Dag 261-265 (14-18 mei): The greatest hits of the Kalahari

Dag 261. Door mijn onbedekte raam zie ik bij het ontwaken de rode gloed van een opkomende zon. Gauw kleed ik me aan en ga naar buiten, mede gedreven door de kou, want het is in de auto 12gr C en buiten slechts 8gr C! Met een trui, handschoenen en een deken om me heen ben ik getuige van een al even spectaculaire zonsopkomst als de zonsondergang van gisteravond. In de verte zie ik door mijn verrekijker 2 struisvogels over de zoutvlakte rennen. Verder is het hier nog altijd net zo verlaten en stil als gisteren. Ondanks de kou was dit absoluut de mooiste overnachting die ik deze reis gehad heb. En nog gratis ook. 😉

Na het ontbijt bij een steeds warmer wordend zonnetje ben ik om een uur of 8 alweer onderweg. Terug naar Gweta Lodge. Niet alleen heb ik daar mijn lampje per ongeluk laten staan, maar ik moet ook nog betalen voor de overnachting van eervorige nacht. Aangezien ik vrijwel dezelfde route terug moet nemen verwacht ik geen obstakels meer en kan dus zonder zorgen terug rijden. Om een uur of 10 kom ik terug bij de lodge waar ik afreken, mijn lampje oppik en even profiteer van wifi, alvorens weer op weg te gaan. Ik moet nog zo’n 230 km rijden naar Rakops, het dorpje dat het dichts bij de hoofdingang van Central Kalahari Game Reserve (voortaan CKGR) ligt. Die rit verloopt weinig enerverend. Geen controles, geen bijzondere dieren, erg weinig mensen. Eigenlijk vooral groen, groen en nog eens groen. Vlak voor de beoogde lodge heroverweeg ik mijn plan (zoals wel vaker). De lodge is erg duur en een eindje van zowel het dorp (met het tankstation) als de ingang van het CKGR vandaan. In het dorp is geen camping, zover ik weet, maar ik kan natuurlijk ook weer ergens proberen te wildkamperen. Ik besluit vooralsnog om eerst maar eens te gaan tanken en te proberen mijn watervoorraad bij te vullen.

Het dorp stelt niet veel voor, maar er staan wel bordjes die hoopgevend naar het tankstation wijzen. Mijn primaire tank is nagenoeg leeg en ik verwacht de komende dagen nog heel erg veel te gaan rijden, dus groot is mijn teleurstelling als ik door een automobilist nog voor het tankstation wordt gewezen op het feit dat er niets te krijgen is bij het tankstation. Ze staan al weken droog! Mijn reisgids noemde dit de ‘last reliable fuel source before entering the park.’ Hm, dat valt dus tegen. In het volgende dorp is wel brandstof volgens de behulpzame man, maar dat ligt 60 km verderop. Shit. Wat nu? Eerst maar wat flessen drinkwater kopen in een vrijwel lege general store (een soort buurtsuper). Daarna stop ik naast een bar om mijn opties te overwegen. Naar het volgende dorp rijden betekent 2 uur extra rijden en veel brandstof verstoken. En dus begin ik te rekenen terwijl ik de (inmiddels gelukkig weer werkende!) dieselpomp aanzet. Hoeveel diesel heb ik nog? Hoeveel denk ik nog te gaan rijden? Ik heb gelukkig ook nog 40 liter in jerrycans. Terwijl ik aan het plannen en rekenen ben stopt er een blonde meid op de fiets naast mijn auto. Geen alledaags gezicht in deze contreien! Sterker nog: ze vertelt me dat er naast haar nog slechts 1 andere blanke in het dorp woont. Zelf werkt ze al 9 van een geplande 27 maanden voor PeaceCorps. Maar ze stopt niet voor een babbel (helaas), maar om me te vragen of ze me kan helpen. Ze bevestigd dat er geen brandstof te krijgen is tot het volgende dorp.

Om een lang verhaal iets korter te maken: ik neem afscheid van de blonde jongedame en loop de bar in om te vragen of ik wat emmers tapwater mag hebben. De dame achter de toonbank geeft me een sleuteltje en zegt me dat als ik klaar ben de boel weer moet afsluiten. Ik loop achterom en verstopt in een hol olievat staat een kraan met een groot hangslot er op. Er is hier zowaar een waterleiding in het dorp en er zit zelfs een watermeter op de kraan! Ik vul de dakpijp tot de rand bij en vul wat lege flessen met het gelige kraanwater om later te kunnen filteren, daar dit direct vanuit de kraan niet lukt. Ziezo, mijn watervoorraad is weer zo goed als maximaal. De sleutel geef ik terug aan de dame, die het zonder iets te zeggen aanneemt en de volgende klant helpt. Dat was dus gratis. Wat uniek! Ik mag die Batswana (Botswanezen) wel!

Nadat ik ook nog wat appeltjes naar binnen heb gewerkt (dat kan hier in Botswana gewoon in alle rust) heeft de dieselpomp zijn werk voltooid en kan ik tevreden vaststellen dat ik ruim voldoende brandstof over heb om 2 dagen door het park te rijden en vervolgens naar het tankstation in het volgende dorp te komen. Dat betekent dat ik ga wildkamperen. De toegangsweg naar de hoofdingang van het park is 40 km lang, dus daar langs moet toch wel een plekje te vinden zijn? Het is de Vossebergen uiteindelijk ook gelukt, 3 maanden geleden.

Een oprijlaan van maar liefst 40 km zegt al iets over het formaat van het CKGR. Het is het grootste park van Afrika en is zelfs groter dan heel Nederland. Niettemin is de weg naar de hoofdingang niet meer dan een hobbelig zandpaadje. Ook dát zegt al iets over het park. Nog maar kort geleden was dit reservaat bedoeld om de Khwe mensen (Bosjesmannen) te huisvesten, zodat ze hun nomadische leven konden voortzetten. Maar daar kwam in de jaren 1990 verandering in toe de Botswaanse regering besloot om de mensen elders, buiten het park, te huisvesten. Zogezegd voor hun eigen bestwil, maar de vondst van diamanten in het reservaat kan er ook een rol in hebben gespeeld. Hoe dan ook leven er nu bijna geen Khwe meer in het reservaat en zijn de toeristen (hoe schaars dan ook) in de meerderheid. Een trieste gedachte en het zou een argument kunnen zijn om een bezoek aan het park te boycotten, maar als de toeristen weg zouden blijven, dan zou het de regering juist enorm in de kaart spelen, omdat het winnen van diamanten dan ineens een stuk makkelijker te verdedigen is.

Op ongeveer 10 km voor de ingang rijd ik de bosjes in tot ik een beschut plekje onder wat bomen vind, ver genoeg van de weg. Ik stof de auto weer uit en kook een simpel maaltje. De zon heeft de horizon nog niet aangeraakt of ik hoor stemmen. Koeien hoorde ik al een tijdje (die schijnen werkelijk heel Afrika te bevolken!) maar nu dus ook mensen. In deze uithoek van de wereld! Ik ruim dus maar gauw mijn spullen op, zolang het nog schemert en zit al voor 19 uur in de auto. Op bed schrijf ik nog een tijdje aan mijn verslag, maar ik ga vroeg slapen, want ik wil er morgenochtend weer vroeg vandoor.

Dag 262. En inderdaad rijd ik om 7:15 al de weg op. Ik hobbel een eind door tot de zon warm is en ik honger begin te krijgen. Ik zet de auto langs de kant en geniet van mijn ontbijtje. Er komen in die tijd 3 auto’s langs. Alleen de bestuurder van de enige Botswaanse auto stopt even om te checken of alles in orde is. De 2 toeristenauto’s rijden gewoon door. Het hout op het dak is alweer losgeraakt en nu ben ik het zat. Met het risico allerlei ongedierte te introduceren in de dakkist gooi ik het hout toch maar daarin, voor zover dat past. De rest leg ik in de auto.

Na een paar kilometer kom ik bij de toegangspoort. Ik laat mijn permit zien en krijg wat nadere informatie over de routes, de dieren en de parkregels. Ik krijg ook desgevraagd een noodnummer mee. De afstanden in het park zijn werkelijk enorm. Alleen al het standaard rondje door het noordelijke hoekje van het park is al zo’n 300 km lang! De Vossebergen hebben een week in de modder vast gezeten in dit park, maar gelukkig zijn alle wegen nu kurkdroog, zo wordt me verzekerd.

En zo rijd ik het schier onmetelijk grote reservaat in. Eerst maar eens naar het begin van dat rondje toe rijden. Dat is alleen al zo’n 35 km. Onderweg zie ik de eerste oryx (gemsbok) sinds Kenya en een grote groep springbokken. Een verlepte Landcruiser staat er naast en 2 Australiërs gekleed in enkel een korte broek en een dikke baard staan er rustig naast eieren te bakken. Zij zijn ook net binnen en hebben dus nog niets bijzonders gezien. Aangekomen bij het rondje ga ik tegen de klok in, richting leopard Pan. Volgens een schema bij de poort zijn daar de laatste dagen cheeta’s en leeuwen gezien. Dat geldt ook voor Sunday Pan, Passarge Valley en Deception Valley. Kalahari leeuwen zijn een unieke ondersoort en hebben zwarte manen. Die zou ik dus dolgraag willen zien. Onderweg kom ik zo nu en dan andere auto’s tegen, maar niemand heeft katachtigen gezien. Ik kom zelfs Aline en Tom tegen, het Nederlandse echtpaar dat ik in Nxai Pan NP heb leren kennen. Zij rijden hier nu voor de derde dag rond maar hebben ook nog niets bijzonders gezien.

Behalve oryxen, springbokken en wildebeesten zie ik ook nog grootoorvossen, een diersoort die hier vaak voorkomt, evenals talloze grondeekhoorns en koritrappen (grote vogels). De Nederlanders hebben ook nog verscheidene secretarisvogels gezien, maar die kom ik de hele dag niet tegen. Ik rijd naar leopard Pan, Passarge Valley en Sunday Pan maar zie de hele dag geen bijzondere dieren meer. Het is enorm frustrerend. Zoveel parken heb ik deze reis al bezocht en voor mijn gevoel heb ik al bijna even zoveel bijzondere dieren desondanks moeten missen: gorilla’s, chimpansees, cheeta’s, Kalahari leeuwen, enz. Maar misschien ben ik gewoon moe van het vele rijden. Sinds ik uit Maun vertrokken ben heb ik immers elke dag minstens 150 km gereden, en meestal niet over asfalt. In elk geval troost ik me met de gedachte dat schijnbaar niemand vandaag een katachtige gezien heeft.

Tegen de avond zoek ik mijn geboekte kampeerplaats op: Deception 3. Bijzonder aan kamperen in dit park (of wellicht geldt dit voor alle parken in Botswana) is dat de kampeerplekken helemaal geïsoleerd zijn van elkaar. Soms zitten er vele kilometers tussen plekken! Die mazzel heb ik niet, maar toch heb ik een hele ruime, goed onderhouden plek zonder pottenkijkers. Plek 1 en 2 liggen weliswaar op loopafstand, maar anders dan wat vage stemmen merk ik er niets van. De douche en het toilet zien er uit alsof ze vorige week aangelegd zijn, hoewel de stank uit de zgn. pitlatrine iets anders vertelt. De douche bestaat enkel uit een stang met een emmer eraan, waar in de bodem een douchekop met draaiknop is gemonteerd. Je moet wel je eigen water er in doen, want dat is niet meegeleverd. Ik begin gauw met het maken van een kampvuurtje. Ik heb brandhout meegenomen, maar er ligt ook een half verzaagde acacia die blijkbaar opgestookt mag worden. Na een hele dag op m’n krent zitten ben ik erg blij om weer eens even flink te zagen en te hakken. Al gauw knappert een prima acaciavuurtje waar ik flespompoen (butternut) en aardappel in rooster en een heerlijke varkenssteak op braai. Alles is zowaar tegelijk klaar en perfect gaar. Dat mag in de krant!

Voor ik de avond besluit neem ik nog even een momentje om de sterrenhemel en de opgekomen maan te bewonderen. Daar krijg ik nooit genoeg van. Wat een heerlijk leventje is dit toch! Alles is vuil van het stof en roet, mijn handen zijn haast niet meer schoon te krijgen, ik stink een uur in de wind en de auto zit vol torretjes, spinnetjes en nachtvlinders, maar ik heb het er graag voor over.

Over dieren gesproken. Op de kampeerplaats scharrelen veel vogels rond. Vooral een grappige hoenderachtige, waar ook nog heel wat kuikentjes van rondlopen. Ze lijken zo kalmpjes, maar als ze hun snavel open trekken dan is het alsof ze al het leed van de wereld in een paar ademstoten naar buiten gooien. Ik heb ze al heel vaak gezien, maar nergens kwamen ze zo dichtbij als hier. Ik kan ze bijna aanraken. Dat geldt ook voor de wevervogeltjes die op de grond naar voedsel zoeken. Ook die zijn absoluut niet bang. En dan zijn er nog de geelsnaveltokken waarvan een paartje zo dichtbij op een lage tak komt zitten dat ik bijna het idee heb dat ik vriendjes gemaakt heb. ‘s Avonds hoor ik overal geritsel. In het begin is dat best een beetje beangstigend, maar al gauw zie ik dat het muisjes zijn. Maar het is niet allemaal feest, want de volgende ochtend, nauwelijks nadat ik mijn ogen open heb gedaan, zie ik nog net hoe een grote roofvogel een schattig hoenderkuikentje van mijn motorkap graait!

Dag 263. Bij het krieken van de dag spring ik mijn auto uit (nou ja, bij wijze van spreken dan) en begin meteen in te pakken. Ik wil zo vroeg mogelijk bij de dierenrijke plekken zijn. Dat ontbijt komt later wel. Om 8 uur ben ik dan ook al in Deception Valley te vinden en rijd door tot Deception Pan, een grote, bijna cirkelvormige vlakte die vrijwel exclusief begroeit is met hele lage, rode plantjes. Veel bijzondere dieren zie ik nog niet, maar ik vind het een mooi plekje voor het ontbijt. Terwijl ik mijn muesli naar binnen werk en naast me een stomend kopje thee klaar staat lopen 4 statige gestaltes mijn uitzicht binnen: giraffes. Ah, wat een mooi plaatje voor het ontbijt. Ik ben inmiddels alweer vergeten waarom ik mijn boek had gepakt, want dit is veel leuker.

Na het ontbijt rijd ik een rondje om de vlakte en zie aan de andere kant gekomen dat de giraffes zich rap vermenigvuldigd hebben, want het zijn er inmiddels 15! Opvallend is dat er 2 exemplaren tussen zitten met donkere en net iets andere vlekken. Ik vervolg de route zuidwestwaarts met de vage bedoeling om een heel rondje te maken van zo’n 250 km. Vage bedoelingen, want hoewel ik graag al die plekken wil zien, heb ik eigenlijk geen zin om daar weer zo’n enorm eind voor te rijden. Daarbij zal ik flink door moeten rijden en dat verkleint de kans om überhaupt iets te zien. Maar zoals bijna thematisch is voor een overlandreis: we zien wel! De paden zijn overal zo’n beetje hetzelfde: keihard geworden klei of zand. Allemaal prima te berijden, maar hard gaat het niet. Het is zo vreselijk droog hier dat het moeilijk voor te stellen is dat de Vossebergen hier slechts 3 maanden geleden een week lang vastgezeten hebben in de modder!

Ik rijd door tot het Lethiahau waterhole. Onderweg passeert een stoet van 6 huurauto’s met Zuid Afrikaanse toeristen. Ze beweren 2 cheeta’s gezien te hebben bij de eerste volgende kampeerplaats, 15 km verderop. Dat is mooi! Ik zet direct koers, maar na lang en uitgebreid zoeken vind ik niets… De frustratie groeit. Dan maar weer door naar de waterhole. Maar ook als ik daar na weer 28 km rijden aankom zie ik alleen een modderpoeltje met een zwarte ibis en wat wevervogeltjes, meer niet. ZUCHT

Het is bijna middag. Ik moet vandaag het park uit zijn. Ga ik nog door met het rondje? Nee, ik besluit om te keren. Het is me veel te veel rijden. Ik maak waarschijnlijk meer kans om katachtigen te zien als ik rustig de tijd neem op de plekken waar veel deze dieren vaak zijn waargenomen dan wanneer ik als een gek door het park heen sjees. Na zo’n 30 km rijden kom een stoet van 3 auto’s tegen. Ook Zuid Afrikanen. Ik ben ze al eens eerder tegen gekomen, maar ditmaal maken ze met veel gebaren duidelijk dat ze mijn aandacht willen. Leeuwen! Ze hebben leeuwen gezien. Op 2 km rijden aan de rechterkant, op ca. 50 m van de weg, onder een boompje. Top! Ik bedank de mensen hartelijk, wacht tot ze gepasseerd zijn en let goed op de dagteller op het dashboard. Na 1 km speur ik elke 100 m de omgeving af. Na 4 km is mijn moraal weer tot in mijn schoenen gezakt, want ik zie geen spoor van leeuwen. Heb ik het soms verkeerd begrepen? Wacht eens, ze hadden het er over dat ze het pad zijn af gereden om dichterbij te kunnen kijken. Die sporen moeten te zien zijn in het gras. Ik keer om en rijd stapvoets terug, tot ik ineens heel vaag een spoor het pad af zie gaan, recht op een stel bosjes af. Dat moet het zijn! Ik volg het soms nauwelijks waar te nemen spoor, kijk continue om me heen en net als ik weer gefrustreerd het pad wil oprijden zie ik ze! Twee grote, prachtige mannetjesleeuwen met de voor de Kalahari zo kenmerkende zwarte manen! Fantastisch! Ik kan wel juichen! Doe ik maar niet, want ik wil ze niet storen in hun middagdutje. Eentje ligt met zijn poten in de lucht en de ander kijkt half zittend genoeglijk voor zich uit. Ik sta nog maar net te kijken als Aline en Tom aan komen rijden. Die 2 blijf ik tegenkomen! Ik wijs ze naar de leeuwen en zo blijven we alle 3 een tijd lang kijken. Intussen eet ik wat crackers als lunch. Giraffes bij het ontbijt en Kalahari-leeuwen bij de lunch. Wat wil een mens nog meer?

Na 3 kwartier houd ik het voor gezien. De leeuwen lijken voorlopig niet van plan in actie te komen en gezien het tijdstip is dat niet verbazend. Het starten van de motor brengt ze wel weer even in beweging, maar dat is van korte duur. Terug op het pad rijd ik voldaan verder. Ziezo, mijn dag kan niet meer stuk. En toch heeft de Kalahari nog een verrassing in petto.

Ik sla ergens rechtsaf om niet de hele tijd over dezelfde weg terug te hoeven rijden. Het is wel 14 km omrijden, maar ik heb nog genoeg tijd. Na zo’n 10 km stop ik om de spullen op en voor de bijrijdersstoel een beetje op te ruimen, want dat is inmiddels een enorme puinzooi geworden en ik kan er niets meer in terugvinden. Net als ik klaar ben komen – jawel – Tom en Aline weer aanrijden. Zo’n enorm park en toch blijven we elkaar tegen komen… Dit keer maken we een uitgebreid praatje. Behalve de leeuwen hebben ze niet veel bijzonders gezien in hun 3 dagen in het park. We nemen afscheid, dit keer waarschijnlijk definitief, want zij gaan morgen naar Maun en ik ga morgen precies de andere kant op.

Zonder bijzonderheden rijd ik naar het punt waar ik de enorme Kalahari-ronde af moet om de 36 km terug naar de ingang te rijden. Ik heb een muziekje op gezet, want ik verwacht niet nog iets tegen te komen op deze ietwat eentonige rit. Maar daar komt al gauw verandering in wanneer ik tot mijn stomme verbazing 2 jachtluipaarden op de weg zie liggen! Wauw, eindelijk! Het is de laatste diersoort die ik nog op mijn MUST-SEE lijstje had staan voor deze reis. Cheeta’s had ik nog nooit in het wild gezien en nu zie ik er zowaar 2! De muziek zet ik onmiddellijk uit, maar niettemin lijken de dieren niet blij met mijn komst en lopen rustig het lange gras in, waar ik ze al gauw kwijt ben. Maar ik heb ze gezien en ik heb zelfs nog genoeg tijd gehad voor een paar foto’s. Mijn vele dagen zoeken naar deze dieren in kweenie hoeveel parken heeft toch nog vruchten afgeworpen en na 2 dagen vol (weinig terechte) frustraties heb ik nu maar liefst 2 bijzondere diersoorten kunnen afstrepen. Helemaal super!

Hoewel ik helemaal opgewekt ben is de rit naar de toegangspoort erg vermoeiend en als ik hem eindelijk zie op doemen, voelt het een beetje als een oase in de woestijn. In het kantoor prik ik trots 2 speldjes op het prikbord om aan te geven dat ik leeuwen en cheeta’s heb gezien in Deception Valley. De ranger controleert intussen mijn permit en wijst me de kampeerplek waar ik mag overnachten. Geen super mooie plek, zeker wanneer ‘s avonds de luidruchtige generator aangezet wordt, maar het kan me niks schelen na zo’n topdag! Daarbij kost het kamperen hier slechts €2,50 dus reden tot klagen heb ik niet. Ik maak weer een kampvuurtje; de avonden en ochtenden lijken wel steeds kouder te worden, en dat kan wel kloppen, want ik kom steeds verder van de evenaar af en begin dus weer de effecten van de seizoenen te merken, en op dit moment is het herfst op het zuidelijk halfrond…

Dag 264. Wanneer ik me ingepakt en wel bij de poort meld om te betalen voor de overnachting ontstaat er een korte maar verhitte discussie tussen de ranger van gisteravond en een dame in een ander uniform. Ik leg mijn geld maar vast op de balie neer, maar nog geen minuut later krijg ik het weer in mijn handen gestopt met de boodschap: ‘You can pay next time.’ Huh? Wat krijgen we nou? Ze willen mijn geld niet! Nou, dat laat ik me geen twee keer zeggen en bedank ze terwijl ik terug naar de auto loop.

Dan begint de lange rit over de oprijlaan van 40 km, terug naar het asfalt. Vanaf daar is het zo’n 60 km rijden naar Mopipi, waar maar liefst 2 tankstations zijn. Ik heb het prima gered met mijn voorraad, maar ik ben toch blij dat ik beide tanks weer nokkievol kan laten gooien. Daarna volgt een rit van ongeveer gelijke lengte tot aan Letlhakane, waar ik eerst weer wat boodschappen doe bij de Choppies, alvorens me te melden bij de receptie van de Luuthebe Lodge, waar ik voor een zeer schappelijk prijsje een gloednieuw kampeerterreintje mag gebruiken. Er zijn een stuk of 6 plekken en die zijn allemaal van alle gemakken voorzien, inclusief picknickbankje en zelfs een aanrecht met wasbak! En stromend water natuurlijk. Iets wat ik al dagen niet meer heb kunnen gebruiken, want ook bij de kampeerplaatsen bij de poort van CKGR was geen druppel water. Ik profiteer van de luxe voorzieningen door de hele middag te klussen. Eerst neem ik de compressor erbij en spuit daarmee enorme wolken Kalahari-stof de auto uit. Ook neem ik wat kisten onder handen waar levensmiddelen in gelekt hebben. Een halve kilo bloem en een flinke sloot zonnebloemolie zijn niet de prettigste zaken om op te ruimen, maar met toegang tot stromend water zo vlakbij is het zo gepiept. Ook mijn kookstel is na een flinke poetsbeurt weer glimmend groen. Er volgt nog een heel scala aan klusjes en ik pers ook een stel heerlijke sinaasappels uit. Ook dat geeft zo’n rommel dat ik erg blij ben met mijn minikeukentje. Wat kan een mens toch blij zijn met zulke simpele dingen!

Bij een routine inspectie onder de auto (mijn duizeligheid is overigens sinds een paar dagen weer verdwenen!) moet ik schrikken. Er lekt olie bij het achterdifferentieel. Ik had daar al eerder een druppel zien hangen en heb het sindsdien extra in de gaten gehouden, maar nu zie ik dat de olie zelfs na een paar uur stilstand al op de grond is gelekt en ook zit de bodem onder de oliespetters. Shit. Dat betekent weer een duur bezoekje aan de garage… Gelukkig is er een Toyota dealer in Francistown, waar ik over een paar dagen toch al naar toe wilde gaan.

Dag 265. Ik zie door de baobabbomen het baobabbos niet meer! Een enorme Japanse rotstuin, een sprookjesbos, een magisch eiland; zomaar wat toepasselijke namen voor Kubu Island (ook wel Lekhubu genoemd). Maar daarover later meer.

Om 8:50 verlaat ik de camping en rijd bijna pal noordelijk om bij Kubu Island te komen. De eerste tientallen kilometers zijn geasfalteerd, maar vlak voor dit op houdt kom ik langs het boekingskantoor waar ik vriendelijk wordt ontvangen door een man in lange groene jas, maar zonder duidelijke functie. Hij wijst me de weg naar binnen, waar ik zowaarlijk nóg vriendelijker wordt ontvangen door een dame die me meteen van dienst is. Ze biedt me een stoel aan maar zegt er bij dat als ik liever blijf staan omdat ik al zoveel zit door het vele rijden, kijk ik verbaast op. Hoe vaak ik deze reis al niet een stoel aangeboden heb gekregen en ik vervolgens heb moeten uitleggen waarom ik liever even sta, waarna hier totaal niet-begrijpend op gereageerd wordt! Als ik haar er op wijs dat ze de eerste in Afrika is die dit lijkt te begrijpen moeten zij en haar mannelijke collega smakelijk lachen. Een permit is 61 p. Overnachten op het eiland is ook mogelijk en naar verluid erg mooi, maar kost wel € 16 extra. Dat is het me niet waard, zeker omdat er geen faciliteiten op het eiland zijn. Nee, dan kampeer ik liever ergens wild in de pan (dat klinkt wat vreemd, maar je begrijpt vast wat ik bedoel). De mannelijke collega wijst me globaal de weg en enkele tellen later begin ik aan de 45 km lange offroad tocht naar het eiland.

Rijden naar een eiland? Kan dat? Ja, wel als dat eiland in een droog gevallen waterlichaam ligt, in dit geval de Sua Pan, één van Botswana’s bekendste zoutpannen. In het regenseizoen is het eiland onbereikbaar, want dan is de zoutbodem te nat, maar sinds april is Kubu gelukkig weer bereikbaar. De eerste tientallen kilometers zijn stoffig, zanderig en stenig, niets bijzonders. Veel acacia- en mopanestruiken. Maar dan kom ik bij de eerste pan uit, een kleine, maar al wel erg leuk, want deze is – getuige de vele, kriskras door elkaar lopende bandensporen – helemaal droog en stelt je in staat om vrijuit alle kanten op te rijden. Het is wel wat lastig daardoor om het spoor naar Kubu Island te blijven volgen. Soms splitst het spoor zich en weet ik alleen dankzij de GPS welke kant ik op moet. Een dubbel hek dat ik zelf open en weer dicht moet doen markeren de zoveelste veegrens. Gelukkig is er niemand om de auto op vlees te controleren. Pas op 17 km van het eiland staat er een bordje. Vanaf daar begint de Sua pan en kan ik tot wel 80 km/u over het zout heen scheuren. Waanzinnig leuk!

Nog leuker is natuurlijk het eiland zelf. In feite is het een hele grote rotspartij, bezaaid met kronkelige en misvormde baobabs en andere bomen. Bij aankomst staat er al zo’n grote, plompe baobab op me te wachten. Ik rijd een rondje om het eiland, waarbij ik me aan de oostzijde eventjes de witte vlakte op waag. Tot dusver is de bodem overal grijs, zwart of groenig geweest, maar hier is het spierwit. Blijkbaar is de samenstelling van de bodem hier anders. Hoe dan ook zak ik er meteen in. Ik laat hier en daar een diep spoor achter en ben blij dat ik er zonder problemen weer uit kom, maar stop halverwege toch nog eventjes voor wat kiekjes. Aan de noordkant van het eiland rijd ik er op en zet de kanarie stil onder een van de ontelbare paarse bomen. Nee, ik hallucineer niet (denk ik). Behalve de welhaast gesmolten gestalten van de baobabs zijn er dus ook veel bomen met een rood-paars vliesje over hun bast. Daaronder is het wit. Tel daarbij op dat de rotsen vaak rood, groen of wit zijn en je kan je een beetje voorstellen hoe bizar, kleurrijk en fotogeniek Kubu Island is!

Nog geen minuut na mijn aankomst komt er een jongen op me aflopen die zich voorstelt en mijn permit controleert. Aan het einde van ons gezellige babbeltje vraagt hij wat verlegen of ik niet een alcoholisch drankje voor hem en zijn maat heb, want ze zijn hier zo eenzaam. Ik heb het een beetje met hem te doen, maar moet hem toch teleurstellen. Ik drink immers geen alcohol. Jammer, maar geen probleem. Hij neemt evengoed vriendelijk afscheid en wenst me veel plezier op het eiland. Dat komt wel goed, want gezien het tijdstip van 12 uur ga ik er eerst uitgebreid bij zitten om te lunchen, iets wat ik onderweg eigenlijk nooit doe. Daarna berg ik alles op, graai wat spullen bij elkaar, sluit de auto af en begeef me te voet op pad. Nou ja, er is geen pad over het eiland, maar spreekwoordelijk dan hè? Volgens de opzichter ben ik vrij om te lopen waar ik wil. Ook zijn er geen gevaarlijke dieren waar ik me zorgen over hoef te maken. Niettemin loop ik zo min mogelijk door het gras, om eventuele problemen met slangen of schorpioenen te voorkomen. Trouwens, hoppen en klauteren over de rotsen is toch veel leuker. Je kan geen 5 stappen zetten of je ziet weer een fotogeniek plaatje. Het eiland zelf is prachtig en de zoutvlakte waar het in ligt is prachtig, maar de combinatie is ronduit spectaculair te noemen. Daar komt nog eens bij dat het herfst is op het zuidelijk halfrond en vel bomen dus prachtige herfstkleuren dragen. Ik maak dan ook schandalig veel foto’s en geniet van elke stap. Sowieso is het heerlijk om weer eens te wandelen.

Mensen kom ik niet tegen, maar er komt tegen het einde van de middag wel een helikopter aanvliegen die aan de andere kant van het eiland land en even later weer opstijgt. Veel dieren zie ik ook niet, hoewel ik bij aankomst wel wat springbokjes over de zoutvlakte zag lopen en ik zowaar een uil zie vliegen die een eindje verderop op een tak poseert voor de foto alvorens weer weg te vliegen. Ook zijn er veel kleine vogeltjes die in kleine zwermen voorbij scheren. Maar verder heb ik het rijk helemaal alleen. Zoals gezegd zijn er geen paden (hoewel Tracks4Africa anders beweert), dus loop ik maar op goed geluk een rondje over het eiland. Aan de zuidkant kom ik rijen en stapels stenen tegen die vermoedelijk honderden jaren geleden hier neergelegd zijn bij initiatierituelen.

Iets over 15 uur ben ik weer terug bij de kanarie en ben rap daarna weer op weg. Daar ik niet betaald heb voor een overnachting moet ik immers bijtijds weer weg zijn, want wildkamperen is tot op minstens 17 km afstand niet toegestaan. Een eindje voorbij het vee-hek en tegen het einde van de kleine pan verlaat ik het spoor en volg de ‘kust’ een paar honderd meter tot ik een geschikt plekje vind om de nacht door te brengen. Op het gras aan de ‘kust’ graaien wat koeien, maar er is geen mens of gebouw te bespeuren.

Nadat ik gegeten heb en net met een kop thee getuige ben geweest van alweer een mooie zonsondergang komt er een auto voorbij rijden over het spoor, zo’n 150 m van mij vandaan. Ze moeten me gezien hebben, maar houden zelfs geen vaart in en verdwijnen weer net zo snel als ze komen. Het geeft me het gevoel dat ik hier wel goed sta. Als de duisternis eenmaal gevallen is zie ik aan de horizon slechts 1 lichtje, ongeveer in de richting van het eiland. Verder is het donker en wordt de vlakte en mijn kanarie alleen verlicht door de ontelbare sterren aan de wolkeloze hemel. Het is stil, op één enkele krekel na. Er staat geen zuchtje wind. Het overvliegen van wat krijsende reigers maakt dan ook ineens een enorm kabaal. Maar daarna is het weer allemachtig stil. Zalig.

2 gedachtes aan “Dag 261-265 (14-18 mei): The greatest hits of the Kalahari

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.