Dag 291. Ik wil zo vroeg mogelijk weg vanmorgen, om zo vroeg mogelijk in het park te zijn, dus eet ik mijn ontbijt terwijl ik inpak en doe de thee in een thermoskan. Om iets over 8 uur meld ik me bij de poort, waar dezelfde dame van gisteren me nu wel een permit verstrekt. Waarom ik toch in vredesnaam alleen reis? Die vraag is me al tientallen keren gesteld, en zij doet mee aan deze traditie, terwijl 2 van haar collega’s mijn auto bewonderen. Ik hoor hoe de ene aan de andere uitlegt dat de zwarte PVC pijp op het dak voor warm water is. Betalen voor de permit dien ik 12 km verderop te doen, in Namutoni. De weg daar naartoe is geasfalteerd en kaarsrecht, dus het is moeilijk om slechts 60 km/u te blijven rijen en velen doen dat dan ook niet.
Namutoni is een lodge/camping/parkstation/picknickplaats, gevestigd en in rondom een prachtig oud Duits fort met blinkend witte muren. Ik betaal mijn permit bij de receptie en ben gauw weer op weg. Eerst rijd ik naar het noordoosten. Verspreid over het park zijn tientallen waterholes (veelal kunstmatig nat gehouden drinkplaatsen voor dieren), waar de toerist het meeste kans heeft om dieren te spotten, zeker in het droge winterseizoen (nu dus). De wegen er naartoe zijn allen van stof/grind en doorgaans in prima conditie. Op kruisingen staan betonnen paaltjes waar – als je heel goed kijkt – nog net de namen van waterholes of andere plekken op geschilderd staan. Een kaartje van het park kon ik in de souvenirwinkel in Namutoni kopen, maar daar ga ik geen geld aan uit geven, terwijl er een prima digitaal kaartje op internet te vinden is en mijn GPS ook prima de weg weet.
De waterholes in het noordoosten leveren niet veel bijzonders op, maar onderweg kom ik wel een hoop wild tegen. Alle usual suspects zijn vertegenwoordigd: springbokken, zebra’s, gnoes, koedoes, oryxen, struisvogels, Hartenbeesten, koritrappen en giraffes. Maar ook zijn hier veel zwartkopimpala’s, die alleen in dit deel van de wereld voor komen en tamelijk zeldzaam zijn. Etosha NP bestaat voor een groot deel uit de Etosha Pan, een enorme zoutvlakte, zoals ik die ook in Botswana veel gezien heb. Je mag er maar op 1 plek een stukje op rijden, maar hier in het noordoosten kun je er wel een tijd langs rijden en staren in de oneindige verte met een haarscherpe horizon.
Vanuit het noordoosten kun je alleen via Namutoni naar de rest van het park komen, dus rijd ik daar weer naar terug. Onderweg zie ik bij een waterhole een prachtige vechtarend op een tak zitten. Een vogel van wel bijna een meter hoogte met een zeer vervaarlijke blik en stoere kuif. Het meest bekeken deel van het park is het zuidelijke deel, waar ik inmiddels aangeland ben. Ik kom hier dan ook steeds meer auto’s tegen en bij sommige waterholes moet je goed zoeken naar een vrij plekje om je auto tussen te piepen, om er nog wat van te kunnen zien. De eerste waterhole die ik aandoe in het zuiden blijkt een gouden greep. Aan het water staan wat van de gebruikelijke dieren, maar in de lucht cirkelt iets heel bijzonders. Ik kan hem niet meteen thuisbrengen, want hij lijkt geen staart te hebben. Als hij even later aan de waterkant gaat zitten zie ik zijn relatief grote kop, rode snavel en opvallende vleugeltekening: het is een bateleur! Een heel bijzondere en vrij zeldzame roofvogel. Hij stond hoog op mijn vogel-verlanglijstje en nu staat hij voor mijn neus water te drinken! Ziezo, deze dag kan al niet meer stuk.
Ik slaap deze nacht in Halali, een camping in het midden van het zuidelijke deel van het park, op 75 km van Namutoni. Dat is een klein stukje rijden over deze goede wegen, maar met alle omwegen via de waterholes kun je er zo een paar honderd kilometer bij op tellen. Je mag je auto niet uit, dus aan het einde van de dag ben ik helemaal stram en moe van het zitten. Zelfs lunchen doe ik achter het stuur. Er zijn een paar omheinde plekken waar je wel mag uitstappen, maar die zijn zo spaarzaam dat ik er geen gebruik van maak en gewoon af en toe ergens uitstap om de benen te strekken of een plasje te plegen. Gedurende de dag zie ik erg veel dieren. Etosha NP is dan ook beroemd om de enorme dierenrijkdom. Maar na de bateleur zie ik geen ‘nieuwe’ dieren meer, tot ik aan het einde van de middag het laatste stuk naar Halali rijd. Onderweg doe ik het Etosha Viewpoint nog even aan: het enige punt waar je een stuk de zoutpan op mag rijden. Niet erg bijzonder na mijn avonturen op de zoutvlaktes van Botswana, maar toch leuk. Nee, bijzonder wordt het pas op slechts zo’n 15 km van Halali. In een ooghoek zie ik ver weg in het struikgewas een grijze massa die net iets te weinig op een rotsblok lijkt. Ik trap de rem in, rijd een stukje terug en pak de verrekijker erbij. Jawel hoor, het is een neushoorn! De eerste keer dat ik een neushoorn in het wild spot. Hij is erg ver weg en heeft zijn kop telkens omlaag, waardoor het een tijdje duurt voor ik kan zien dat het een zwarte neushoorn betreft. Nog beter! Zwarte neushoorns zijn erg zeldzaam en zelfs in Khama Rhino Sanctuary heb ik die niet gezien. Ik kan mijn geluk niet op! Maar het wordt nog beter. Terwijl ik sta te kijken komen er 2 andere auto’s langs die beiden mee blijven kijken, maar het al vrij snel opgeven. Ik ben echter blij dat ik het langer volhoud, want hij komt steeds dichterbij, tot hij zelfs vlak voor mijn neus de weg op loopt! Hij kijkt me zelfs een tijdje aan, waarna hij rustig aan de overkant van de weg het gras weer in sjokt en luid kauwend tussen de struiken verdwijnt. Wat een super mooi moment!
Die grote grijns van dit zoveelste geluksmomentje, die ik deze reis al zo vaak op mijn gezicht gehad heb, staat er nog steeds als ik Halali bereik. Het is een enorm resort, compleet met groot restaurant, zwembad, winkeltjes, en nog veel meer. Het is er enorm druk en ik moet een kwartier wachten voor ik eindelijk aan de beurt ben bij de receptie. De camping is ook heel erg groot en niet vol, dus vooraf boeken was achteraf bezien niet nodig geweest. De camping is zo massaal dat het een beetje deprimerend is, maar het moet maar. Het is ergens ook wel weer leuk. De auto moet weer grondig uitgestoft worden, waar ik weer de nodige tijd aan kwijt ben. In het vak naast me staat een man alleen te koken en later te eten. Ik betrap mezelf er op dat ik hem er maar eenzaam uit vind zien, zo in zijn eentje doende. En direct daarop besef ik dat veel mensen ongetwijfeld ook zo naar mij zullen kijken. Best even een eye-opener! Voor wie inderdaad denkt dat ik maar eenzaam ben als ik zo in mijn eentje sta te koken of zit te eten bij mijn auto: geen zorgen, ik ben absoluut niet eenzaam! 🙂
Na het uitstoffen van de auto maak ik snel een maaltje klaar, gooi de thee weer in de thermoskan en loop om een uur of 19 naar de waterhole naast de camping. Ik ben bepaalt niet de eerste die op dat idee is gekomen, want er staan en zitten al tientallen mensen op de tribune. Niet vreemd ook, want in het gele licht van een grote schijnwerper staan maar liefst 3 zwarte neushoorns te drinken! Ik had al gelezen dat de waterhole bij de campings van het park bekend staan om de zwarte neushoorns, maar ik had me er op ingesteld hier de hele avond op te moeten wachten en nu staan er verdorie al 3 op me te wachten! Om een uur of 20 is de tribune afgeladen met mensen. Zeker 50 man/vrouw staan/zitten te kijken naar de slurpende neushoorns, die eigenlijk vooral stilstaan. Als ze weer weg zijn lopen ook de meeste mensen weg. Ik overweeg hetzelfde, maar blijf toch nog even hangen. Mijn geduld wordt beloond, want er komen nog wat hyena’s langs, nog een neushoorn en even later een olifant. En nog 1, en nog 2, en dan nog 5, en dan weer 3, en dan zelfs een stuk of 10! Voor ik het door heb staat er een groep van een stuk of 20 olifanten in alle soorten en maten (waaronder schattige kleintjes) in en rond de waterplas. Eén mannetje is duidelijk volwassen geworden en wordt nu door de groep verstoten, want hij wordt met luid gegrom de struiken in gejaagd door een grote stier. Het gegrom is werkelijk fascinerend. Een bijna onderaards, diep resonerend gegorgel. Alsof je een beer hoort grommen in een kale badkamer. Het diepe, holle geluid is betoverend en beangstigend tegelijk en wordt alleen verstoord door het luide getrompetter van een jonge olifant die een onschuldige vogel probeert weg te jagen. Het is echt een geweldig tafereel en ademloos blijft iedereen kijken. Iedereen was al netjes stil, maar nu kun je echt een speld horen vallen op de tribune. De enige geluiden die te horen zijn, zijn dat van klikkende en piepende camera’s en een onderdrukt gelach na het getrompetter van de jonge olifant. Een half uurtje later komt een neushoorn voorzichtig naderbij. Deze imposante dieren vallen aardig in het niet naast de veel grotere olifanten. Nooit eerder zag ik deze 2 diersoorten tegelijk in beeld. De neushoorn is duidelijk op zijn hoede, en terecht, want als hij te dichtbij komt wordt hij met een woeste uitval op zijn plek gezet door een grote olifant.
Als de neushoorn en de meeste olifanten weer weg zijn houd ik het ook voor gezien. Wat een geweldige traktatie is deze avond geweest! Helemaal blij sluit ik om een uur of 23 de ogen.
Dag 292. Ondanks dat het ‘s nachts verbijsterend stil is in het enorme kamp word ik om 5 uur al wakker. Komt niet slecht uit, want des te vroeger ben ik weer op pad om dieren te spotten! Zodoende ben ik om 7 uur al helemaal klaar voor vertrek met een thermoskan thee en een ontbijtje klaar voor gebruik op de passagiersstoel. Maar ik rijd nog niet weg, want even verderop staat een afgeleefde en volledig geprepareerde Landrover Defender met Nederlands kenteken: duidelijk overlanders. Ik had de auto gisteravond al gezien, maar geen kans gezien ze op te zoeken. Nu doe ik dat wel even. Stephanie en Kevin maken een leuk jong stel dat in 3,5 maand via de westkant van Afrika naar hier is gereden. Een indrukwekkende prestatie. We blijven een tijdje praten en wisselen contactgegevens uit, waarna we weer afscheid nemen en ik het park weer in rijd.
Eigenlijk heb ik alle dieren al gezien die ik gehoopt had te zien in Etosha NP, dus vandaag stel ik me als doel om katachtigen te vinden, want die heb ik nog niet gezien. Helaas pindakaas: dat lukt ook vandaag niet. Ik rijd verder naar het westen en bezoek de ene na de andere waterhole. De meeste hebben overigens Afrikaanse namen, zoals Gemsbokvlakte, Rietfontein en Twee Palmen (waar inderdaad 2 palmen staan). Bij de waterhole met de naam Oliphantsbad staat – hoe kan het ook anders – een olifant. Met een gekromde slurf en 1 poot op een rotsblok blijft hij lang genoeg staan om de schijn te geven dat hij poseert voor de tientallen camera’s die op hem gericht zijn. Bij Gemsbokvlakte zijn honderden zebra’s en springbokken te zien. Gek genoeg geen gemsbokken, maar die zie ik verderop wel genoeg. En de zebra’s en springbokken blijven bij de honderden zichtbaar, waar je ook rijdt. Wat een dierenweelde! Gnoes zie ik nu ook meer, maar giraffes weer minder. Jakhalzen en grondeekhoorns zie ik minder vaak dan je zou verwachten. Katachtigen zie ik, zoals gezegd, helemaal niet.
Rond lunchtijd kom ik aan bij het voornaamste kamp in het park: Okaukuejo. Dit is even déjà vu voor mij, want ik herken het kamp van 5 jaar geleden. Net als toen beklim ik de toren voor een prachtig uitzicht over het park en ik informeer of er een poort aan de westkant van het park is. Tot een paar jaar geleden was het westelijke deel van het park namelijk alleen toegankelijk voor Namibische touroperators, maar nu kun je er wel gewoon heen. Wat alleen onduidelijk bleef is of je er daar ook in en uit kan, want er is maar 1 weg door het gebied en die is 200 km lang, dus moet je ook weer 200 km terug als je aan het einde ervan het park niet uit kan. Gelukkig blijkt er inderdaad een westpoort te zijn en die is door iedereen te gebruiken. Maar als ik tijdens de lunch mijn opties bekijk, dan blijkt dat het toch wel erg onhandig voor mij is om die poort te nemen, dus zie ik er alsnog van af. In plaats daarvan maak ik een rondje (ca. 120 km) ten noordwesten van Okaukuejo, langs enkele waterholes, en neem dan de meest gebruikte poort, ten zuiden van Okaukuejo. Daar wordt mijn koelkast door de vleespolitie (ja, die heb je ook in Namibië, zij het slechts langs 1 oost-westlijn door het land, de zogenaamde Red Line) doorzocht op vers vlees. Dat vinden ze niet, want ik heb alles opgemaakt en zekerheidshalve de kaas maar weer ergens verstopt.
Ik had gepland het park om uiterlijk 15 uur te verlaten, daar ik vanaf de poort nog zo’n 200 km moet rijden naar Kamanjab, het stadje waar ik wil kamperen. Dat wordt uiteindelijk 16 uur, dus haast ik me naar Kamanjab. Ik kan kiezen tussen een enorme omweg over asfalt, of een binnendoorweg over grind. De grindweg zie er prima uit en ik mag er 100 km/u rijen, dus ik gok er op en neem die. De eerste 70 km is dat geen probleem, maar dan wordt de weg steeds slechter, smaller en heuvelachtiger. Daarbij moet ik steeds vaker droge rivierbeddingen door en over veeroosters en door hekken heen (die ik iedere keer open en dicht moet doen). Dat kost allemaal een hoop tijd. Maar het is de moeite wel waard, want ik rijd onderweg bijna een plots overstekend groepje oryxen aan en rijd een meter of 30 tegelijk op met een giraffe vlak naast mijn auto! Ook spot ik verschillende Damara dikdiks, een zeldzame en bijzonder kleine antilopensoort die alleen in deze regio voorkomt. Die heb ik in Etosha NP niet eens gezien! Maar de vertragingen beteken wel dat ik in het halfduister aankom op de camping en ik helemaal kapot ben. Ik heb vandaag zo’n 400 km gereden en ben nauwelijks de auto uit geweest. De camping het Oppi-Koppi en wordt gerund door een Belgisch stel. Wat het voor mij echter zo aantrekkelijk maakt is dat het voor overlanders gratis is! En het ziet er allemaal prima uit. Ik val met mijn neus in de boter dus. Ik heb totaal geen fut meer om te koken dus ik ben erg blij dat ik in het restaurant kan eten voor een zeer bescheiden tarief. De pizza smaakt niet geweldig, maar dat kan me niet eens zoveel schelen. ‘s Avonds kijk ik een film en doe verder niks meer. Ik ben doodmoe en heb dan ook besloten hier nog een nachtje te blijven staan.
Dag 293. Het is ongelooflijk stil ‘s nachts. Zelfs geen krekels, vogels of wind zijn te horen. Of het daardoor komt weet ik niet, maar ik slaap in elk geval heerlijk uit tot 7 uur. De ochtend staat in het teken van kleine klusjes, zoals de was, benzinetankje van het kookstel bijvullen, wat dingen opruimen of schoonmaken, en natuurlijk het schrijven van mijn verslag, want ik loop weer 2 dagen achter. ‘s Middags ben ik vooral in de bar/restaurant te vinden om weer het een en ander aan filmpjes en foto’s te uploaden. Dat gaat weer tergend langzaam, waardoor ik er ook maar dineer. Net als de pizza van gisteravond smaakt de game-schnitzel niet geweldig, maar de prijs/kwantiteitverhouding is keurig.
Dag 294. Ik ben weer in Afrika! Oké, oké, dat was ik natuurlijk gewoon nog steeds, maar vandaag rijd ik een deel van Namibië in waar ik me aanzienlijk meer in Afrika voel dan in de rest van het land. Maar goed, zover zijn we nog niet; eerst de ochtend. Die wordt vooral gekenmerkt door de 2 schattige Damara dikdiks die vlak naast mijn auto staan als ik er uit klim. Uiteraard gaan ze er als een haas vandoor zodra ze mij zien (zou ik ook doen als ik hun was!), onderwijl een grappig hikkend geluid makend.
Ruim voor 9 uur ben ik weer op weg. De rit kan haast niet simpeler, want zodra ik de weg op draai is het 200 km alsmaar rechtdoor (naar het noorden), dan linksaf en tot slot nog 40 km naar het westen. En de gehele route gaat over uitstekend asfalt, dus ik kan lekker door kachelen. Onderweg passeer ik de westpoort van Etosha NP. Enkele tientallen kilometers verderop passeer ik de Red Line, die Namibië in tweeën splitst. Naar het noorden toe is het geen probleem om deze lijn te passeren, maar wie naar het zuiden wil wordt (in theorie) gecontroleerd op de aanwezigheid van rauw vlees. Ook al rijd ik naar het noorden, toch moet ik stoppen, maar na een vriendelijk praatje en het tonen van mijn rijbewijs word ik doorgelaten. Aan deze kant van de Red Line zijn minder hekken en loopt het vee weer – heel Afrikaans – gewoon los rond. Dat is ook in het zuidelijke deel het geval, maar veel minder. Het lijkt ook wel alsof de mensen hier anders zijn. Er zijn meer lifters en nagenoeg iedereen zwaait naar me als ik langs rijd.
Bij de afslag naar het westen is gek genoeg nog een checkpoint van de vleespolitie, maar daar word ik doorgewuifd. Zo’n 10 km later stop ik bij een picknickplaats om even de benen te strekken. Dat duurt uiteindelijk ruim een uur, want tijdens het benen strekken probeer ik voor de zoveelste keer wijs te worden uit de schaarse en warrige informatie die ik heb over Kaokoveld, het afgelegen gebied waar ik nu binnen aan het rijden ben. Ik heb 2 papieren kaarten, maar de ene geeft slechts 1 weg aan in het hele gebied (die waar ik nu op rijd) en de ander geeft en netwerk aan wegen aan waar volgens de informatie in de reisgids geen bal van klopt. Ik pak nu de GPS erbij en scroll eindeloos over het kleine schermpje om het wegennet dat hij kent te staven met dat op de papieren kaart. Na een uur worstelen blijkt de papieren kaart inderdaad enorm af te wijken en pak ik de pen erbij om de werkelijke wegen (hoop ik althans) er globaal op te tekenen. Als ik tevreden ben vervolg ik mijn weg weer, om zo’n 30 km verderop Opuwo in te rijden, de officieuze hoofdstad van de Himba’s (wie kent ze niet?).
En ja hoor, ze lopen hier overal rond: dames gekleed in niet meer dan een lederen lendenschort, talloze sieraden om alle ledematen en de nek en een kapsel van met rode klei doordrenkte vlechten. Hun huid is eveneens besmeerd met klei, want het heeft een mooie rode gloed. Het is opmerkelijk hoezeer deze mensen nog trouw zijn aan hun oorspronkelijke cultuur. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is lopen ze door de Spar supermarkt met hun blote borsten en voeten achter een winkelwagentje. Wat een bizar gezicht! Natuurlijk zijn er ook veel mensen met Westerse kleding, maar er zijn ook veel Herero’s, te oordelen naar de dames met eindeloze lagen jurken en de grappige stofzuigermond-hoeden. Qua kledingstijl zijn de Herero en Himba dames zo’n beetje elkaars tegenpool, maar opmerkelijk genoeg zijn ze zeer nauw verwant. In feite zijn Himba’s een soort aftakking van de Herero’s. Ik heb eigenlijk niets nodig, maar puur voor de ervaring haal ik wat boodschappen. Ik sta in de rij voor de kassa met 2 Himba’s en een Herero dame. Geweldig! Ik zou graag foto’s maken, maar heimelijk fotograferen is nogal asociaal en als ik om toestemming vraag dan moet ik er voor betalen, en daar voel ik ook niets voor. Te meer omdat dit gedrag (betaalt krijgen voor het nemen van foto’s) leidt tot grote problemen op de lange termijn. Bezoekers aan de Omo vallei in Ethiopië zullen dit wellicht kunnen bevestigen, hoewel de meeste toeristen dit niet lijken te beseffen of er gewoon maling aan hebben. Het voert echter te ver om hier op deze plek over uit te wijden.
Nadat ik ook nog een pinautomaat heb kunnen vinden en mijn dieseltanks weer heb kunnen bijvullen rijd ik naar de Aameny Restcamp, dat zich midden in het stadje bevindt. Ik moet zelf de zware poortdeur open schuiven en eenmaal binnen is er geen kip te bekennen. Ik kijk een tijdje rond en heb het hek alweer open geschoven om onverrichter zake weg te rijden als er ineens een dame opduikt en ik toch blijk te kunnen kamperen. Het is weer even wennen, zo’n Afrikaanse camping. Alles is provisorisch en gebrekkig en de 2 kampeerplekken zijn vlak naast het woonhuis van de eigenaren. Overal klinkt muziek op de achtergrond en de kinderen rennen los over het terrein. De douches en toiletten zien er… ‘rijp’ uit. Het is nochtans niet eens zo goedkoop, maar de enige andere camping is bijna 2x zo duur, dus ik blijf gewoon hier. Nadat ik gesetteld ben loop ik nog een rondje door het stadje. Overal hangen groepjes mensen, kleine winkeltjes verkopen van alles en regelmatig word ik aangeklampt door souvenirverkopers. Ja, ik ben echt weer in Afrika!
Terug op de camping zijn er een aantal andere toeristen gearriveerd, wat de illusie van Afrika weer een beetje wegneemt, maar dat wordt ruimschoots gecompenseerd door het grote aantal locals dat te pas en te onpas langs mijn auto loopt, alsof ik midden op straat sta te kamperen. Ik laat het zelf gekookte diner er niet minder om smaken.
Dag 295. Ik ben zowaar al om iets over 8 uur klaar voor vertrek en zet, eenmaal uit de poort, opnieuw koers naar het noorden, naar Epupa Falls (niet te verwarren met Popa Falls, waar ik begin mei geweest ben en ook in Namibië ligt). Epupa Falls ligt op de grens met Angola en aan het einde van een lange grindweg. Volgens mijn reisgods moet ik een hele dag uittrekken voor deze rit van zo’n 200 km, maar hoewel de grindweg doorzeeft is met droge rivierbeddingen (waar je soms flink voor moet afremmen) kom ik er al om een uur of 11 aan. Onderweg zijn redelijk wat mensen te zien, waaronder vele Himba’s. Velen bedelen om een lift (denk ik), maar velen zwaaien me gewoon toe. Epupa Falls stelt als plaatsje helemaal niks voor. Het bestaat vooral uit een serie campings en lodges, en een school. Het staat vol met borden die hier naar verwijzen, maar nergens is een bord te vinden die naar de waterval zelf wijst, dus vraag ik het maar aan een stel toeristen die ik passeer. En ja hoor, even later parkeer ik de auto vlakbij de kloof waar het water van de Kunene-rivier zich instort. Eerst moet ik wat kleding wassende Himba dames passeren en even verderop wat zichzelf wassende mannen passeren, maar dan sta ik voor de waterval. In verhouding tot wat ik al aan spectaculaire watervallen gezien heb stelt deze niet erg veel voor, maar op zichzelf is het een heel mooi exemplaar. Het water stort niet op 1 plek de kloof in, maar op verscheidene plekken langs de beide wanden van de kloof. Op de randen van de kloof groeien een aantal mooie baobabbomen, die het plaatje nog wat fotogenieker maken. Opmerkelijk is dat ik door niemand aangesproken wordt en dat niemand entreegeld komt heffen. Toen ik de waterval nog zocht waren en er wel wat bedelende kinderen, maar hier wordt ik geheel met rust gelaten, wat me uitstekend bevalt.
Ik blijf even zitten bij de waterval om te overdenken wat ik nu ga doen. Er is hier ampel accommodatie, maar het is nog niet eens middag, dus zonde van de tijd om hier te blijven hangen. En dus, na lang wikken en wegen, besluit ik om weer door te gaan. Ik wil de komende dagen door het onherbergzame Kaokoveld rijden en omdat de wegen er zo slecht zijn, zal ik daar veel tijd voor nodig hebben. Eerst moet ik zo’n 70 km terug rijden over dezelfde weg. Dat is niet erg, want nu ik de zon in de rug heb zie ik veel meer van het mooie heuvellandschap. Bij een brede, zanderige rivierbedding zie ik een mooi plekje met schaduw om te lunchen. Ik zet de auto in 4WD, rijd het mulle zand in… en zit meteen vast. Ik ben nog geen 2 meter van de weg af en kan niet meer voor of achteruit. SHIT. We pakken de schep er maar weer bij, en de goedkope rijplaten van de ANWB (die ik vooral gebruik om de auto wat meer waterpas te krijgen voor het slapen), maar dat werkt helaas niet. Dus pak ik de peperdure rijplaten uit de dakkist en wurm ze na opnieuw een tijd scheppen onder de achterwielen. Intussen is er een pickup (‘bakkie’ op z’n Afrikaans) gearriveerd met jongeren er in. Ze willen helpen, maar nu ik de platen er onder heb wil ik het eerst nog even zo proberen. En ja! Het lukt! Opnieuw komen die dure rijplaten weer uitstekend van pas. Nu moet ik ze alleen nog uit het zand bevrijden, want eentje ligt zeker een halve meter onder het zand. Terwijl ik graaf bedank ik de jongeren dat ze gestopt zijn om te helpen, maar dat ik hun hulp niet meer nodig heb. Toch gaan ze niet meteen weg, want eerst wordt er nog een tijdje driftig geposeerd bij mijn auto, terwijl de ene na de andere foto geschoten wordt. Net als ik de rijplaat bevrijd heb zijn ze vertrokken.
Bij het plaatsje Okongwati neem ik een andere afslag dan vanmorgen en rijd meteen de bush in. Hoewel deze weg een nummer heeft gekregen kan je soms echt niet van een weg spreken. In het begin gaat het nog redelijk soepel, maar na een tijdje ben ik alleen nog maar over scherpe stenen of diep zand aan het hobbelen. Deze weg leidt naar de beruchte Van Zyl’s Pass, die bekend staat als 1 van ‘s werelds gevaarlijkste wegen. Ik heb overwogen om deze ‘weg’ te gaan nemen, maar heb er een paar dagen geleden van af gezien toen ik van ervaringsdeskundigen vernam hoe vreselijk slecht en gevaarlijk hij is. Te gevaarlijk om alleen te ondernemen en te slecht om te doen met een auto waar je nog langer mee wilt reizen. Maar de weg naar de pas toe schijnt al aardig uitdagend te zijn en daar kom ik nu inderdaad achter. De Van Zyl’s Pass is in feite een hele scherpe afdaling over losse rotsblokken, maar de weg er naartoe is (tot dusver in elk geval) vrijwel vlak, dus tamelijk ongevaarlijk. Met name langs het eerste stuk kom ik best veel mensen tegen. Ze zijn niet allemaal even vriendelijk. Een stel jongetjes gaat als een menselijke ketting op het pad staan om me de doorgang te blokkeren en een hond komt luid blaffend op de auto afrennen. Die laatste gebruik ik om van de jongetjes af te komen. De hond blijft namelijk al blaffend naast de auto rennen, vlak naast het linker voorwiel. Omdat ik het dier niet wil aanrijden moet ik dus continue op hem letten tijdens het rijden, waardoor het voor de jongens net lijkt alsof ik hen niet zie staan. Ze maken zich dan ook tijdig uit de voeten. De hond weet ik na een meter of 100 af te schudden door flink gas te geven. Maar gelukkig zijn er ook jochies die lief zwaaien, met een grote glimlach op het gezicht, een hals vol sieraden en 2 kenmerkende naar voren liggende vlechten op het hoofd. Als ze eenmaal volwassen zijn dragen veel Himba mannen een enkele vlecht, die als een soort grote, stijve krul (geen woordgrap bedoelt!) op het hoofd ligt.
Om een uur of 16 vind ik het wel mooi geweest voor vandaag en ga op zoek naar een plekje om te overnachten. Er zijn hier nergens hekken (de omheiningen van de veekralen niet meegerekend), maar ik kom nog steeds regelmatig mensen en/of koeien of geiten tegen. En op veel plekken zijn de bermen veel te rotsachtig of dichtbegroeid om te rijden. Maar toch vind ik al vrij snel een mooi plekje. Een soort grasveld met mopane-struiken (die groeien hier overal). Ik ga eerst te voet de boel verkennen. Als ik geen enkel teken van menselijke activiteit kan vinden en een mooi half beschut plekje vind, ben ik tevreden en rijd de kanarie er naartoe. Ik warm een blikje kattenvoer op (daar lijkt het tenminste op, hoewel het gehaktballetjes in jus moeten voorstellen) en een blikje snijbonen en gooi er genoeg kruiden overheen om het wat smaak te geven. De avond is weer doodstil. Geen wind en vrijwel geen diergeluiden. Soms een uil of een nachtvlinder, maar dat is alles. Van sprokkelhout (mopanehout is veilig om te branden en ruimschoots voor handen) maak ik een klein kampvuurtje tegen eventuele wilde dieren. Er lopen hier olifanten, hyena’s en luipaarden rond, dus ik moet enigszins op mijn hoede blijven. Het blijft echter een hele stille avond. De maan komt als het goed is pas ergens halverwege de nacht op, dus boven mijn hoofd zie ik een schitterende Melkweg.
geweldig, al die dieren in Etosha! maar een tribune bij een waterhole vind ik wel ver gaan…
wel jammer dat je geen foto’s van die mensen hebt, al snap ik je argumenten. je had zelf ook geld moeten vragen aan die kinderen die foto’s van jou namen 😉
Die tribune was hard nodig, gezien het aantal mensen! Maar in feite is het niet veel anders dan vogel observatiehutten die je bijvoorbeeld overal in Nederland hebt. Deze is alleen wat groter en trapvormig. 🙂
Ik zag net dat ik toch nog een paar foto’s van de Himba’s gemaakt heb (stiekem), dus die heb ik er bij gezet!
gaaf!
Bjorn wat maak je toch een schitterende foto’s, iedere keer weer genieten!
groetjes, Margreet
Dank je, Margreet!