Dag 81 begint weer behoorlijk duizelig. Het patroon lijkt behoorlijk regelmatig: goede en slechte dagen gaan om en om; heel merkwaardig. Ook heb ik weer die zeurende hoofdpijn van eergisteren. Maar vandaag heb ik geen tijd om ziek te zijn: ik wil de beroemde paleisruïnes van Gonder zien en daarna moet ik door. Mijn visum is maar geldig tot 5 december, en ik weet niet hoeveel tijd ik in Addis nodig heb voor de Comesa (drie maal is scheepsrecht!) en de garage.
Maar gelukkig hoef ik me vandaag niet te haasten. Het is slechts 100 km rijden naar mijn volgende halte: Debark. Dat moet in 2 uur wel te doen zijn, want de hele weg is geasfalteerd. Dus zet ik rustig een kop thee en werk een broodje weg (met moeite, want het is nu al oudbakken). Daarna ruim ik alles op en loop naar de ingang van het paleizencomplex. Daar staat een menigte in het wit gehulde mensen te bidden. Het is 8:15 en daar het complex 8:30 open gaat (volgens mijn reisgids), wacht ik gewoon even aan de overkant van de straat. Hopelijk zijn ze over een kwartiertje klaar.
Dat blijkt niet het geval, maar het is wel een fascinerend schouwspel, deze open lucht kerkdienst. Tegen 8:45 lijkt het even of de dienst afgelopen is en ik zie wat mensen om me heen opstaan en naar binnen gaan, dus ik volg hun voorbeeld. De dienst blijkt echter gewoon door te gaan, maar enkele kerkgangers gebaren dat ik er gewoon tussendoor mag lopen. De ticketoffice is onbemand, dus blijf ik even wachten. Even later komt ook een Engelsman binnen. Qua postuur, uitdossing en houding doet hij me ontzettend veel aan mijn enkele jaren geleden overleden vriend Hans denken. Lang praten doen we echter niet, want kort na zijn binnenkomst neemt ook een dame plaats achter het loket. Met behulp van een carbonpapiertje wordt een bonnetje voor me uitgeschreven, nadat ik de 200 birr entree heb betaald. Mijn reisgids spreekt over 100 birr, dus dat valt vies tegen. Ook de (zeer aanbevolen) gids kost geen 100 maar 200 birr, dus ondanks aandringen van een gods doe ik dat niet. Bovendien voel ik me niet goed en heb liever rust om me heen. Die krijg ik niet helemaal, want de Brit volgt me in het begin op de voet. Niet dat ik er last van heb, hoor. Informatiebordjes staan er niet (dat zou slecht zijn voor de gidsen), maar gelukkig vind ik voldoende info in de reisgids. De ruïnes zijn best indrukwekkend. Als je een kasteel in bijvoorbeeld Frankrijk of een tempel in bijvoorbeeld Egypte gezien heb zijn ze bepaald niet spectaculair te noemen, maar buiten Egypte en Soedan kent Afrika niet zoveel (niet-koloniale) monumenten, dus moet je je verwachtingen wat bijstellen. Vooral bijzonder is de bouwstijl, wat een mix is tussen invloeden uit Europa, Afrika en Azië. Er zijn enkele paleizen, eetzalen, een keuken, een bibliotheek, een archief en zelfs 2 leeuwenkooien (die tot 1990 nog in gebruik waren!) binnen de paleismuren te vinden, allen daterend van rond het jaar 1700. Het gras tussen de ruïnes is overal netjes gemaaid en men lijkt de monumenten goed te onderhouden. Een fijn idee, want dit is een World Heritage Site. Sec genomen is er van de meeste gebouwen niet veel meer over dan muren en soms een toren of een deel van het plafond. Dat is grotendeels te wijten aan een flinke aardbeving en bombardementen tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Engelsen.
Wat ik vooral prettig vind is de rust. Er zijn tijdens mijn bezoek 2 kleine groepen (Fransen en Britten) en enkele losse reizigers(koppels), maar dat voelt juist wel fijn, want als soloreiziger is het soms wel prettig om weer even wat Westerse gezichten om je heen te hebben, zeker als je je niet lekker voelt. Uiteraard heb ik tot gisteren wekenlang met Duitsers rondgereisd, maar toch voelt dat anders. Om een uur of 10 ben ik klaar met mijn bezoek en blijf nog even op een bankje genieten van de rust. Daarna begeef ik me naar de (goed verborgen en onbewaakte) uitgang en koers direct af op de 2 km verderop gelegen Debre Selassie, naar verluid de oudste en best bewaard gebleven kerk van het land. De wandeling brengt me door wijken waar normaal schijnbaar zich geen toerist te voet begeeft, want iedereen kijkt me zo stomverbaasd aan dat de meeste kinderen vergeten om te zeuren om een pen of geld.
Een bord bij de ingang van de kerk verwijst zonder enige twijfel naar een gebouw aan de overkant van de straat voor de ticketoffice, maar als ik binnenstap is het donker en tref ik op 1 na dichte deuren. Achter de open deur staat een bed waar een vrouw (in volledige kledij, overigens) naast staat. Blijkbaar ben ik in een woonhuis beland. Oeps. De dame schrikt gelukkig niet en verwijst me naar de kerk zelf. Daar is inderdaad een gloednieuw ticketoffice uit de grond gestampt. Men moet alleen het bord nog even aanpassen…
Ook hier is de prijs flink gestegen (een nare trend in alle landen tot dusver!) en betaal ik 100 birr. Binnen tref ik de groep Britten die net klaar zijn. Het is een klein kerkje, maar de schilderingen zijn prachtig bewaard gebleven. Met name het plafond vind ik erg leuk: tussen de balken zijn tientallen engeltjes geschilderd in de vorm van een okerbruin gezichtje met zwart kroeshaar en aan beide kanten ervan een vleugeltje. Het doet heel kinderlijk en tegelijk aandoenlijk aan, evenals de andere decoraties overigens. Ik zie alle bekende scènes: Jezus aan het kruis, de vlucht naar Egypte, het laatste avondmaal, Joris en de draak, en ga zo maar door. Heel leuk! Het houten gebouw met rieten dak (net als in Gorgora, maar groter en anders van opzet) ademt een antieke en gewijde sfeer.
Wanneer ik terug bij het pension ben staat de auto half verstopt tussen het drogende beddengoed en 2 dames komen dan ook onmiddellijk op me af om me te vragen de auto te verplaatsen. Als ik antwoord dat ik zo weg ga, is het geen probleem. De man met het zogenaamde vermiste familielid in Italië zwaait me vriendelijk uit wanneer ik weg rijd.
Ik rijd naar Fasalidas’ Bad, dat iets ten westen van de stad ligt en inbegrepen is bij het kaartje voor de paleizen, maar omdat ik daar geen veilig parkeerplek kan vinden, rijd ik meteen weer weg. Volgende halte: Debark, de startplaats voor nagenoeg alle trektochten en excursies door het Simiens Mountains NP. De rit er naartoe is echter al schitterend, want er zijn niet zo heel veel auto’s, vrachtwagens, mensen en dieren op de weg en de vergezichten zijn soms subliem. Op een bijzonder mooi plekje heeft men zelfs een prieeltje neergezet. Je kan er met de auto echter niet bijkomen, dus parkeer ik in de berm en geniet een momentje van het verbluffende uitzicht. Ik zit op net geen 3000 m hoogte, dus ondanks een stralende zon is het best koud.
Hierna stop ik pas als ik voor de deur van het Simiens Mountains Park Hotel sta, dat absoluut niet op de coördinaten ligt die ik op iOverlander had gevonden. Gelukkig heb ik ook nog 2 ogen en een gezond verstand en heb ik het zo gevonden. Kamperen op de binnenplaats is geen probleem. Kost me 150 birr of 15 US dollar. Aangezien het eerste een stuk goedkoper is, kies ik daarvoor.
Ik lees een tijdje en sla enkele venters van me af, tot een Italiaanse man op leeftijd op me af komt lopen. We hebben elkaar (op een afstandje) vanmorgen in het pension al gezien. Zijn naam is Piëro (geen idee hoe je dat schrijft) en reist al 27 jaar (packbackend) door met name Azië en Zuid Amerika. Hij is slechts 2 maanden per jaar thuis! Het mag duidelijk zijn dat we elkaar een hoop te vertellen hebben. Na een tijdje praten spreken we af voor het diner in het hotelrestaurant. Hij was hier al rond 11 uur vanmorgen en heeft voor de lunch al betere opties geprobeerd te vinden, maar dat was geen succes, dus bespaar ik mezelf de moeite.
In de namiddag werk ik aan mijn verslag en test de (gedeelde) douche uit. Die is even koud als de lucht, dus sla ik opnieuw een douchebeurt over.
We spraken geen tijd af en als ik rond 18:30 wil gaan eten is het donker in de kamer van de Piëro. In het restaurant is hij niet (sowieso niemand, trouwens), dus eet ik maar alleen. Misschien dat hij een dutje doet of ergens iets is gaan drinken, maar daar ga ik niet op wachten. Uit de zeer beperkte menukeuze (maar er ís tenminste een menu!) bestel ik spaghetti bolognese die ik ontvang met een wit bolletje, zeer stevig brood. De pasta smaakt matig.
Terwijl de muziek en het rumoer van buiten aanzwelt, kruip ik vermoeid mijn auto in. Na mijn verslag kijk ik een film en ga vroeg slapen. Althans, dat probeer ik, maar het lawaai van buiten maakt dat moeilijk. Vanaf een uur of 4 klinkt er een weliswaar zuivere, maar vreselijk vervelende zangstem met een ritmeloos liedje dat onophoudelijk doorgaat tot minimaal het moment dat ik de volgende ochtend weg rij! Het is om gek van te worden. Uit veiligheidsoogpunt doe ik geen oordopjes in. Bij het uitpakken van mijn slaapzak hoor ik het geknetter van statische elektriciteit. Ik heb geen verlichting aan binnen en zodra ik de hoes van de slaapzak (een kunststof gaas) opprop om opzij te gooien zie ik vuurwerk in mijn handen. De vonken spatten er (letterlijk!) aan alle kanten van af. Hm, volgens mij is de lucht hier best droog…
Niet gek dus dat ik al om half 6 het bed wil verlaten, ware het niet dat het behoorlijk koud is, dus blijf ik nog even liggen (dag 82). Ik was mijn hoofd met het miezerige straaltje van de wastafel op de binnenplaats en zet een pannetje theewater op. Daar vul ik mijn thermoskan mee, want ik wil hier zo snel mogelijk weg; er staat een lange rit voor de boeg. Als ontbijt vind ik nog wat cornflakes en houdbare melk. Om 7:45 rij ik de straat op en zet koers naar het noordoosten, richting Aksum.
Gisteren heb ik even getwijfeld of ik niet direct door zou rijden naar Aksum, maar vandaag kom ik tot de ontdekking dat dat een heel erg slecht idee was en ik ben dan ook blij dat ik het niet gedaan heb. Van Debark naar Aksum is het ‘slechts’ zo’n 250 km. In acht nemend dat deze weg vrijwel geheel geasfalteerd is, moet dat toch in een uurtje of 4 te doen zijn, niet waar? Nou, nee. Ik was even vergeten dat iemand me ooit verteld had dat er een stuk van 40 km ongeasfalteerd is. Dat stuk begint niet ver buiten Debark. De weg is gelukkig desondanks in redelijk goede staat, maar gaat wel met tientallen haarspeldbochten naar beneden. Binnen 20 km ben ik ruim 1000 m gedaald. Het is niettemin (en ook daardoor) een fantastisch mooie rit. Best eng, over losse stenen en hobbelige, soms modderige bodem, zonder vangrail, maar wat een weergaloos uitzicht! Woorden schieten te kort om te beschrijven hoe mooi de vergezichten zijn vanaf de weg. Het is jammer dat ik zo op de weg (en zo nu en dan tegenliggers) moet letten, maar ik weet er desondanks toch van te genieten.
Precies 40 km blijkt het stuk ongeasfalteerd wegdek inderdaad te zijn. Maar denk niet dat het asfalt erg opschiet. Ook de pakweg 100 km die nu volgen gaan continue omhoog en omlaag (tussen de 1300 en 2300 m hoogte) en voegen ook nog de vele voetgangers en veedieren toe. Ook op dit stuk is het prachtig rijden, maar opschieten doet het niet veel meer dan het eerste stuk. Ik zie mijn eerste apen! Geen idee van welk merk ze zijn en ik zie ze maar kort, maar het zijn onmiskenbaar apen. Ze zitten langs de weg en duiken de bosjes in als ik langs rijd. Onderweg stop ik zo nu en dan even voor een foto of een plas, maar nooit lang, want ik heb weer hoofdpijn en ik heb dus geen zin om om geld of pennen zeurende kinderen van me af te slaan. Die zijn werkelijk o-ver-al!
Het derde en laatste stuk gaat aanzienlijk vlotter, daar dit nauwelijks stijgt of daalt en vooral rechtdoor gaat. In het begin van dit stuk voel ik me niet zo heel erg op mijn gemak. Ik rijd namelijk langs verschillende vluchtelingenkampen. In een dorpje passeer ik een opvallend blauw geverfd pand van de UNHCR, Ik passeer verschillende glimmend witte auto’s van de VN en overal zie ik wanhopige gezichten. Begrijp me niet verkeerd: ik heb niets tegen vluchtelingen en ik ben de laatste om te beweren dat het allemaal dieven en verkrachters zijn (een sentiment dat in Europa zorgwekkend steeds vaker de boventoon voert), maar ik ben maar in mijn eentje en wanhopige mensen zijn tot wanhopige daden in staat. Er lopen echter ook aardig wat militairen rond, dus dat stelt me een beetje gerust.
Twee keer moet ik een noodstop maken omdat er ineens een koord voor mijn neus bungelt: een wegblokkade van militairen die alle Ethiopische voertuigen doorzoeken. Je komt ze overal tegen, maar doorgaans zie je de militairen naast het koord staan en/of staan er al wat voertuigen te wachten. Op genoemde twee plaatsen is beide niet het geval en komt er na mijn stilstand iemand uit een hutje stappen die het koord meteen omlaag doet, zodat ik door kan rijden.
Ruim 6,5 uur na vertrek kom ik aan in Aksum, de stad van de bijna legendarische stèles/obelisken. Ik heb mijn zinnen gezet op het Africa Hotel, omdat ik daar goede ervaringen over gelezen heb en ik daar op de binnenplaats veilig kan parkeren. Het valt echter nog niet mee om het hotel te vinden, omdat (zo blijkt later) het uithangbord bijna geheel verbleekt is. Een jongen die bij het hotel werkt roept me echter op straat tegemoet en begeleid me (staande op de treeplank van de auto) naar de ingang. Daar komt een toerist me tegemoet rennen: het is 1 van de 2 Japanners die ik in de ambassade van Sudan in Aswan heel kort heb ontmoet! Ze verblijven ook in dit hotel.
Voor 200 birr per nacht kan ik een kamer krijgen. Ik geef toe aan de verleiding en neem er een. Ik blijf hier 2 nachten, dus voor zo’n lage prijs is het wel zo fijn om eventjes niet te hoeven kamperen op een binnenplaats. Ik parkeer de auto en krijg direct de kamer te zien: erg verlept, maar gezien de prijs niet onredelijk. Er is me een warme douche beloofd, dus daar kijk ik erg naar uit (eerste warme douche sinds Khartoum!).
Allereerst rust ik even uit op het tweepersoonsbed. Daarna stel ik mijn eerdere plannen bij (ik had gepland vanmiddag nog wat sites te bezoeken, maar het is inmiddels al na 15 uur) en loop naar de receptie om te klagen over de vieze handdoek. Maar voordat ik dat kan doen kom ik de Japanners weer tegen en we blijven een tijdje praten. Zij zijn vrij vlot door Sudan gereisd (met openbaar vervoer) en hebben zelfs al aardig wat van Ethiopië gezien! Ze bekijken vol bewondering mijn auto (immers ook een Japanner!) en eentje beschrijft het (zoals ik inmiddels al zeker van 10 verschillende mensen gehoord heb) als zijn droomauto. Een mooi compliment natuurlijk, maar ik heb mijnerzijds ook grote bewondering voor hun reismethode.
Het kost wat moeite, maar na een tijdje heeft het vrouwtje een andere handdoek gevonden, die ietsje schoner lijkt. Ik leg hem op de kamer en loop vervolgens de straat op. Het idee is om alvast een ticket te kopen bij jet Tourist Information Center, want die is 3 dagen geldig en daarmee kun je de meeste monumenten in en rond Aksum bezoeken. Helaas kan ik het TIC zo gauw niet vinden (achteraf blijk ik iets verder te hebben moeten lopen), maar goed, dat komt dan morgenochtend wel. Bij een fruit house drink ik een lekker sinaasappelsapje (met melk of iets dergelijks), pin bij een bank wat geld en koop bij een winkeltje wat broodjes voor het ontbijt. De man achter de balie zegt aanvankelijk geen brood te verkopen, maar als ik vraag waar ik dat wel kan kopen, vraagt hij me hoeveel broodjes ik wil en tovert ze ineens tevoorschijn.
Terug in het hotel spreekt een jongen me aan (dat gebeurt regelmatig; ze willen allemaal aan me verdienen): hij wil mijn auto wassen. Na wat onderhandelen doet hij het voor 180 birr. Ik parkeer de auto buiten op straat, doe alle deuren demonstratief op slot en druk de jongen ernstig op het hart dat ik hem mijn huis toevertrouw. Over 40 minuten zegt hij klaar te zijn. Intussen ga ik lekker die warme douche nemen. Nou ja, dat wil ik tenminste, maar lukken doet het niet… Ik had bij aankomst de boiler al aangezet, maar nog steeds is het water koud. Dus kijk maar even een serie en ga vervolgens kijken hoever de jongens zijn met mijn auto. Ze hebben het dak niet schoongemaakt, maar gezien het lage roofrack vul spullen kan ik ze dat nauwelijks kwalijk nemen. Verder ziet de auto er weer aanzienlijk schoner uit. Het meeste stof en vijgenjam is verwijderd. Tevreden betaal ik de jongens 200 birr en zet de auto weer binnen.
Het is rond half 19 dus ik ga de straat op om een restaurantje te zoeken voor het diner. Het restaurant dat ik in de reisgids had gezien is blijkbaar verdwenen en ik vind zo gauw niets anders, dus beproef ik mijn geluk in het hotelrestaurant. Het menu is veelbelovend: ze hebben zelfs lentil soup en shish kebab! Die bestel ik dan ook, maar na ruim een half uur wachten krijg ik een kom met warm water, hier en daar wat fijngesnipperde groente en vooral heel veel bindmiddel. De shish kebab bestaat uit 2 grote spiesen taai en lauw vlees, afgewisseld met stukjes rauwe ui en tomaat. Ik eet zoveel mogelijk van de groente op, prop wat vlees erbij en geef het daarna op. Ik reken zo gauw mogelijk af en ga naar mijn kamer in de hoop dat het water inmiddels wel warm is. Maar helaas…
Dus maar weer klagen. Ik krijg een andere kamer, maar ook die boiler moet eerst opwarmen. Na een minuut of 10 lijkt het water echter lauw te worden, dus ik ga akkoord en verhuis mijn spullen. In afwachting van de boiler werk ik aan mijn verslag en probeer te internetten. Wifi werkt echter ook al niet. En 2 uur later is ook het water nog steeds niet warm. Althans, het is wel warm, maar komt alleen uit het fonteintje en niet uit de douche. Dus maar weer klagen. Nadat de man een kwartier lang zinloos aan de knoppen heeft zitten draaien komt hij met het voorstel om nóg een kamer op te trekken. De kamer naast mijn huidige heeft een heel zwak, lauw straaltje. Ik ben te moe om verder te vechten, dus ik doe het er maar mee. Het water wordt na wat minuten gelukkig wel iets warmer, maar echt vrolijk word ik er niet van. Maar goed: ik ben weer schoon, en dat is het belangrijkste. Met alleen een t-shirt aan loop ik naar mijn (slaap)kamer, die immers er vlak naast ligt. Een leuk idee, maar ik krijg de deur met geen mogelijkheid open. GRRRRR, dat kan er ook nog wel bij! Gauw trek ik mijn broek aan, tel tot 10 en probeer het nog een keer. Na 3 pogingen gaat de deur eindelijk open.
Nog even naar de auto om wat spulletjes te halen. Ik open de portieren en meteen komt de bewaker uit zijn kleine, stalen kooi, met een dik deken om hem heen geslagen. Ik geloof dat ik hem gewekt heb. Oeps. Ik zeg sorry, pak gauw mijn spulletjes, zeg nogmaals sorry en loop terug naar mijn kamer.
Ethiopië en ik gaan geen vriendjes worden, geloof ik. Tot dusver heb ik alleen de schitterende natuur nog maar als pluspunt van dit land kunnen ontdekken, en voor mijn gevoel het ik vooral pech gehad. Dat laatste is natuurlijk onzin, want mijn auto gaat bijvoorbeeld nog als een trein, maar na een dag als vandaag moet ik mezelf daar weer eens aan helpen herinneren.
Morgen is weer de dag van de week dat ik mijn Lariam in moet nemen. Ik heb echter besloten om er voorlopig mee te stoppen en het een paar weken aan te zien. Als de duizeligheid verminderd, dan heb ik de oorzaak waarschijnlijk gevonden en ga ik op zoek naar alternatieven. Zo niet, dan ga ik weer verder met de kuur. Intussen ben ik natuurlijk extra alert op muggenbeten!
Wanneer ik ‘s avonds het deken over me heen wil trekken knettert die onophoudelijk, net als de hoes van mijn slaapzak gisteravond. Dit zou wel eens een (statisch) geladen nachtje kunnen worden.
Ik slaap best goed en word op dag 83 rond 7 uur wakker. Stilletjes had ik de – naïeve – hoop dat mijn duizeligheid iets minder zou zijn na een nachtje in een ander bed, maar niets is minder waar; de wereld tolt met elke hoofdbeweging. Een seconde of 30 nadat ik ben opgestaan gaat het wel weer en begin aan mijn ochtendritueel. Het ontbijt eet ik bij de auto, omdat ik daar mijn broodbeleg heb liggen. De broodjes die ik gisteren gekocht heb zijn erg taai, maar met genoeg chocopasta is het te doen. Het duurt echter een tijdje voor ik kan eten, want net als ik de eerste hap in mijn mond doet komt een Oostenrijker op me aflopen en vraagt belangstellend naar mijn reis. Zelf reist hij ook alleen, maar enkel door Ethiopië en met openbaar vervoer. Nog geen minuut nadat hij weg is komt een Duitse dame op me af en beantwoord ik weer ongeveer dezelfde vragen. Niettemin wel leuk hoor, die belangstelling! Ook zij reist in haar uppie door Ethiopië met openbaar vervoer en zoekt een lift naar Mekele.
Na het ontbijt loop ik de straat op en houd een tuktuk aan. Daar zitten al 2 mannen in, maar dat is geen probleem: de een gaat gewoon op de schoot van de ander zitten. Ze bieden zelfs aan dat ik m’n rugtas naast me neerzet! De chauffeur wil me voor 5 birr naar het TIC brengen, maar onderweg blijkt hij geen flauw idee te hebebn waar ik naartoe wil. Dankzij de hulp van de medepassagiers brengt hij me toch naar de juiste plek, zij het voor 15 birr en op een andere plek dan ik gepland had. Blijkbaar loopt de reisgids op de zaken vooruit, want het TIC is gloedje nieuw en nog niet eens geopend! Tickets zijn te koop bij de ingang van het noordelijke stèleveld, waar ik dus nu sta. Perfect, want daar wilde ik toch al als eerste naartoe na het kopen het ticket!
Uiteraard moet ik weer de nodige venters en gidsen van me afslaan, maar daar staat tegenover dat het ticket voor vrijwel alle sites in en rond Aksum slechts 50 birr is. Sinds ik in 2007 in het nieuws las over de teruggave van een grote stèle van Italië aan Aksum en de grootse festiviteiten die daarbij gepaard gingen (hetzelfde jaar vierde de Ethiopiërs het jaar 2000; hun kalender loopt wat achter op die van ons…) wilde ik deze plek al graag eens bezoeken. Ze leken me zo mystiek, raadselachtig en imposant. En nu sta ik er! Ondanks dat ik me nog steeds best beroerd voel maakt mijn hart toch een sprongetje bij het zien van de bewuste ‘Rome stèle’, zijn iets schuin staande buurman en de gigantische omgevallen stèle. Die laatste ligt nog precies zoals hij er ruim 1500 jaar geleden bij lag nadat hij was omgekukeld. Volgens mijn reisgids was het het grootste monument dat ooit uit 1 blok steen is gehouwen, groter zelfs dan de obelisken in Egypte. Als ik grote brokstukken van de gigant voor mijn neus zie, geloof ik dat meteen. Ondanks het formaat zijn de genoemde stèles mooi versierd met zeer strak uitgehouwen gestileerde deuren en ramen. Er lopen opvallend veel toeristen rond: ik tel er zeker een stuk of 35, waaronder een drietal jongeren uit Nederland.
Ik geniet van dit bezoek, ondanks dat ik ongeveer elke 10 minuten aangesproken wordt door iemand die me een tuktuk-ritje, een amethistgeode, een gids of iets anders aan wil smeren. En ik maar denken dat Egypte hier in uitblinkt..
Het bijhorende archeologische museum is zelfs in vergelijking met Egyptische standaarden een lachertje. Desalniettemin liggen er wel wat aardige vondsten, helaas zelden voorzien van informatie. Hierna loop ik richting uitgang en stek het plein over voor een bezoek aan de kerken van ‘Maria van Zion’, uiterst heilige grond voor elke Christelijke Ethiopiër. Niet zozeer vanwege de kerken, maar vanwege één heel klein gebouwtje in het midden van het complex. In dat gebouwtje staat naar verluid de bijbelse Ark des Verbonds, de kist waarom Mozes de stenen tabletten in bewaarde met daarop de 10 geboden. Onder atheïsten wellicht beter bekend als de kist waar om gestreden wordt in de film Indiana Jones – Raiders of the Lost Ark. In die film eindigt de kist in een anonieme kist in een enorm magazijn, maar volgens velen staat de kist daadwerkelijk hier. Men weet heel goed dat dit ook toeristen trekt, dus moet je er 200 pond voor neer tellen om het complex te betreden. Van de Ark krijg je uiteraard niets te zien; die wordt streng bewaakt en zelfs het hek om het gebouwtje mag je niet te dicht naderen. De nieuwe kerk is enorm en imposant, maar foeilelijk. Er achter ligt in een soort kelder een ‘museum’ met onvoorstelbare schatten. De sleutelbewaarder moet erbij gehaald worden, ondanks dat ik niet de enige toerist ben in het complex. Ik moet mijn tas, camera, telefoon, sleutels en alles van metaal buiten in een kluisje achter laten, want binnen staat een fortuin aan zilver en goud – weg te kwijnen onder een dikke laag stof in oude, houten vitrines. Er is nauwelijks verlichting en er liggen slechts hier en daar papiertjes met een paar beschrijvende woorden, maar het is overduidelijk dat van de schatten die hier soms letterlijk opgestapeld liggen, ieder museum en kunstverzamelaar een natte droom zou krijgen. Tientallen zilveren kronen, ingelegd met edelstenen, zilveren en gouden kruizen van soms wel 4 kg zwaar liggen opgestapeld alsof het sneetjes brood zijn. Er liggen zelfs twee grote trommels van zilver. Onvoorstelbaar dat deze culturele (en financiële) rijkdommen geen recht aangedaan wordt, hoewel mijn reisgids zegt dat er gewerkt wordt aan een nieuw museum. Ook aan een nieuw onderkomen voor de Ark, overigens, want het dak van het huidige gebouw lekt! Inderdaad zie ik veel werklui rondom het gebouwtje werken.
In de oude kerk tref ik de twee jongens van het drietal Nederlandse jongeren. De kerk is namelijk off limits voor vrouwen. De schilderingen zijn heel aardig, maar ik heb in Gonder veel mooiere gezien.
Ik loop het complex uit, steek opnieuw het plein over, maar loop nu naar het hekje dat voor een tweede stèleveld staat. Het hekje is dicht, maar niet op slot en volgens mij mag ik hier gewoon naar binnen, dus doe ik het hekje open en ga naar binnen. Niemand protesteert. Prima. Er liggen wat ongedecoreerde stèles verspreid in het gras, maar twee trekken de aandacht. Eentje is de zogenaamde Unieke Stèle, met daarop in reliëf een afbeelding van een vierkant in een huis. Volgens sommigen bewijs dat de Ark des Verbonds zich inderdaad hier bevindt. De tweede stèle lijkt meer op een menhir, maar is aan 1 kant bedekt met fel geelgroen mos, wat de stèle in het zonlicht doet oplichten als een grote pion. Aan het einde van het pad is het hek geblokkeerd, maar ik kan er makkelijk omheen. Ik loop verder noordelijk om de inscriptie van Ezena te bekijken. Ik loop er bijna aan voorbij omdat de stèle zich in een golfplaten hutje bevindt, zoals er hier in Ethiopië duizenden staan en er staat geen bord bij. Gelukkig spreekt de sleutelbewaarder me aan en opent de deur voor me. De stèle is aan drie zijden bedekt met dezelfde tekst in drie verschillende talen, en dus vergelijkbaar met de Steen van Rosetta. Deze stèle heeft dan ook een vergelijkbare historische waarde!
Een eind heuvelop bevinden zich de graven van koning Kaleb en zijn zoon Meskel. Onderweg word ik vergezeld door een groep giechelende schoolmeisjes. Het begint vriendelijk: ze zeggen gedag, vragen waar ik vandaan kom en hoe ik heet. Maar dan begint het gebedel weer: ‘give me pen!’, ‘give me money!’ Ik probeer van alles om er van af te komen: negeren, grapjes maken, uitleggen dat ik geen bank ben, maar niets helpt. Ze krijsen me al lachend van alles toe end at gaat zo door tot ik op de top van de heuvel ben. Pas dan haken ze af en besef ik dat ik vanaf hier een mooi uitzicht heb over de groene omgeving van Aksum. Ik vind het vervelend om toe te geven, maar steeds vaker schiet de volgende opmerking door mijn hoofd: ‘Schitterend land, maar jammer van al die mensen.’
De graven zijn goed gerestaureerd en onderhouden. Veel is er niet te zien, als je Egyptische koningsgraven gewend bent, maar toch is het leuk om eens wat Ethiopische koningsgraven te kunnen bezoeken. En het vakmanschap van de steenhouwers doet niet onder voor die van de oude Egyptenaren, want de blokken zijn zo gevormd dat alles perfect in elkaar past, zonder gebruik van specie of krammen. Wat ik eerlijk gezegd echter het meest prettig vind aan deze graven is dat ik er niet wordt lastig gevallen. Ik tref er het drietal Nederlanders en later een groepje Spanjaarden en een groepje Fransen, maar geen zeurende kinderen of venters. Ik profiteer van de rust om mijn lunch te verorberen. Dat is tevens het moment waarop ik realiseer dat ik vergeten ben om broodbeleg mee te nemen, dus probeer ik een taai broodje weg te krijgen met veel water. Niet de meest geslaagde maaltijd, maar de rust maakt een heleboel goed.
Tijdens de wandeling naar beneden besluit ik om naar het zgn. Gubit stèleveld te lopen, maar wanneer ik op een pleintje met een enorme vijgenboom aankom (met nog een kleine 3 km te wandelen) en ik de drommen kinderen op de weg voor me zie, zakt de moed me in de schoenen. Goed, ik kan een tuktuk nemen, maar die zie ik zo gauw niet, dus ik laat het idee varen en loop richting centrum. Onderweg bekijk in het vermeende graf van koning Bazen en loop door het Azene Park, waar een tweede stèle met drietalige inscriptie te zien moet zijn. Ik vind echter vooral plastic stoeltjes, tafelvoetbal en biljart spelende jongeren, luide muziek en een bar. Ook een stèle, maar daarop kan ik geen inscriptie onderscheiden.
De juice bar die ik volgens mijn reisgids niet mag missen is (net als het restaurant gisteravond) onvindbaar, dus duik ik de juice bar van gisteren maar weer in, waar ik geniet van 2 heerlijke sinaasappeldrankjes. Het loopt tegen 15 uur en ik vind het mooi geweest voor vandaag, maar vlak voor het ik het hotel in duik, koop ik eerst nog wat telefoontegoed.
De rest van de middag besteed ik aan mijn verslag, de foto’s en een warme douche (warmer dan gisteren!). Rond 19 uur loop ik naar een restaurant dat me vanmiddag wel wat leek, maar in het donker ziet het er niet uit, dus loop richting mijn tweede keus. Dat bevind zich op de eerste etage van een appartementengebouw. De borden zien er veelbelovend uit, maar nadat ik ruim een half uur heb moeten wachten, krijg ik een kop ‘tomatensoep’ dat er uitziet als licht roze behanglijm en net zo smaakt! Bah. De pizza oregano is gewoon een hele slechte Margarita. Er staat zout op tafel, en uit pure wanhoop doe ik dat op de pizza om er nog enige smaak aan te geven.
Wanneer ik de volgende ochtend (dag 84) mijn spullen in de auto gooi komen om beurten de 2 Japanners, de Duitse dame en de Oostenrijker gedag zeggen. De eerste 2 blijven nog een dagje; ze gaan vandaag een geit kopen op de markt en die vervolgens laten slachten…. Ieder het zijne, nietwaar? De Duitse dame vliegt vandaag naar Lalibela, dus die zie ik misschien nog wel. Zowel zij als de Oostenrijker maken uitgebreid foto’s van mijn auto.
Bij het afrekenen koop ik wat broodjes voor onderweg en probeer te informeren of de korte route van Aksum naar Lalibela geasfalteerd is of niet, maar niemand lijkt te begrijpen wat ik bedoel. Ik zie het ter plaatse wel.
De rit begint goed: even verderop is de weg afgezet, dus moet ik een stoffige zijweg nemen om er omheen te rijden. Daar hebben de voetgangers meer last van dan ik, hoe langzaam ik ook probeer te rijden. Al doe je verder helemaal niets in dit land, het rijden op zichzelf is al zijn eigen beloning. Wat een fantastisch landschap! Tussen de bergen zie ik enorme mistbanken zweven die de aanwezigheid van groene dalen verraden. Het vroege zonnetje maakt er een spectaculaire lichtshow van. Een tijdje later rijd ik in die zelfde bergen en geniet ik van spectaculaire vergezichten. Ik zou iedere kilometer wel kunnen stoppen voor een mooie foto, maar daar heb ik de tijd niet voor. Ik wil proberen om vandaag nog in Lalibela te komen; een rit van tussen de 400 en 600 km. En anders zo ver mogelijk.
De korte weg naar Lalibela begint ongeasfalteerd dus ik waag het er niet op en rij door over het asfalt. Niet dat ik daar opschiet (gemiddeld 40 km/u), maar het is waarschijnlijk toch sneller (en comfortabeler) dan over een piste.
Tijdens het rijden (door Ethiopië in het algemeen, tot dusver) zie ik in ieder dorp minimaal 1 door een buitenlandse overheid gesponsorde school, hospitaal, of zelfs plantenbakken op straat! Het is fijn dat ontwikkelingswerk blijkbaar daadwerkelijk plaatsvind hier, maar tegelijkertijd begin ik steeds beter te begrijpen waarom de Ethiopiërs mij zien als een rijdende/wandelende gratis-geldverstrekker. Met zoveel basisvoorzieningen die door buitenlandse instanties betaald en gebouwd worden is het makkelijk om te denken dat dit de normale gang van zaken is en dus ontstaat vanzelf het beeld dat elke buitenlander van alles weggeeft. Dat beeld wordt keer op keer bevestigd wanneer toeristen (weliswaar goedbedoeld) pennen, snoepjes en kleding weggeven aan de kinderen. Een schoolmeisje die wat Engels sprak, en nadat ze zich had voorgesteld direct zei ‘gimme money’, heb ik gevraagd: ‘why?’. Daar had ze geen antwoord op. Ik merkte aan haar stamelende reactie dat ze mijn vraag wel begrepen had, maar zichzelf die vraag nooit gesteld had en dus niet goed wist wat ze hier op antwoorden moest. De jongen die mijn auto heeft gewassen in Aksum vroeg na afloop of ik niet nog wat spullen in de auto heb liggen die ik weg wil geven, zoals kleding. Zelf droeg hij kleding die er schoner, moderner en hipper uitzag dan wat ik op dat moment droeg!
Na zo’n 150 km wordt de weg wat vlakker. Tot dat moment heb ik tussen de 1800 en 2800 m hoogte gereden, maar nu blijft de weg redelijk vlak rond de 2000 m en dus kan ik weer een beetje tempo maken. Relatief natuurlijk, want er zijn nog altijd veel mensen en dieren op de weg te vinden. Ik passeer opnieuw een aantal vluchtelingenkampen en passeer zeker 10 keer een voertuig van de VN. Aan de rand van een dorpje zie ik een stuk of 30 soldaten in kleine groepjes bij elkaar zitten. Ze lijken aan het overleggen. Ik rijd er wat langzamer langs, voor het geval ze m’n papieren willen zien of zo, maar dat blijkt niet het geval.
Bij de afslag naar Mekele moet ik een beslissing nemen: 1) in probeer door te rijden naar Lalibela. Volgens de GPS moet ik daar rond 18:30 aan kunnen komen, maar uit ervaring weet ik inmiddels dat daar zeker nog wel 1 a 2 uur bij komen. En als het even kan probeer ik te vermijden om weer door het donker te rijden, zeker in mijn eentje. 2) ik rijd door, maar voor het donker wordt probeer ik een plek te vinden om te overnachten. Ik heb onderweg wel verschillende hotels gezien maar geen enkele daarvan had een bewaakte parkeermogelijkheid, voor zover ik kon beoordelen in het voorbij gaan. Wildkamperen doe ik niet in dit land, zeker niet in mijn eentje. 3) Ik sla hier af en rijd naar Mekele. Dat lig nog niet eens halverwege van Aksum naar Lalibela en is zelfs een omweg, maar ik heb er ruim 5 uur rijden op zitten en goedbeschouwd heb ik geen vreselijke haast.
Het is duidelijk, het wordt optie 3. En dus rijd ik even later Mekele in, dat overigens een goede uitvalsbasis is voor excursies naar de Danakil Depressie. Daar zou ik graag naar toe willen, maar gezien mijn duizeligheid en de beperkte tijd die ik nog heb ik Ethiopië sla ik dat toch maar over.
Het pension dat ik op iOverlander vond is goed verstopt en heeft een piepkleine binnenplaats waar net 2 auto’s in kunnen staan. Kamperen kan hier niet, maar de kamer is 200 birr en ziet er een stuk beter uit dan in Aksum. Enige nadeel: er is geen water! Wc doorspoelen doe je met een emmer water. Nou, vooruit maar. Bij het tanken aan de rand van de stad heb ik zo’n beetje mijn laatste birrs uitgegeven, dus beloof ik te betalen zodra ik een ATM heb kunnen plunderen. Die zijn er in overvloed, maar het eerste apparaat geeft bij 3 pogingen elke keer aan dat er ‘iets’ is fout gegaan. Ik had na 2 pogingen moeten stoppen, want bij 2 volgende apparaten krijg ik de melding dat mijn pas geblokkeerd is. Shit… Gelukkig kan ik geld pinnen met mijn credit card, want ik heb geen zin om mijn tweede bankpas te pakken en het risico te lopen dat ook die geblokkeerd wordt. De app en de website van mijn bank worden blijkbaar geblokkeerd door de Ethiopische overheid (Joost mag weten waarom; zelfs de filmwebsite IMDB.com wordt geblokkeerd!), dus ik kan niet zelf controleren of de pas inderdaad geblokkeerd is. Dat doe ik later telefonisch wel.
Ik vind even verderop een redelijk goed uitgeruste supermarkt en weer even verderop een bakkertje met redelijk verse broodjes. Op de terugweg stop ik bij een juice house waar ik me desgevraagd laat vertellen welke vruchtensappen ze op op het menu hebben staan. De laatste naam herken ik niet, maar ik voel me avontuurlijk dus ik bestel er 1. Even later krijg ik een sorbetglas vol met stukje fruit, rozijnen en 2 soorten saus die ik niet determineren (eentje lijkt op guacamole, maar is het niet). Het geheel ziet er goed uit en smaakt navenant! Voor 22 birr heb ik mijn dagelijkse fruithapje weer achter de kiezen. Je kan in Ethiopië overal fruit kopen (vooral bananen, op het moment), maar groente is bijna niet te krijgen. Wat tomaten, uien en hier en daar wat witte kool. Dat is het wel zo’n beetje.
In het hotel betaal ik mijn rekening en vraag aan de dame (een ander, vrolijker exemplaar dan bij aankomst) waarom er eigenlijk geen water is. Ze antwoord dat dat er nu wel is en wijst op de brommende pomp op de binnenplaats. Maar wanneer ik in mijn badkamertje het fonteintje open hoor ik alleen wat gebrom in de leiding en het afslaan van de pomp! De pomp blijft zwijgen, maar een uurtje later hoor ik wel iemand douchen in de kamer naast de mijne! De stortbak van de wc is ook weer gevuld, maar uit het fonteintje komt nog steeds geen druppel. Mysterieus…
Voor het diner doe ik een beroep op iOverlander; een dakrestaurant wordt van harte aanbevolen. Het is wat lastig te vinden, want het staat nergens aangegeven, maar ik vind het uiteindelijk toch. Het ziet er vrij hip uit. Het menu is erg grappig; er staan leuke schrijffouten op, zoals ‘sandwitches’ en ‘estake’ (‘stake’, biefstuk). Het duurt echter erg lang voor ik kan bestellen, dus loop ik maar naar de bar en bestel daar. Na bijna 3 kwartier komt de bestelde pizza eindelijk, maar smaakt tenminste wel goed.
‘s Avonds ga ik vroeg naar bed; ik wil morgen zo vroeg mogelijk op pad, want ik heb een hele lange rit voor de boeg.
‘s Morgens (dag 85) word ik eerst om 5 uur wakker van de wekker van mijn buurman, die blijkbaar niet het fatsoen heeft om hem uit te zetten. Het geluid is niet hard, maar omdat het hetzelfde muziekje is als mijn eigen wekker (standaard muziekje op Android telefoon) word ik er toch wakker van. Gelukkig weet ik me nog even om te draaien en sta iets voor 6 uur op. Bij een zwaar sputterende kraan spoel ik mijn gezicht af, kleed me aan, pak mijn spullen bij elkaar en doe de deur achter me dicht. Er is een auto bijgekomen op de binnenplaats en die staat nu in de weg, dus wek ik de receptionist en de bewaker en nadat ik met enige moeite duidelijk heb gemaakt dat ik de eigenaar van de gele auto ben en nu weg wil, halen zij de bestuurder van de andere auto (tevens een Landcruiser). Even later ben ik op weg. Het is opmerkelijk hoeveel Landcruisers je hier ziet. Ik schat dat als je de tuktuks, bussen en de vrachtwagens weglaat, bijna de helft van de auto’s Landcruisers zijn. Verder nog wat Hilux-en en wat Nissan Patrols, en de rest is marginaal. Het leger, burgers, charitatieve instellingen, de VN, touroperators, en zelfs de ambulances: bijna allemaal gebruiken ze Landcruisers!
Het is iets na half 7 als ik op weg ga en de zon staat zo laag dat ik heel erg op moet passen. Het asfalt is ook erg glad, waardoor het zonlicht nog eens extra weerspiegeld wordt. Daarnaast is er op veel plekken verschrikkelijke spoorvorming. Het lijkt wel alsof men het asfalt gestort heeft en vervolgens de weg direct vrijgegeven heeft, waardoor er diepe geulen zijn ontstaan en je de stroperige randen van het asfalt moet zien te vermijden.
De eerste ca. 80 km rijden relatief goed door, maar daarna rijd ik weer de bergen in en is het weer klimmen en dalen geblazen. Ontbeten doe ik pas om half 12, want pas dan zie ik eindelijk een rustig plekje om even te stoppen! De kinderen hier schreeuwen doorgaans geen ‘you, you, you’, maar gaan direct voor de ‘money, money, money.’ Regelmatig zie ik kinderen, jongeren en volwassenen stoppen met lopen en hun hand op houden als ik langs rijd. In mijn spiegels zie ik ze niet doorlopen met een blik van ‘het was te proberen’, maar blijven ze stilstaan met een houding van ‘Huh? Ik heb niets gehad!’ Maar misschien is het mijn verbeelding.
Het is ongeveer 400 km rijden naar Lalibela, dus ik ben al aardig moe als ik na zo’n 340 km de asfaltweg verlaat en het grindpad op rijd dat het laatste stuk naar Lalibela moet zijn. Maar het grindpad veranderd na zo’n 10 km steeds meer in een offroad piste, met zeer steile hellingen, volgend na zeer steile dalingen en er tussen kleine waterstroompjes. Soms is er zo weinig ruimte tussen daling en stijging dat ik de trekhaak tegen de rotsbodem hoor tikken. Ook zijn er smalle haarspeldbochten over hobbelige zandbodem, zonder vangrail of wat dan ook, en heeft men overal smalle, maar hele diepe geulen dwars over de weg gehakt om regenwater af te voeren. Soms zijn die breed genoeg om een halve band in te laten verdwijnen en moet ik dus met de grootst mogelijk voorzichtigheid te werk gaan. Met nog 25 km tot de finishlijn (Lalibela) ben ik erg moe en best bang. Wat nu als ik hier pech krijg? Mensen zat, maar ik ben de laatste 20 km slechts 1 andere auto tegen gekomen en die was van de VN, dus veel autokennis zal men hier niet hebben. En wat nu als ik vast kom te zitten, of ik in het ravijn stort (regelmatig rij ik langs diepe afgronden op 3000 m hoogte, terwijl de auto opzij helt over het hobbelige wegdek). Ik ben het zat. Dit is niet de weg waar ik op gehoopt en stiekem gerekend had. Ik voel me weer ellendig. Maar dan, ineens, realiseer ik me dat ik er verkeerd naar kijk. Dit is geen verschrikkelijk slechte weg, maar een hele leuke offroad piste! En ja, ik loop allerlei gevaren, maar dat wist ik al voordat ik aan deze reis begon. Daar heb ik bewust voor gekozen. Dus niet zeiken nu en genieten van de piste! Dat gaat niet zo makkelijk als ik het hier schets, maar het anders kijken naar de situatie helpt me wel enorm om weer plezier te krijgen in wat ik doe en de energie te vinden om door te gaan.
Op 10 km voor Lalibela kom ik op een asfaltweg die vanuit het westen komt (zelf kom ik uit het oosten). Blijkbaar kloppen zowel Google Maps als mijn papieren landkaart van Reise Knowhow niet. De eerste beweert dat de weg waar ik op rijd helemaal niet bestaat en de tweede beweert dat zowel deze weg als de asfaltweg gelijkwaardig zijn! Hoe dan ook: als ik klaar ben in Lalibela moet ik toch naar het westen, dus kan ik de asfaltweg nemen, die alle andere toeristen ook nemen…
De beoogde camping is zo gevonden en omdat ik de enige kampeerder ben, krijg ik het beste plekje. Niet goedkoop, met 300 birr (zo’n 14 euro) per nacht en er is maar 1 badkamertje met 1 douche en toilet, maar die zijn dan wel heel erg schoon en het water is heet!
Als ik de achterportieren open doe, zie ik de inmiddels gewoonlijke dikke laag stof op alles. Later; nu eerst even uitrusten. Ik lees me in op de monumenten van Lalibela en pak dan stoffer en natte doek om de binnenkant van de auto maar weer eens schoon te maken. Slapen in al dat stof is niet gezond en bovendien onprettig. Tegen het vallen van de avond probeer ik nog te pinnen en wat voedsel te kopen, maar de enige ATM in de buurt is stuk en de supermarktjes in de buurt verkopen niets wat ik nodig heb.
Voor het diner neem ik plaats in het camping/hotelrestaurant dat er uitstekend uit ziet: witte lakens, schoon bestek, kaarsje, vriendelijke en zeer vlotte bediening. En bovenal smaakt het eten erg goed en kan ik verse muntthee krijgen! Mijn avond kan al niet meer stuk dus, maar even later blijkt dat ik via de wifi van de camping WhatsApp berichten kan ontvangen en versturen! Ook werken de bankieren app en verschillende websites weer! Helaas geldt dat niet voor Facebook, maar in elk geval kan ik weer eventjes snel en gemakkelijk communiceren met het thuisfront.
De douche die ik later op de avond neemt is erg lekker. Een flinke straal goed warm water in een schone douchecabine; dit is zonder twijfel de lekkerste douche die ik tot dusver in heel Ethiopië heb gehad!
Nou Bjorn je hebt wel een heel bijzondere tocht achter de rug.Zowel qua uitdaging van de wegen, de mensen en met name de kinderen en niet te vergeten de culinaire hoogstandjes! Wetende dat je op dit moment veilig in Kenya zit heb ik wel kunnen genieten van je ontberingen en gevaren. Wat goed dat je ook bijtijds bedacht hebt dat offroad rijden juist een leuke uitdaging is!. Ben ook erg benieuwd naar de fotoos.
Ja, Ethiopië is een bijzonder land, dus het was ook een bijzonder tochtje! Maar ik ben zelf ook blij dat ik dat land achter de rug heb. Aan de foto’s wordt gewerkt!
tjonge wat een verschrikking die drukte! niet echt wat je verwacht laat staan hoopt. jammer inderdaad dat we al een tijdje geen foto’s meer zien, maar dat komt vast wel weer.
Hai Bjorn, ik was ook in Ethiopie. ‘ feest’ van de herkenning. Wat heerlijk om met je mee te kunnen reizen. Op naar Lalibela!
Ik hoop dat jouw ervaringen in Ethiopië positiever waren dan de mijne! 🙂