliteit die ik van een gemiddeld hotel nog niet eens zou accepteren. Maar het bed van de keizer is best indrukwekkend.
Terwijl ik zoek naar de trap naar de tweede verdieping, waar nog meer te zien zou zijn, word ik aangesproken door een man die beweert gids te zijn. Zodra ik dat hoor, voel ik de behoefte om het gesprek af te kappen, omdat dit altijd leidt naar de vraag of ik hem in wil huren, maar ik voel ook dat dit wel eens anders zou kunnen lopen en zet het gesprek voort. Uiteindelijk staan we een klein half uur te ouwehoeren over Ethiopië, reizen, leren waarderen wat je hebt, mijn reis en nog veel meer. Luid lachend schud hij me stevig de hand en neemt afscheid. Met een grote grijns op mijn gezicht loop ik de trap op. Kijk, zo kan het dus ook! Een leuk, belangeloos gesprek met een ‘local’. Dat is tot dusver bijna nergens mogelijk gebleken. Bijna overal willen ze wel iets van je.
Op de tweede verdieping is een zogenaamde Art Gallery, waar vooral heel veel kruizen, iconen (volgens de reisgids de grootte iconencollectie ter wereld, maar dat is absolute onzin) en andere religieuze voorwerpen te zien zijn. De kwaliteit van het schilderwerk van veel iconen is zo amateuristisch dat ik me soms serieus afvraag of dit wel serieus is. In een verlaagd en verduisterd gedeelte van de zaal zijn vele muziekinstrumenten te zien vanuit het hele land. Een leuke en sfeervolle opstelling!
Het is 14 uur geweest en ik ben het museumlopen wel een beetje zat. Ik loop de universiteitscampus af en vind na een tijdje een taxi die me voor 150 birr terug brengt naar het bus/treinstation, dat vlakbij het Holland House ligt. De rit duurt lang, omdat de stoplichten in Addis vaak absurd lang op rood staan. Alle stoplichten (die werken) zijn voorzien van een afteller en regelmatig zie ik die teller beginnen af te tellen vanaf 200 seconden of meer. De taxichauffeur zet me af pal voor de voeten van een verloren om zich heen kijkend groepje blanke toeristen, alsof hij me bij ‘soortgenoten’ wil afleveren. We zijn immers allemaal ‘faranji’, blanke buitenlanders. Dat woord hoor ik in dit land overal waar ik kom. Doorgaans niet bepaald op een vriendelijke toon en eigenlijk neem ik er soms best aanstoot aan. Ik vind het tamelijk discriminerend.
Terug bij de auto lees ik mijn boek uit (wauw, ik heb deze reis al 3 boeken gelezen! Dat is meer dan ik de afgelopen 5 jaar bij elkaar heb gelezen!) en begin dan de auto voor te bereiden op mijn vertrek morgenochtend. Uit mijn secundaire proviandkist vis ik mijn tweede en laatste pak hagelslag (die aangevreten blijkt te zijn door mieren), wat Hollandse snoepjes die ik bij mijn afscheid gehad heb, een zak kruidnoten die ik van mijn vader gehad heb in Cairo en wat etenswaren die ik wellicht binnenkort nodig heb. Ik reorganiseer wat dingen en spoor mijn reisgidsen voor Kenya op. Over 10 dagen moet ik Ethiopië uit zijn, dus dan is mijn Keniaanse avontuur zeker begonnen! En daar moet ik me nog wel op voorbereiden. Reisgids Kenya, reisgids Oost Afrika, reisgids wildspotten, boekjes over Afrikaanse vogels en een landkaart van Kenya.
Tegen etenstijd steek ik de straat weer over. In het restaurant zit opnieuw hetzelfde groepje mannen, hoewel de samenstelling ietsje anders is en er een vrouw bij is. Zodra die weg is veranderd de toon van het gesprek opmerkelijk snel.
Ik bestel de goulashsoep, die uitstekend smaakt. Om een uur of 20 bestel ik mijn tweede kop thee en trakteer mezelf op een schaaltje bitterballen. Jawel, die zijn hier te krijgen! Evenals kroketten en patat mayo. Maar om die ook te bestellen gaat me wat te ver. Als ik ze op heb en de serveerster die het schaaltje weghaalt zeg dat het smaakte naar thuis, verraad ik mijn Nederlandse identiteit aan de bloemenkwekers aan het andere tafeltje, maar daar zitten de laatste 2 aanwezigen in een discussie verwikkeld en lijken er geen acht op te slaan. De bitterballen smaken inderdaad naar thuis, hoewel ik thuis eigenlijk nooit bitterballen eet. De ragout is wat ‘anders’, maar verder is er absoluut niets op aan te merken.
Rahel was in de middag naar me toe gekomen om haar excuses aan te bieden voor vanmorgen. Blijkbaar is ze uiteindelijk om half 10 vertrokken (in plaats van 8 uur dus). Ze moet nu naar een bierbrouwer toe, maar zegt vanavond om 1 uur Ethiopische tijdrekening (= 19 uur Westerse tijdrekening) weer terug te zijn. Dat wordt uiteindelijk bijna 2 uur later.
Ook op dag 92 heb ik geen last van duizeligheid en dat beschouw ik echt als een zegen, na al die weken. Ik merk het vooral omdat ik me weer erger aan de andere, ‘normale’ dingetjes waar ik vaak ‘s ochtends last van heb, zoals slaperigheid, kou, verstopte neus, etc. Wat is het heerlijk om daar weer last van te hebben! 😉
Niettemin ben ik weer vroeg wakker en ben voor 8 uur eigenlijk al helemaal klaar voor vertrek. Ik had gisteravond afgesproken met Rahel dat ik vanmorgen wat brood bij haar kon kopen (ik kon gisteren nergens een bakkertje vinden), maar had daarbij gezegd dat ik om 9 uur pas zou vertrekken, dus moet ik nog even wachten. En dus lees ik nog een half uurtje en probeer het dan nog eens. Nu heb ik meer succes en even later heb ik een zakje met piepkleine broodjes in handen, even later gevolgd door de rekening voor mijn verblijf, eten en drinken. Ik neem afscheid van Rahel en manoeuvreer mijn auto over de diepe put die voor de ingang is aangelegd zodat je onder je auto kunt klussen (ik heb geen idee hoe zo’n put heet).
Ik ben weer op weg! En met veel zenuwen, moet ik toegeven. Want in tegenstelling tot de meeste dagen in Ethiopië weet ik niet precies waar ik vanavond zal slapen. Er zijn mogelijkheden genoeg, maar omdat ik ook een National Park (NP) wil bezoeken, weet ik niet hoe ver ik kan komen. In Sudan had ik daar niet zo mee gezeten, maar in Ethiopië vind ik het een stuk enger. Hoe dan ook, ik rij naar het zuiden. Addis uit komen is een aardige opgave, want het is stervensdruk op de weg en de weg zelf is erg slecht. Ik wil nog ergens tanken en er zijn stations genoeg, maar overal staan rijen. Helemaal aan de rand van de stad vind ik er maar liefst 2 waar ik direct geholpen kan worden.
Als je in Afrika (tot dusver tenminste) zegt dat je de tank(s) ‘vol’ wil hebben, dan nemen ze dat heel erg letterlijk (alle pompen zijn overigens bediend). Ze blijven net zo lang bijvullen (al is het druppel voor druppel) totdat er niets meer bij kan. En dan heb ik het niet over het moment waarop de spuitmond automatisch afslaat, maar over het moment waarop de brandstof letterlijk uit de vulopening gutst. In het huidige geval gaat de vrouwelijke pompbediende zo ver dat ze het schuim van de diesel afblaast, zodat er nog wat druppels bij kunnen. Mijn aandringen dat het vol genoeg is slaat ze in de wind. De tanks moeten en zullen tot de rand toe gevuld worden. Zodra ik de doppen er op doe, stroomt er nog wat diesel uit de vulopening; zo vol zitten de tanks. Gelukkig kost het nog geen 60 cent per liter…
Het regent. De hele ochtend vallen er lichte buien, en dat is weer even wennen! Ik heb in Lalibela ook wat lichte regen gehad, maar het is lang geleden dat ik regen heb gehad tijdens het rijden. Tot mijn stomme verbazing stuit ik even buiten de stad op een ‘Expressway’, een snelweg! Het is tevens een tolweg. De driebaans(!) snelweg met bijna perfect asfalt is een verademing, na al die hobbelige wegen van de afgelopen weken/maanden. Er zijn zelfs een vluchtstrook, vluchthavens, verkeersborden, elektronische borden (die laatste helaas alleen in het Amharisch), wegwijzers en tankstations met restaurant e.d. (althans, die staan aangegeven, ik heb ze niet gezien). Voor het eerst in tijden kan ik weer eens lekker doorrijden met een gangetje van 100 km/u. Helaas duren mooie liedjes niet lang en na minder dan 100 km moet ik er al weer af, en rij ik opnieuw tussen de koeien, ezels, kinderen en gaten in de weg. Opmerkelijk genoeg staat het stadje (Modjo) direct naast de snelweg geheel in het teken van containertransport. Ik ben een heel eind van de kust af, maar toch voelt het als een havenstad, met die honderden zeecontainers om me heen en overal vrachtwagens met containers.
Na Modjo weet ik met gevaar voor eigen leven eindelijk de laatste vrachtwagens in te halen (die vaak nog geen 20 km/u rijden) en kan ik weer een klein beetje vaart maken. Ik rij nu vooral langs (bloemen)kwekerijen en passeer eindeloze rijen kassen. Als de vorm en het materiaal niet zo af zouden wijken, zou ik me even in het Westland wanen. Ondanks de berichten dat er een kleine 2 maanden geleden Nederlandse bloemkwekerijen verwoest zijn tijdens onlusten, zie ik daar hier geen spoor van. Wel is hier (uiteraard) aanzienlijk minder vee, waardoor ik redelijk door kan rijden. Zodra ik de kassen achter me laat houdt dat voordeel ook meteen weer op.
Vlak na de Langano en Abiata meren arriveer ik bij de hoofdingang van het Abiata Shalla NP. Ik moet 20 birr voor de auto en 90 birr voor mijn persoon neertellen, en ben verplicht een ‘guide scout’ mee te nemen, die me 100 birr moet kosten. Achteraf blijkt dat heel wat meer te zijn. Ik gooi al mijn troep van de passagiersstoel achterin en de man neemt plaats. Eerst stoppen we vlak achter het hoofdkwartier, waar in een omheining een paar struisvogels, gazelles en wrattenzwijnen rondlopen. Het NP is, aldus mijn reisgids en dat blijkt ook te kloppen, enkel nog in naam een NP. Vrijwel het gehele park is in beslag genomen door mensen en hun activiteiten. Het gevolg is dat enkel binnen de kleine omheining achter het hoofdkwartier nog wat ‘wild’ te vinden is. In de rest van het park vind je alleen nog mensen, koeien, geiten, honden, etc. Vreselijk, maar toch ben ik toch blij het park te bezoeken, want dit zijn wel de eerste gazelles, struisvogels en wrattenzwijnen die ik zie deze reis en ik ben nog niet klaar in het park. De guide scout is enthousiast over mijn auto en wijst me de ‘weg’ naar de belangrijkste trekpleisters van het park. Eerst een plek waar je zowel het Shalla en het Abiata meer kan overzien. Een schitterend plekje! Jammer van de souvenirverkoper en de gillende kinderen die zelfs de steile helling aan mijn voeten beklimmen om bij de faranji om geld en pennen te komen zeuren.
Daarna rijden we naar een stel warmwaterbronnen. Het rotspad er naartoe is een ware piste, maar voor mijn auto gelukkig geen groot probleem. Er zijn wel een stel diepe, brede sleuven dwars in de weg, maar met wat manoeuvreerwerk weet ik daar ook overheen te komen. Aan het einde van het ‘pad’ stappen we uit en lopen een stukje naar de bronnen. Overal zijn mensen zichzelf of kleren aan het wassen in het warme, maar stinkende water. De bronnen zelf zijn letterlijk kokendheet; het water borrelt en bruist. Heel eventjes voel ik me weer in IJsland.
Ik rij dezelfde route terug en neem vlak voor de omheining bij het hoofdkwartier een afslag naar het Abiata meer. Onderweg komen we hornbill’s en andere vogels tegen. Een heel eind voor de oever moet ik de auto achter laten, naast een andere Landcruiser, die 4 Aziaten rondrijd door het park. Het oppervlak van de 1-1,5 km naar de huidige oever van het meer is zo zacht, dat een auto er onmiddellijk in zou vast komen te zitten. Ik moet zelfs oppassen niet zelf weg te zakken. De grond veert gewoon! Dat alles komt omdat we over de drooggevallen bodem van het alsmaar slinkende meer lopen. Er wordt zoveel water afgetapt voor irrigatie dat het meer (dat sowieso maar zo’n 10 m diep is) over enkele decennia volledig opgedroogd zal zijn. Nu al is het meer door de inkrimping zo zout geworden dat al het dierenleven is uitgestorven. Er leven alleen nog algen, en de vele duizenden flamingo’s die daar weer van leven. Het zijn dan ook de flamingo’s waar het dit bezoek om draait. In het begin van de wandeling zie ik alleen een roze streep aan de horizon, maar naarmate ik dichterbij kom kan ik de individuele dieren steeds beter onderscheiden. Wat een prachtig gezicht! Zodra ik te dicht bij kom, neemt een groep flamingo’s de benen… vleugels. Een roze wolk vliegt op en strijkt verderop weer neer. Dat is voor mij het teken om te stoppen. Ik neem nog wat laatste foto’s en daarna lopen we weer terug naar de auto. Tijdens de wandeling vraagt de guide scout herhaaldelijk of ik de deuren van de auto op slot heb gedaan en als we terug komen zitten en staan er heel wat mensen om de auto heen. Uiteraard willen ze allemaal iets hebben van deze faranji.
Dit was het laatste onderdeel van mijn ritje door het park en dus rijden we terug naar de ingang. Daar blijkt dat de 100 birr voor mijn scout guide enkel en alleen voor een bezoekje aan de omheining achter het hoofdkwartier was! Uiteindelijk ben ik 300 birr en 10 birr fooi kwijt. We nemen afscheid van elkaar en ik rijd door naar het zuiden. Het idee is om naar de ‘10.000 Flamingo’s Lodge’ te gaan, waar je naar verluid ook mag kamperen. Deze lodge is gevestigd in hetzelfde NP, maar bij een andere ingang. Om er te komen moet ik eerst ca. 50 km zuidwaarts rijden, dan ca. 30 km westwaarts (beide over asfalt), en dan een zijweggetje nemen naar het noorden. Die laatste is erg goed verborgen tussen de huisjes en honderden mensen die er rondlopen. Het ziet er smal en stoffig uit en ik krijg niet het idee dat ik het ergens toe al leiden, maar er staat wel een bord van het NP langs de weg, dus het moet toch kloppen. En dus waag ik me in de menigte, die hier uiteraard onmiddellijk op reageert. De volgende 25 km heb regelmatig het idee dat ik een sirene hoor, want er is een niet aflatend ‘oejoejoejoejoejoejoejoejoejoe’ geluid (you, you, you) te horen van de gillende kinderen op het weggetje. Niet alleen dat, maar ze rennen achter de auto aan en springen er soms zelfs voor! Alsof dat nog niet erg genoeg is kom ik na een kilometer of 10 midden in een markt terecht en sta ik muurvast tussen de joelende mensen. Tientallen mensen kloppen en slaan op de auto en roepen van alles toe. Er gaat zelfs een jongen van een jaar of 15 pal voor de auto staan en houdt de bullbar vast met de ene hand en maakt een gebaar van geld met de andere hand. Zijn gezicht staat bloedserieus. Wat nu? Ik kan de jongen toch moeilijk overrijden? Maar uitstappen is absoluut geen optie. Het is maar goed dat ik standaard de achterdeuren en passagiersdeur op slot houd, want overal proberen ze de auto in te komen. Ook mijn portier wordt een paar keer geopend en ik voel me erg bedreigt. Niet dat ik vrees voor mijn leven, maar wel voor mijn bezittingen. Ik ben niet van plan om losgeld te betalen om door te mogen rijden, dus rijd ik heeeeeeeel langzaam door. Eerst een paar centimeter, dan nog een paar. Dan een paar decimeter. Na een paar meter geeft de jongen het gelukkig op en druipt af. Niet veel verderop laat ik de grootste menigte achter me en rijd zo snel als mogelijk is het dorpje uit. Ik moet daarbij wel eerst nog een jochie van de zijkant van de auto afschudden die op de treeplank is gaan staan en zich vast is blijven houden.
Een eind verderop stuit ik op een nieuw obstakel: een diep gat in de weg, met op het resterende goede stuk wegdek een passagiersbus zonder wielen. Die gaat dus voorlopig nergens heen… Naast de bus is nog een zeer smalle strook waar een tuktuk zich doorheen weet te persen (aan de andere kant is een hoge haag van cactussen), maar wat te smal is voor mijn auto. Ik heb 2 keuzes: door het gat of opgeven en omkeren. Natuurlijk staan ook hier weer tientallen kinderen op de auto te kloppen zodra ik stil sta, maar er is een verschil: er staat ook een lange, slanke man die de kinderen al roepend probeert weg te houden. Als dat niet lukt pakt hij steentjes van de grond en gooit ze naar de kinderen! Dat werkt gelukkig, want ze stuiven alle kanten op. Het duurt echter niet lang, dus moet hij het een aantal keer herhalen. Intussen waag ik me naar buiten om de situatie beter te kunnen inschatten. De man zegt, in goed Engels, dat hij denkt dat mijn auto wel door de smalle opening zal passen, maar dat geloof ik echt niet. Ik beproef mijn geluk liever met het gat in de weg. Heel voorzichtig rijd ik de kuil in. Bij het omhoog rijden voel ik hoe de steun voor mijn trekhaak over de rotsbodem schraapt en word ik enorm heen en weer geschud doordat de wielen om beurten hun grip op de weg verliezen. Maar ik kom er gelukkig wel door! Opgelucht rijd ik weer door, heel goed wetende dat ik deze weg ook weer eens terug zal moeten nemen… Pas na een meter of 50 zie ik in mijn binnenspiegel dat er een jochie op mijn achterbumper staat! Ik maak direct een noodstop en stap woest uit. Het jochie is al gevlucht voordat ik goed en wel uit de auto ben.
De rest van het pad is vooral heel erg stoffig; ik laat een enorme stofwolk achter me, waar ik de vele voetgangers in laat happen. Dat probeer ik tot een minimum te beperken door langzaam te rijden, maar erg veel helpt dat niet. Het laatste stukje is over een zijpaadje van het toch al smalle paadje. Dat is aan beide kanten afgezet met een dikke cactushaag. Bij een haakse bocht blijk ik ineens vlak langs een afgrond te rijden. Het uitzicht is verbluffend; het kratermeer van Chitu met een scherpe kraterrug en duizenden knorrende flamingo’s ver in de diepte, in het water. Wauw! Maar ook: eng! Want het pad is ontzettend steil en op nog geen meter van de afgrond. Geen tijd voor angst nu: ik moet vaart houden! Zelfs in lage gearing heeft de kanarie een zware dobber aan de klim. Aan het einde van het pad kom ik bij een hek dat door een toesnellende jongen voor me wordt geopend. Achter het hek staan een dozijn luxe hutjes met enorme glazen puien. Ik heb het gered!
Een andere jongen, Mohammed, stelt zich aan me voor en zegt direct dat het ‘no problem’ is dat ik hier kampeer. Maar een vrouw die even later ook aan komt lopen kijkt minder blij en zegt dat het niet kan. Na veel onderlinge discussie willen ze de eigenaar om raad vragen. Dat blijkt een Belg te zijn! Die zit weliswaar in Addis, dus moet er gebeld worden. Hun telefoons schijnen niet te werken, dus moet ik maar bellen. Jan spreekt gelukkig Vlaams, dus dat is makkelijk praten. Maar blij is hij allerminst met mijn komst. ‘Een paar maanden geleden hebben hier ook al mensen gekampeerd zonder dat ik het wist. Ik run hier geen camping maar een exclusieve lodge! Als je wilt kamperen, dan doe je dat maar bij de rangers bij de ingang van het park op de heuvel hiernaast.’ Om een lang verhaal kort te maken: uiteindelijk kan ik een lodge huren voor 30 US dollar (normale prijs 55 dollar voor 1 persoon). Dat vind ik geen slechte deal, want het ziet er zeer luxe uit en de locatie is werkelijk adembenemend! De zon is inmiddels bijna onder en de rode bol vlak boven de kraterrand die de wolken er boven bloedrood doet oplichten, terwijl de duizenden flamingo’s zich onderaan in het meer opmaken voor de nacht is een schouwspel om nooit te vergeten. Daar wil ik best 30 dollar voor betalen!
Ik neem het er van en bestel meteen diner. Vlees of vis hebben ze niet, daar ze niet op mijn komst hadden gerekend. Er zouden nog wel 2 andere gasten zijn volgens Mohammed, maar daar is niets van te merken. Geen probleem, vegetarisch eten is ook lekker. Ik spreek af over een uur en ga mijn spullen voor de nacht pakken. Terwijl ik dat doe zie ik een stuk of 6 kinderen langs de afrastering rondlopen en gillen. Een moment later staan ze zelf binnen de omheining van de lodge. Ik neem snel maatregelen en pak zo snel mogelijk de benodigde spullen uit de auto.
Even later zijn de kinderen verdwenen en geniet ik van een koude, maar toch lekkere douche. Hoewel de hut er op het eerste en tweede gezicht erg goed onderhouden uit ziet, mankeert er toch een hoop aan. Zo zit de kraan van de wasbak los, loopt het water van de wasbak niet naar een afvoer, maar naar de grond, doet de badkamerlamp het niet, doen de stopcontacten het niet, tocht het aan alle kanten (langs alle zijden van de glazen pui zitten enorme kieren), de klamboe is te klein voor het bed, het bed zelf is zo kort dat ik er alleen (en nauwelijks) in pas als ik diagonaal ga liggen, en is de hut vergeven van de spinnen. Daarnaast is privacy vrijwel afwezig. Door de grote glazen pui heb je een fantastisch uitzicht naar buiten, maar ook naar binnen. Er zijn wel gordijnen, maar die zijn alleen met heel veel moeite met een stok dicht te doen, zijn erg dun en bedekken maar zo’n 75% van het raamoppervlak. Ook de badkamer heeft grote ramen (zonder vitrine o.i.d.) en tussen de slaapkamer en badkamer hangt enkel een kort en flinterdun gordijntje. Dat is even wennen. Gelukkig komen hier (als het goed is) vrijwel geen mensen.
Wat me opvalt is dat ik hier weer mobiel internet heb! Toen ik Addis ruimschoots verlaten had kreeg ik wel weer verbinding met 3G, maar wat ik ook deed, niets werkte. Maar hier en nu werkt het ineens wel. Dus lees ik even later, tijdens het wachten op het eten, mijn 47 ongelezen e-mails.
Zoals afgesproken zit in om 19:00 in het restaurant: een grote hut met alleen maar glazen muren, zodat je (bij daglicht) tijdens het eten van het fantastische uitzicht kan genieten. De lentil(!) soep komt pas om 19:20, maar dat geeft niet; ik heb geen haast. De hoofdgang bestaat uit nauwelijks gekookte sperzieboontjes en wortels, gebakken aardappels, rijst en een schaaltje met blaadjes half rauwe witte kool. Dat klinkt misschien slechter dan ik bedoel, want het smaakt eigenlijk best goed en ik ben al lang blij weer wat groente te kunnen eten. Ik bestel nog wat thee na, en krijg een grote thermoskan! Daar neem ik 3 kopjes van en loop dan terug naar mijn hut. Bij gebrek aan stroom kom ik niet verder dan een halve film tot de accu van mijn laptop leeg is. De rest van de avond lees ik en sla een stuk of 20 spinnen dood, die vrijwel direct vakkundig worden afgevoerd door mieren. Ik moet onwillekeurig terugdenken aan een lodge in Namibië, 3 jaar geleden, waar ik ook een tiental (veel grotere) spinnen gedood heb voor het slapen gaan. Ook daar werden de lijkjes afgevoerd door mieren. De meeste spinnen in deze lodge in Ethiopië zijn echter zo plat en zo ongelooflijk snel, dat ze tussen de kieren verdwenen zijn voordat mijn schoenzool de muur raakt.
Ondanks alles slaap ik prima en omdat ik vroeg ben ga slapen, sta ik ook vroeg weer naast het bed op dag 93. Dag 4 zonder duizeligheid! Daar de gordijnen maar een beperkte rol spelen in deze etalagehut baadt het gehele interieur in het ochtendlicht, hoewel er ook bewolking is die dat soms weer dempt. Wat me gisteravond laat al opviel was dat ik mijn portemonnee (met paspoort en al) niet kon vinden. Gezien het tijdstip besloot ik om me er de volgende ochtend pas druk om te maken en dat doe ik dan ook nu. Zodra ik het bed uit ben ga ik op zoek, maar ik kan hem nergens vinden. Langzaam zet de irritatie zich om naar een lichte paniek. Maar: hij kan nog in de auto liggen. Die doorzoek ik dan ook grondig, terwijl de ‘bewaker’ – die op de grond tegen een hutje aan lag te slapen – wakker wordt van mijn vroege gestommel. De lichte paniek wordt steeds minder licht als ik de portemonnee ook niet in de auto aantref. Shit! Hoe kan dat nou? Ik raap mezelf bij elkaar en ga mijn stappen na: waar heb ik hem zeker weten voor het laatst gezien? Dat was op de passagiersstoel, toen ik aan kwam rijden. Hij moet hier dus ergens zijn! Of hij is gestolen. Ik verwacht niet dat het personeel zoiets zou doen, want ze zijn maar met z’n vieren en het zou hun reputatie enorm schaden. Ik denk terug aan de kinderen die ik gisteren binnen de omheining zag en die ineens verdwenen waren. Het zal toch niet???
Mohammed komt me goedemorgen wensen en vraagt of alles goed is. ‘No, my wallet is stolen,’ antwoord ik. Aanvankelijk begrijpt hij me niet, maar als ik opsom wat er in zit (euro’s, dollars, birrs, credit card, bankpas, rijbewijs, paspoort, kentekenbewijs, etc.) en zeg dat het allemaal ‘gone’ is, valt het kwartje. Gelukkig heb ik in mijn kluis nog veel dollars en euro’s en heb ik elders nog een credit card en bankpas, maar zonder paspoort en rijbewijs wordt het leven toch wel aardig gecompliceerd!
Wat volgt is een hoop discussie tussen de vier personeelsleden, terwijl ik schijnbaar eindeloos sta te wachten. Gezamenlijk controleren we het restaurant en volgt er nog meer discussie. De Belgische baas wordt weer gebeld (ditmaal werken hun telefoons blijkbaar wel) en weer wordt er gediscussieerd. Zo nu en dan wend Mohammed zich tot mij en begint een onsamenhangend verhaal dat doorspekt is van een hoop ‘no problem’s en ‘like this’-en. Om gek van te worden! Tijdens 1 van zijn monologen begrijp ik ineens waar hij het over heeft: hij denkt dat ik hen beschuldig van diefstal! Daar haak ik dus onmiddellijk op in en vertel op 3 verschillende manieren dat ik niemand verdenk – zeker hun niet –, maar dat ik enkel en alleen constateer dat mijn portemonnee weg is.
Eerst maar ontbijten, is uiteindelijk de conclusie. Dus neem ik plaats in het restaurant en eet even later een soort platte, ronde broodjes die smaken naar oliebollen. Geserveerd met een piepklein beetje honing en aardbeienjam, en wederom een grote thermoskan met thee. Na het ontbijt komt het chagrijnige meisje met wat papieren en gooit ze voor me op tafel. Ik maak er uit op dat ik hier iets mee moet doen. Twee keer moet ik mijn naam, beroep, geboortedatum, etc. invullen. Daarbij valt het me op dat er behoorlijk veel recente gasten in staan, en waarvan de meeste uit Nederland komen. Gisteren verbleef er zelfs nog en Nederlandse vrouw! Ongelooflijk, want dit is ontzettend afgelegen en lastig te bereiken!
Na het invullen krijg ik de rekening gepresenteerd! ‘Ehm… hoe moet ik dit betalen terwijl ik mijn portemonnee kwijt ben?’ Ze begrijpt me niet. Ik word ongeduldig en probeer het met andere woorden. Daarop haalt ze Mohammed er weer bij en volgen opnieuw discussie en onsamenhangende verhalen. Ik geef keer op keer aan dat ik hier niet weg ga zonder mijn portemonnee, daar ik zeker weet dat ik hem hier ben kwijt geraakt, maar zij zinspelen er keer op keer op dat ik mijn rekening betalen moet en weg moet. Uit de kluis haal ik een stapeltje dollars om aan te tonen dat ze zich over de betaling geen zorgen hoeven maken, maar dat dat onverlet laat dat ik mijn portemonnee (met inhoud) terug wil! Nog meer discussie en… nou ja, u weet het inmiddels wel.
Om een lang verhaal kort te maken: rond een uur of 10 sta ik mijn halve auto uit te laden om naar mijn portemonnee te zoeken, terwijl ik 4 toeschouwers heb die uit hun neuzen zitten te vreten. Mijn frustratie loopt op. Zo nu en dan word ik even bang: wat nu? Terug naar Addis, naar de Nederlandse ambassade voor een noodpaspoort. Geld pinnen en mijn vermiste passen blokkeren. Uitzoeken wat ik aan mijn vermiste rijbewijs en kentekenbewijs moet doen. Dat soort dingen… Maar daar kleven uiteraard de nodige nadelen aan. In de auto ligt mijn portemonnee echt niet. Dan maar voor de derde keer de hut doorzoeken. Nu extra grondig. Ik pak al mijn spullen bij elkaar, schud alles uit, kijk in alle hoeken en gaten en onder de bedden. En daar gebeurt het. Ineens realiseer ik me wat er aan de hand is. Ik sta op en loop recht op mijn doel af: het matras van het bed waar ik mijn spullen op had gelegd. Ik til een hoek van het matras op en vind daar mijn portemonnee! Ik kan wel door de grond zakken van schaamte…
Gisteren, toen ik zag dat er kinderen de omheining in waren gekomen, heb ik uit voorzorg mijn portemonnee onder het matras verborgen. En zoals heeeeeeel vaak was ik vergeten waar ik hem verstopt heb. Erger nog: dit keer was ik zelfs vergeten DAT ik hem verstopt heb! Ik geneer me dood, maar ben oh zo blij dat ik hem terug heb. Toevallig komt net op dat moment Mohammed aangelopen en ik laat hem blij maar vol schaamte het kleinood zien. Zijn reactie is opgetogen en hij schud me de hand (Ethiopische stijl: hand schudden en dan schouders tegen elkaar drukken). Ik herhaal een aantal keer hoe stom ik mezelf vind en ik bied mijn excuses aan voor de commotie die ik gemaakt heb.
Dan volgt een nieuwe discussie. Gisteravond had ik al besloten dat ik hier nog wel een nacht zou willen blijven. Het is zo’n fantastisch mooi en rustig plekje en 30 dollar per nacht is niet vreselijk duur. Bovendien heb ik geen haast en wil een dagje relaxen. Maar nu komt daar nog bij dat het al 11 uur is en veel te laat om nog op weg te gaan naar mijn geplande volgende bestemming. En dus leg ik het viertal mijn vraag voor. Mohammed zegt met zijn gebruikelijke grote, bruingele grijns: ‘no problem.’ Het chagrijnige meisje zegt: ‘no.’ Er komt blijkbaar vandaag een groep aan daarom wil ze me vandaag weg hebben. Het wordt echter nog niet duidelijk waarom precies. Als het een tekort aan hutten is, is dat geen probleem; ik slaap net zo lief in mijn auto, zolang ik maar ergens een wc en een kraan kan gebruiken. Er volgt weer veel discuss… afijn, u weet het wel. Het gaat dit keer zo ver dat ze ergens anders gaan staan om verder te discussiëren en opnieuw met baas Jan bellen. Uiteindelijk komen ze weer naar mij toe, maar het antwoord is nog steeds niet duidelijk. Wel is duidelijk dat ze willen dat ik eerst de openstaande rekening betaal. Nu ik mijn portemonnee terug heb, heb ik daar geen moeite mee, dus trek ik de nodige flappen. Dat stelt het chagrijnige meisje blijkbaar gerust en opent perspectieven. Langzaam maar zeker wordt duidelijk dat ze inzitten over geld, maar hoe het precies zit weet ik nog steeds niet. Maar als ik aanbied om ook alvast voor de komende nacht te betalen, wordt iedereen ineens blij. En dus trek ik 30 dollar uit mijn portemonnee en ineens is het geen enkel probleem dat ik nog een nachtje in deze hut blijf. Het chagrijnige meisje neemt zelfs alvast mijn bestelling voor het diner op. Mogelijk dat ze, gezien mijn hoge korting, niet wilden dat ik dit de aankomende gasten laat weten door slechts 30 dollar te betalen in hun bijzijn.
Hoe dan ook, ik kan hier vandaag blijven en even later heb ik mezelf op een overdekte veranda geïnstalleerd met laptop, camera en water. De rest van de dag schrijf ik mijn verslag, maak foto’s (ook met telescoop, van de flamingo’s in de diepte; hoewel de warmte het beeld erg onscherp maakt) en selecteer foto’s. Helaas heeft het mobiele internet weer de geest gegeven, dus kan ik zelfs niet eens mijn e-mails beantwoorden.
De afspraak is dat ik om 19:00 mijn diner zou kunnen komen consumeren, maar het duurt tot 19:45 voor de soep eindelijk arriveert. Ze hadden de vis al klaar toen ze zich realiseerden dat ik ook soep besteld had… Het gevolg is niet alleen lang wachten (niet erg, ik heb geen haast), maar ook lauwe vis, rijst, aardappels en groente. De 2 vissen worden vrijwel compleet opgediend, zodat ik ze nog even in de ogen kan kijken voor ik ze naar binnen werk. Erg veel smaak zit er niet aan, maar de soep was in elk geval lekker.
Het is al 21:00 als ik weer terug naar mijn hut ga. Al die tijd heb ik alleen gezeten. Geen spoor van de groep die vandaag zou komen. Ik informeer er naar bij Mohammed. Zijn reactie (de sterk verkorte versie): nee, er komt geen groep vandaag. Wat was al dat gedoe over mijn extra nacht hier dan, vanmorgen??? Tussen de krekels en het gerommel van het onweer in de verte door hoor ik een aantal keer een knorrend vliegtuig over komen. Althans, zo lijkt het, tot ik me realiseer dat er iedere keer een groep flamingo’s over vliegt. De bliksem verlicht iedere keer de halve horizon en omdat het restaurant 360gr glas heeft, kan ik er ten volle van genieten.
Terug in mijn hut is de wind flink opgestoken en tegen het einde van de avond regent het. De enorme kieren tussen de glazen pui en de rest van de hut, plus het feit dat de muren niet aansluiten op het rieten dak, maken dat het enorm tocht in de hut, maar onder de dekens is het prima uit te houden.
In de ochtend (dag 94) word ik wakker met het gekletter van regen. Gelukkig is het dak waterdicht gebleken, al kan dat niet van het restaurant gezegd worden, zo blijkt later. Het is ook tamelijk fris. Een mooie dag dus om te rijden!
Het ontbijt is nagenoeg gelijk aan gisteren, behalve dat er (Amerikaanse) pindakaas is in plaats van honing. Nieuwsgierig probeer ik de typische Amerikaanse combi van ‘peanutbutter and jelly’ uit en moet toegeven dat dat nog best smaakt.
Tot ruim na mijn vertrek bij de lodge voel ik erg veel zenuwen. Ik kan hier geen concrete aanleiding voor aanwijzen, maar ik heb het al een tijdje en nu de duizeligheid over is krijgen de zenuwen onvrijwillig mijn onverdeelde aandacht. Maar vandaag is het wel heel erg en voel zelfs een lichte paniekaanval opkomen. Er staan een hoop ‘enge’ dingen op de agenda vandaag, maar je zou denken dat ik daar inmiddels toch wel aan gewend zou moeten zijn. Zo moet ik om terug bij de asfaltweg te komen, dezelfde weg terug nemen, en dat is gisteren bepaald niet goed bevallen. Daar komt bij dat de regen het beginstuk (erg steil en vlak langs de afgrond) nog wel eens nóg gevaarlijker kan hebben gemaakt. Daarna rij ik naar Bale Mountains NP, waar ik moet uitzoeken waar ik entreegeld moet betalen (locatie van de ingang is niet geheel duidelijk), en of ik inderdaad zonder gids of scout kan rijden door het park. Daarna moet ik nog een plek vinden om te overnachten. iOverlander kan dit keer geen uitkomst bieden, want die biedt niets aan in de buurt. En door de regen is het nog maar de vraag of dit alles de moeite wel waard is, want het pad door de bergen van het NP zou wel eens gevaarlijk glad of modderig kunnen zijn en door de lage bewolking is er misschien niet eens iets te zien. Allemaal onzekerheden, maar niet echt iets waar ik niet al eerder voor gestaan heb. Ik snap dus niet goed waar die zenuwen vandaan komen. Maar goed, zoals altijd zal ik ook vandaag de zenuwen weer te boven komen, dus dat houd ik mezelf maar voor.
Mohammed doet het hek voor me open en zo voorzichtig als ik kan rijd ik de helling af. Eigenlijk valt het best mee. De grond is stevig en ik heb absoluut niet het gevoel dat ik de afgrond in zal glijden. De regen heeft ook de dikke stoflaag op de weg vastgeklonken, dus ik kan redelijk doorrijden, zonder iedereen onder het stof te bedelven. Ook is het nog relatief rustig op de weg, dus is de ‘oejoejoejoejoe’-sirene gelukkig nog niet langs de hele weg dekkend. In het dorpje waar ik gisteren de onplezierige ervaringen had vast te staan in een joelende menigte, gechanteerd te worden om door te mogen rijden en meeliftende kinderen af te moeten schudden is het ook vrij rustig. Ik moet een tijdje achter een ezelskarretje aansukkelen, maar zodra ik er langs kan is er niets aan de hand, behalve dan de grote modderplassen die ik door moet. Er rennen wel kinderen achter de auto aan, maar misschien vanwege de modder haken ze snel af. Het volgende obstakel waar ik tegenop zie is de diepe kuil met de kapotte bus ernaast, waar ik gisteren maar ternauwernood doorheen ben gekomen, maar ook dat valt erg mee, want de bus is weg en ik kan nu netjes langs de kuil. Rest nog de laatste 100 meter door de smalle doorgang vol mensen, voordat ik de asfaltweg op kan draaien. Kwestie van gewoon doorrijden, en hop, dat is ook weer gebeurd! Ik ben weer op weg; dat viel erg mee. De zenuwen zakken al wat weg…
De weg naar Bale Mountains is verbluffend goed. Breed asfalt en over het algemeen in goede staat. Ook lopen er weinig mensen en vee op de weg (mogelijk door de regen), dus ik ben mooi kilometers aan het vreten. Het landschap veranderd naarmate ik hoger en hoger klim. Was het begin van de weg nog op zo’n 1500 m hoogte, al gauw bevind ik me op de 2500 m hoogte. De vegetatie veranderd, de bevolking draagt dikke jassen en beschermt zich indien mogelijk tegen de vrijwel constante regen. Op een gegeven moment passeer ik een bord dat aangeeft dat ik me in het Bale Mountains NP bevind. Op een ander bord staan wat spelregels, waaronder dat koeien verboden zijn en warempel: er is inderdaad geen koe te zien! Wel paarden overigens. Maar ook gazelles! En bavianen! Een groepje gazelles zie ik even verderop pijlsnel de weg oversteken. De bavianen hangen rond op en langs de weg en zijn even nieuwsgierig naar mij als ik naar hen. Het landschap is vrij vlak en grassig. De regen geeft het een spookachtige aanblik. Als ik even stop om te plassen voel ik hoe koud het buiten is en realiseer me dat al mijn regenspullen in de dakkist liggen…
Gek genoeg rijd ik nog geen 5 km verderop het park alweer uit en rijd ik weer tussen de koeien en ezels, alsof er niets gebeurd is! Weer een eind verderop bereik ik de bergen en stijg nog eens 500 tot 800 m in hoogte. Zodra ik de laaghangende bewolking in rijd zie ik niet veel meer. En dat is extra gevaarlijk omdat uitgerekend hier het wegdek soms compleet weg is en niemand verlichting voert. Soms moet ik half op de gok klunen door de berm om de grote brokken puin en asfalt te ontwijken, om vervolgens ineens een auto uit tegengestelde richting recht op me af te zien rijden. Opperste concentratie dus! Voordat mijn zicht er op door de mist werd ontnomen had ik een fantastisch uitzicht. Het voelt een beetje alsof ik terug ben in de Alpen (zie de eerste verslagen).
Gelukkig vlakt de weg verderop weer wat af en daal ik zelfs weer wat, waardoor ik weer onder de bewolking uitkom. De weg is verder weer helemaal super, op wat gaten hier en daar na. Rond lunchtijd bereik ik Dinsho, mijn eerste stop voor vandaag, want hier moet ik de entree voor het park betalen. Ik vind het hoofdkwartier aan een zijweggetje op een kilometer afstand van het dorp. De man met het geld is gaan lunchen, dus ik moet even geduld hebben. Geen enkel probleem, want ik heb tijd zat vandaag en heb zelf nog niet geluncht. Een ruim half uur later betaal ik 260 birr (ca. 12 euro) voor 2x 24 uur entree voor mij en de auto en 1 nacht kamperen. Ik heb me inmiddels al aardig ingelezen op Kenya en kan rustig stellen dat dit een stuk goedkoper is dan de parken aldaar! Maar goed, de kwaliteit moeten we nog even afwachten…
Met het bonnetje op zak rijd ik weer door, naar Goba. Maar eerst door Robe, een stad die duidelijk enorm aan het groeien is door de mooie, nieuwe asfaltweg. In mijn reisgids staat dat er in Robe en Goba geen ATM’s te vinden zijn, maar alleen al langs de hoofdstraat in Robe tel ik er zeker 10! Ik plunder er eentje, omdat ik even daarvoor weer heb moeten tanken. De pomp tussen mijn primaire en secundaire tank blijft een probleem waar ik de vinger niet op kan leggen. Er wordt wel gepompt, want de diesel zit niet meer tot aan de dop, maar het lijkt na een tijdje gewoon op te houden. Ik neem dus het zekere voor het onzekere en laat de primaire tank hier weer tot de nok toe vullen.
In Goba aangekomen ga ik op zoek naar het Wabe Shebelle Hotel, dat ik aanvankelijk voorbij rijd, omdat het erg slecht aangegeven staat. Wel rijd ik langs een juice house, weer ik even halt houd voor een avocado milkshake (of iets dergelijks). Even later vind ik alsnog het hotel, dat een grote oprijlaan heeft en een bijna even grote parkeerplaats. Hier moet ik toch vast wel een nachtje kunnen kamperen? Nee dus. Het hotel is net iets te duur om daar mee akkoord te gaan. Dus neem ik maar een kamer voor 450 birr. Duur, maar het moet gezegd: het bed ligt lekker, het tocht niet, de douche is lekker warm en het is er behoorlijk schoon. Dat het complete interieur inclusief badkamer uit de jaren ‘70 komt doet daar niet erg veel aan af. En omdat de regen alsmaar heftiger lijkt te worden, ben ik stiekem best blij met een warme, droge hotelkamer. Morgen misschien kamperen in de regen, maar nu even luxe en comfort! Nou ja, zolang de elektriciteit het tenminste doet, want die is tot op heden al 2x uitgevallen (in de hele stad, heb ik me laten vertellen).
Het restaurant ziet er groots uit en komt compleet met broodschoteltjes, saladevorkjes en gevouwen servetten. Dat is weer even wennen! Aan de 3 enige in gebruik zijnde tafeltjes zitten enkel blanken. Twee oudere echtparen en een man alleen. Ik zeg gedag, maar krijg van niemand respons. Dan niet.
De tomaten crème soep smaakt anders dan anders, maar is verrassend lekker. De mixed grill blijkt volgens de rekening achteraf pepper steak te zijn, hoewel ik beide niet herken in het schnitzelachtige stuk vlees met spinazie, rijst en chips. Geeft niets, het smaakt best. En de prijs voor dit alles meer dan redelijk: 120 birr.
Er is weliswaar wifi, maar slechts zelden heeft dat netwerk ook daadwerkelijk verbinding met het internet, dus opnieuw heb ik geen kans om een blog te uploaden. Ik loop nu al weken achter met tekst en ongeveer een maand met foto’s!
Dag 95 begint behoorlijk vroeg: om 5:45. Gelukkig ben ik de avond ervoor vroeg naar bed gegaan. Er komt geen water uit de kraan, dus ik ben blij dat ik gisteravond nog even gedoucht heb (een warme douche zelfs!!!). Om 6:02 heb ik mijn spullen in de auto geladen en sta ik voor de dichte deur van het restaurant. Binnen is bijna alles donker. Ik zeg tegen te bewaker dat ze om 6 uur open hadden moeten zijn en hij springt in actie. Althans, zo lijkt het, want er gebeurt niets. Pas als ik om 6:10 op de deur bonk komt er iemand aangelopen die de deur open doet. Nog voor ze de lichten aangedaan heeft zit ik al. Ik bestel een ‘special omelet’, die ontzettend pittig is, en krijg er helaas geen thee bij, maar wel een glaasje vruchtensap. Omdat ik gisteren geen bakker heb gevonden stop ik een paar ‘boterhammen’ in een servet en steek er nog 1 in mijn mond terwijl ik de deur uit haast en in mijn auto stap. Om 6:40 ben ik op weg, 10 minuten later dan gepland. Volgens mijn reisgids is de kans om Ethiopische wolven te spotten het grootst als je rond 7 uur op het Sanetti Plateau bent, en dat is een half uur rijden vanaf Goba, waar ik nu ben.
Zodra het asfalt op houdt en over gaat in een brede weg van okerrode aarde stuit ik op een slagboom die zonder actie van mijn kant voor me wordt geopend. De weg is breed en op zich goed te doen, maar door de regen hebben zich wel flink wat stroompjes ontwikkeld die diepe groeven in de weg hebben gecreëerd. Na een ruim half uur rijden kom ik bij een checkpoint waar mijn entreebewijs gecontroleerd wordt. Daarna bevind ik me op het Sanetti Plateau, op ruim 3000 m hoogte. De planten zijn vrijwel allemaal klein en gedrongen. Het regenseizoen duurt normaal t/m oktober, maar nu, eind november, regent het dus nog steeds en dat betekent dat veel planten nog in de bloei zijn. Hoewel het nu niet regent, hangen overal om me heen mistflarden, of eigenlijk wolken. Het is behoorlijk koud en trek zelfs handschoenen aan. Het raam laat ik desalniettemin open, want ik stop ongeveer elke kilometer om met de verrekijker de omgeving af te speuren naar Ethiopische wolven of nyala’s.
Er zijn gelukkig geen nederzettingen op het plateau, maar zo nu en dan kom ik wel een veehoeder tegen met zijn koeien, schapen of paarden. Ook rijden er af en toe bussen voorbij en een keer of 4 kom ik auto’s tegen met toeristen. Een ervan stopt naast me en de chauffeur vraagt me of ik al wolven gezien heb. Helaas niet, maar hun ook niet, dus dat is voor mij een schrale troost. Er leven zo’n 350 Ethiopische wolven in dit tamelijk grote park, dus de belofte van mijn reisgids dat je ze ‘bijna gegarandeerd te zien krijgt’ is niet zo heel veel waard, zo blijkt ook wel. Aan de mist ligt het niet, want die trekt snel weg en de rest van de ochtend is de lucht helder. De zon is lekker warm, maar er staat een ijskoude wind. Het geheel doet me heel erg aan IJsland denken. Lage begroeiing tussen bemoste rotsblokken met mist, regen en zon bijna tegelijkertijd. En dan de kou natuurlijk.
Soms zet ik de motor uit en stap uit om extra goed om me heen te kijken. Geen zorgen: Ethiopische wolven zijn klein en eten alleen hele kleine zoogdieren en vogels. Er komen ook wel hyena’s en zelfs leeuwen in het park voor, maar de kans dat je die hier treft is zo goed als nul. De uitstapjes zijn echter vooral nuttig voor het plassen, want ik moet zo’n beetje om het half uur. Is het de hoogte misschien?
Gisteren was me bij het hoofdkwartier al verteld dat de campsite Sanetti gesloten was vanwege de regen en als ik langs het toegangspad rijd staat er inderdaad een bord die dat bevestigd. Het pad ziet er ook erg nat uit. Het is sowieso nog veel te vroeg om al een campsite op te zoeken, dus rijd ik door. Ik tuur heel wat af door mijn verrekijker en zelfs door mijn telescoop, maar er is geen wolf of nyala te bekennen. Ik zie wel verscheidene vogelsoorten en de reuze molratten die de favoriete snack van Ethiopische wolven schijnen te zijn.
Bij het toegangspad naar de top van de Tullu Dimtu, het 1 na hoogste punt van heel Ethiopië, sla ik af. Mijn hart bonkt in mijn keel, want op een afstandje had ik al gezien dat het pad erg steil en ruw is, maar ik heb de hele dag de tijd, dus zelfs als ik vast kom te zitten, red ik me er vast wel uit. Niettemin schakel ik de voorste wielassen bij voor extra grip. Het is af en toe flink klunen, maar wel een heel erg leuk pad om te rijden! Aan het einde, aan de top dus, kom ik bij een antenne-installatie. Niet voor GSM-signalen blijkbaar, want ik heb de laatste paar uur totaal geen bereik. Het hek wordt geopend en de man begroet me vriendelijk. Hij is van top tot teen dik ingepakt, want het is hier berekoud. Hij moet in zijn eentje zo’n ontzettend afgelegen locatie deze installatie bewaken en ik benijd hem er niet voor! Hij wijst me op het bord dat aangeeft dat dit inderdaad de Tullu Dimtu is en dat ik me op niet minder dan 4377 m hoogte bevindt; verreweg het hoogste punt van mijn reis (tot dusver)!
Ik blijf niet lang, want daarvoor is het veel te koud. Het zelfde pad naar beneden is nog veel leuker, want nu weet ik dat het te doen is en naar beneden al helemaal. Terug op de doorgaande weg moet ik erg veel kuilen ontwijken die gevuld zijn met troebel water, waardoor je niet weet hoe diep de kuilen zijn. Maar het zijn er te veel om allemaal te ontwijken, dus de kanarie hobbelt af en toe behoorlijk. Het is een prachtige rit door een schitterend en mysterieus landschap. Ik geniet er enorm van! Het is hier doorgaans zo rustig dat ik uit kan stappen zonder me zorgen te maken dat er weer mensen op me af komen rennen. Zalig!!!
Aan het andere einde van het plateau veranderen er een aantal dingen drastisch. De weg gaat steil naar beneden. Tegen het plateau aan, en dus over de dalende weg heen hangen dikke wolken, en de vegetatie lijkt ook te veranderen. Ik heb deze reis al heel wat haarspeldbochten genomen, maar nog niet eerder in zulke dikke mist. Een bizarre ervaring is dat wanneer de mist even wegtrekt, kijk ik recht tegen de wolken aan: ik rijd naast wolken. Dat klinkt misschien niet zo gek, maar het ziet er wel gek uit. Het is net alsof de hemel naar beneden gekomen is! Bij Toutatis! 😉
Ruim 800 meter lager is het nog steeds redelijk koud, maar ik bevind me nu in het Harenna bos, een soort spookbos. De reisgids omschrijft het als ‘rechtstreeks uit een sprookje van de gebroeders Grimm’ en zo voelt het inderdaad! Lage, kronkelige bomen die grotendeels bedekt zijn met een dikke laag mos en lianen, het geheel half gehuld in de koude mist, doen je je inderdaad in een sprookjesbos wanen. Het is in elk geval erg mooi.
Verder omlaag kom ik in dorpje Rira, dat zich half in dit sprookjesbos bevind en aanvankelijk verlaten lijkt, waardoor het nog sprookjesachtiger wordt. Maar even later hoor ik weer overal jooejoejoejoe om me heen, dus wordt de mooie illusie weer verstoord. Aan het andere eind van het dorpje kom ik bij de Rira campsite, waar een hoop tenten staan. Een tweetal medewerkers van het park komen naar me toe. Er staat een bord waarop aangegeven staat dat er een waterval in de buurt moet zijn. Daar heb ik nergens over gelezen, maar voor 150 birr willen de mannen me er naartoe brengen. Ik parkeer de auto bij de bewaker en loop met ze mee. Het is een prachtig, groen landschap waar we doorheen lopen. De bodem is grotendeels bedekt met piepkleine klavertjes in plaats van gras. Het is net alsof je over kroos loopt. En veel scheelt het niet, want de bodem is erg drassig en een paar keer glijd ik bijna uit (1 keer echt). Gelukkig gaat ook 1 van de mannen een keer onderuit – tot grote hilariteit van zijn collega – dus voel ik miet helemaal de stuntelige toerist. We moeten flink afdalen en met de gladde bodem is dat niet makkelijk. De waterval is niet groot, maar bestaat wel uit 2 trappen en ligt midden in een soort oerwoud. Prachtig!
De weg terug is vooral klimmen en hoewel mijn conditie door al dat autorijden flink achteruit gegaan is (ik hijg als een paard!) is het wel een stuk makkelijker, omdat je stappen minder impact hebben en je dus minder snel wegglijd. Bij terugkomst (na ca. 45 minuten) geef ik de mannen 200 birr en geef aan dat ik hier wel wil overnachten. Het is pas 13:30, maar verderop houd het park op en om nou meteen weer een eind terug te rijden vind ik ook niet aantrekkelijk. Vooral niet omdat er eigenlijk verder geen campsites zijn die per auto te bereiken zijn. Bovendien is het hier tamelijk rustig. Ik parkeer mijn auto en eet eerst mijn gejatte boterhammetjes op. De rest van de middag verwerk ik mijn foto’s, stof de auto weer eens uit van binnen, lees wat, voer wat kleine reparaties uit en aan het einde van de middag ga ik, voor het eerst in lange tijd, koken. Helaas is de courgette die ik in Addis gekocht heb vergeven van de maden, dus die gooi ik meteen weg, en 2 van de 4 tomaten zijn rot van binnen. Gelukkig heb ik nog genoeg materiaal om er nog een redelijke pasta van te maken, tezamen met 2 van die smerige ‘hot dog’ worstjes die ik in Egypte gekocht heb.
Tijdens het koken komen 2 mannen van het park (met namen die ik nauwelijks kan uitspreken, laat staan onthouden) naar me toe en bewonderen mijn spullen, om me vervolgens doodleuk te vertellend at ik hier eigenlijk niet mag kamperen van hun baas, maar dat ze het voor me geregeld hebben. Ik voel dat ze geld willen hebben voor hun ‘dienst’, dus ik zeg in harde toon en geheel naar waarheid, dat ik bij het hoofdkwartier te horen heb gekregen dat ik hier juist wel zou mogen overnachten. Ik heb er ook voor betaald en als hun baas dat niet gelooft, dan moet hij maar met het hoofdkwartier bellen. Dat lijkt de mannen wel wat van hun stuk te brengen en al gauw zijn ze weer weg. Ze vertellen desgevraagd nog wel dat de tenten die om me heen staan van een onderzoeksteam is. Dat komt inderdaad rond 19:30 aanrijden, maar op dat moment heb ik al net mijn broek uitgetrokken en sla net 1 van de achterportieren dicht. Misschien zie ik ze morgenochtend wel. De mist, die hier de hele middag regelmatig langs trok, is opgetrokken en ik kijk naar een prachtige sterrenhemel. Wat heb ik toch een mazzel dat ik dit alles mag beleven!
Wat een avonturen weer Bjorn en hoe benauwd zal je het gehad hebben toen je je portemonnee weg waande! Maar ook de chantage van de vele mensen lijkt me vreselijk. Niettemin heb je ook weer veel mooie dingen gezien en beleefd. Tja, zo zal het de komende maanden wel blijven denk ik zo.
Gelukkig zijn de Kenianen een heel stuk vriendelijker, dus dat maakt het hier een stuk aangenamer!
Tja, communisme maakt elk volk humeurig&materialistisch, en dat werkt lang na. 😮 Je beschrijving van Ethiopie deed me bepaald Sovjetesk aan.
Bovendien hebben de ‘faranji’ zich ook bepaald niet fraai gedragen daar in de Italiaanse tijd.. Dat je die eenvoudige [naam] nou niet kon onthouden 😛
Om je de google te besparen: aanslag op Maarschalk Rodolfo Graziani, Onderkoning van Italiaans Oost-Afrika, op 19 februari 1937 (bijnaam: De Slager van Ethiopië).
Over aanslagen gesproken — net drie ernstige in Egypte. 🙁 Gelukkig ben je daar voorbij.
Oh, als fietser zou ik zeggen: heet zoiets niet gewoon een smeerput? :))
Bedankt voor het opzoeken Aayko! Ik heb de tekst duidelijk niet meer nagelezen voordat ik het publiceerde. 😀
Tja, wellicht dat het communisme er inderdaad iets mee te maken heeft. Had ik nog niet bij stilgestaan. De koloniale nalatenschap van onze voorouders is iets waar zowel Afrikanen als Europeanen waarschijnlijk nog heeeeeeeel lang mee te maken zullen hebben…
Spannende gebeurtenissen weer. Knap dat je je er goed door heen slaat. De paniek als plotseling je portemonnee weg is: ik weet er alles van. Gelukkig liep ook dit avontuur weer goed af. Veel plezier en geluk!
Heb jij de portemonnee destijds ook teruggevonden? Ik hoop het wel!
Verschillende keren in paniek ook om niks bleek later. Wel een keer paspoort voorgoed kwijt op het station van Cairo, waarschijnlijk gejat. Kwam er pas achter in het hotel in Aswan bij het inchecken. Dus moest ik weer 800 km per trein naar Cairo om daar bij de Nederlandse ambassade een ‘Laisser Passé aan te vragen. En een nieuw visum, dit vergde nog de meeste tijd.
Dat is balen zeg! Als je net aankomt in Aswan en dan meteen weer terug moet omdat je je paspoort kwijt bent! Ik zou de volle 800 km inwendig hebben zitten vloeken. 😉
Wat een spannende avonturen beleef je. Ik ben blij dat ik niet hoef mee te reizen. Maar wat een ervaringen. Ik geniet van je reisbeschrijvingen.
Wat een geweldige avontuur ben jij aan het beleven, Bjorn …! En wij maar alleen met Sinterklaas en de Kerstdagen bezig … 🙂
Leuk om alles zo te lezen, de kinderen genieten er ook van! Je verhaal over het ‘vol’ tanken is mij óók uit Zuid-Afrika bekend – echt tot aan de rand vullen, en dan kilometers lang nog de stank in de auto (zal je nog vaker meemaken op je trip, vermoed ik).
Aan je tracker te zien ben je al in Kenia, wij zijn heel benieuwd naar je foto’s van e.e.a. maar wachten geduldig.
Groetjes,
Nick, Ellen & kinderen
Leuk om te horen, Nick! Ik heb sinterklaas in Marsabit (Kenia) gevierd via skype. Kerst weet ik nog niet maar tot ik vandaag voor het eerst sinds Khartoum weer een echte supermarkt bezocht had ik nog bijna niets van kerst meegekregen. 🙂 Fijne feestdagen alvast!
Hallo Bjorn,
Wat een avonturen beleef jij toch. Na al jouw verhalen denk ik dat ik Ethiopië maar niet op mijn wishlist zet! Elke keer dat gejoel om je heen…
Dat portemonnee-verhaal komt me ook bekend voor. Tijdens een reis door Oeganda was ik hem ook ineens kwijt. En daarvoor had ik hem nog gehad… Had ik hem per abuis tussen mijn kleren in de reistas gelegd, maar ik wist dat niet meer. Paniek, maar uiteindelijk weer gevonden. Wel eventjes peentjes zweten.
Geniet van Kenia, prachtig land. Tanzania is ook geweldig. Ik zie uit naar je volgende avonturen.
Monique
Hoi Bjorn,
met bewondering weer je avonturen gelezen, zelf vind ik een “rondje Rotte” al spannend genoeg. Sterkte de komende tijd, ook namens de Rotta Natuurwerkgroep.
groet, Rien.