Dag 246-250 (29 apr-3 mei): Het staartje van Mudumu NP en de rotstekeningen van Tsodilo Hills in Botswana

Dag 246. Ik ontwaak in een ontwakende natuur na een heerlijke nachtrust. Hoewel er tijdens het ontbijt 1 auto langs rijd voel ik me verder verstoken van de buitenwereld. Zalig. Zo zalig dat ik besluit om hier een dagje te blijven. En waarom ook niet? Ik heb nog genoeg tijd om het land op tijd weer uit te komen en kamperen is hier krankzinnig goedkoop en nog leuk ook! Ik moet wel weer even brandhout kopen en mijn permit verlengen. Ik neem een net iets andere route, langs een airstrip (een stuk gemaaid gras), waar ik opnieuw een wildebeest zie staan. Verder zie ik alleen nog een paar impala’s en wrattenzwijnen. Bij de rangerpost is de dame verrast om me weer te zien. Blijkbaar had ik vooraf moeten opgeven dat ik hier wilde overnachten. Nou, bij deze dan alsnog en graag nog een nachtje erbij! Dat is geen probleem. Ik breng haar op de hoogte van de staat van de paden die ik gereden heb, waar ze erg blij mee is. Ze vertelt me dat ik ook naar de overkant van de hoofdweg kan, waar 2 waterholes zijn te vinden. Het is een hele intelligente en welbespraakte vrouw en we hebben een leuk gesprek.

Eerst rijd ik de hoofdweg op om ergens brandhout te kopen. Bij de eerste mogelijkheid vragen ze 15 N$ per bundel, terwijl ik gisteren 10 N$ betaalde, dus rijd ik door. Een eindje verderop weet ik 12 bundels voor 100 N$ te bedingen en met een dak vol brandhout rijd ik weer terug naar het park. Daar sla ik linksaf de andere kant van het park in. Er zijn maar enkele wegen, dus het kan niet missen. Het landschap is prachtig, maar het gras staat soms wel 2 meter hoog dus ik zie (op een familie wrattenzwijntjes en wat vogels na) geen dieren. Santika is de naam van een plek in het park die op menig kaart aangegeven staat, maar dat slechts bestaat uit een gloednieuwe en glimmende windmolen en 2 vervallen en verlaten huisjes. Hier ergens moet een waterhole te vinden zijn. Het is even zoeken, ondanks de weinige paden, maar dan vind ik hem. Ernaast staat een gloednieuw observatieplatform. Het is een fantastisch rustig en mooi plekje en ik profiteer ervan om te lunchen en er een tijdje te vertoeven. Om een uur of half 16 rijd ik weer over een ander pad terug naar de hoofdweg. Onderweg passeer ik een tweede waterhole, waar ik wederom alleen wat eenden aantref. Even voor 17 uur ben ik weer terug op mijn stekkie, leg een kampvuur aan onder het gebrul van nijlpaarden en een bronstige impala, en kook een heel aardig avondmaaltje. Wat kan het leven toch goed zijn…

Dag 247. Ik heb enorm genoten van mijn tijd in dit op zichzelf niet uitgesproken bijzondere park, maar het is weer tijd om te gaan, wil ik op tijd het land uit zijn voor mijn visum verloopt. En dus ben ik rond half 9 weer op weg. De route is erg makkelijk vandaag. Ik heb één afslag te nemen en daarna is het 200 km alsmaar rechtdoor, door de Caprivi Strip. Maar dan moet ik wel eerst het park uit. Zonder er bij na te denken neem ik juist het enige pad waarvan Beauty (van de rangerpost) had gezegd dat die onbegaanbaar was. Geen punt, want hoewel er een paar modderige stukjes in zitten weet de kanarie er moeiteloos overheen te bewegen.

De 200 km door het kaarsrechte aanhangsel van Namibië verloopt zonder bijzonderheden, Beide kanten van de weg is grotendeels ook een natuurreservaat en overal staan borden die je waarschuwen voor overstekend wild, maar helaas zie ik er niets van. Na verloop van tijd begint het zelfs een beetje saai te worden. Maar op die momenten herinner ik mezelf weer aan de afgrijselijk drukke, slecht onderhouden en derhalve levensgevaarlijke wegen van (bijvoorbeeld) Ethiopië en besef ik weer hoe heerlijk het eigenlijk is om hier zo rustig en soepel te kunnen rijden.

Aan het einde van de rit bevindt zich Divundu, dat uit niet veel meer bestaat dan een druk bezocht tankstation, een kleine en basale supermarkt en een kledingwinkel. Ik had vernomen dat hier een pinautomaat zou zijn en dat klopt, maar die is helaas buiten gebruik. Gelukkig kan ik de brandstof met credit card betalen. Ik neem vanaf hier de afslag zuidwaarts richting de grens met Botswana. Morgen ga ik de grens weer over om mijn avontuur door dat land voort te zetten, maar eerst wil ik de Popa Falls nog even bezoeken. Daar rijd ik toch langs en hij staat op elke kaart aangegeven, dus het moet toch wel iets voorstellen. Nou, niet dus. Ik had gelukkig al gelezen dat het geen waterval is maar slechts een stroomversnelling en zelfs dat blijkt teveel eer te zijn. Er is enkele jaren geleden een enorm resort omheen gebouwd met een luxe restaurant, een bar met uitzicht en mooie huisjes, waarvan sommige uitkijken over de rivier en alleen te bereiken zijn via een looppad op palen. De entree is maar 30 N$ en dat blijkt toch nog teveel te zijn, want van de stroomversnelling kun je alleen maar een klein deel bekijken vanaf de (gesloten) bar. Wil je meer zien dan moet je zo’n luxe chalet boeken. Nou ja, we hebben het in elk geval geprobeerd.

Het is halverwege de middag als ik Ngepi Camp op zoek, een begrip in deze contreien. De camping is vooral bekend vanwege de grappige en gevatte bordjes die zelfs al langs de toegangsweg te vinden zijn, en de originele toiletten en douches. Het is er vreselijk druk. Overal Nederlanders, wat Duitsers en een zooi Zuid Afrikanen. Ik kan plek 19 krijgen, maar als ik daar aankom blijkt dat ik niet op het gras mag parkeren en dus eigenlijk op de weg moet kamperen, terwijl het gras vrijwel ongebruikt blijft. Ik mag wel op het gras staan, maar dan moet ik wel 100 N$ bij betalen. Na wat overleg ga ik akkoord met plek 18, maar daar krijg ik al gauw spijt van, want het is een klein, somber plekje zonder de faciliteiten die op andere plekken wel te vinden zijn. Bovendien is het er modderig. Het Nederlandse gezin dat vlak na mij komt en eveneens plek 19 toegewezen krijgt zit met hetzelfde dilemma. Ik leg ze de situatie uit, waarna ze zich er niets van aantrekken, een paaltje uit de grond trekken en alsnog op het gras parkeren. Tot zover de uitdrukking ‘eerlijkheid duurt het langst’. Overal krijsen baby’s, rennen kinderen en klinkt hard gelach. Ik voel me als op een Nederlandse camping! Bah! De douches (slechts 2 voor tientallen mensen) zijn in de open lucht en voorzien van leuke planten om het een tropische atmosfeer te geven. Daar komt bij dat ze rond etenstijd (de enige tijd waarop warm water beschikbaar zou zijn) een ukelele muziekje draaien. Erg origineel, maar het water is na mijn voorgangers al koud en een paar keer rennen kinderen mijn douche in, die alleen als ‘in gebruik’ te markeren is middels een klein latje dat je voor de ingang moet neerleggen. De toiletten zijn ook grappig, want 1 van de (alweer slechts 2) toiletten bevindt zich bovenin een toren en heeft de naam ‘Poop-a Falls’. Maar gezien het aantal mensen moet je erg lang wachten om van een toilet gebruik te kunnen maken. Verlichting is er ook al bijna niet, wat het douchen na zonsondergang wel erg moeilijk maakt. Het gevolg: lange rijen voor de douches op de paar momenten dat je er wel gebruik van kunt maken. Zo kan ik nog wel een tijdje doorgaan over de vele tekortkomingen van deze befaamde camping, maar dat zal ik de lezer besparen. Laat ik het er verder maar op houden dat dit bepaalt niet mijn favoriete camping is! Maar goed, ik ben weer schoon (na 3 dagen ‘wildernis’) en ik heb weer een plek om te overnachten (zij het veel te duur).

Bij wijze van uitzondering eet ik vanavond in het restaurant. Er is een buffet voor 160 N$. Ik moet er wel bijna een km voor lopen over een pikdonker bospaadje met het gebrul van allerlei dieren op de achtergrond. Het diner zou om 18:30 geserveerd worden, maar dat wordt bijna een half uur later. Het smaakt wel heel aardig. Daarna loop ik weer door het donkere bos terug naar de auto. De lucht is helder (zoals vaak de laatste tijd, ook al is er overdag vaak bewolking) en ik zie weer de prachtige maansikkel naast een omgekukelde Orion door de schimmen van takken heen. Prachtig.

Dag 248. Om een uur of 9 ben ik weer op de weg te vinden. De weg naar Botswana. Na een klein stukje rijden kom ik bij de toegangspoort van Mahango NP. Daar iedereen hier lijkt te stoppen en het kantoortje in loopt, doe ik hetzelfde maar. Het is pas als ik na een minuut of 10 aan de beurt ben dat duidelijk wordt dat ik alleen maar even had hoeven registreren bij de poort omdat ik op doorreis ben. Zo gezegd, zo gedaan. De weg is sinds een aantal kilometer overgegaan van asfalt naar grind. Namibië staat bekend om haar wasbord-grindwegen (gravelroads) en op de valreep pik ik daar alvast een voorproefje van mee. Alles trilt weer lekker mee en ik laat weer eens een grote stofwolk achter. In het park is dat nog een graadje erger omdat je maar 40 km/u mag, waardoor je niet de goede snelheid kan halen om het trillen te minimaliseren.

Het duurt echter niet lang voor ik bij de grenspost aankom. Net als bij Ngoma is alles netjes, modern, strak in de lak en volledig vrij van opdringerig volk. De formaliteiten verlopen ook weer erg soepel. Stiekem begint het een beetje saai te worden! Ik vul een exit-formuliertje in, laat een stempel zetten in mijn paspoort en vervolgens in mijn carnet, en deponeer tot slot mijn betaalbewijs voor de road tax bij de politie en voila, ik ben klaar in Namibië! Aan de Botswaanse kant gaat het al net zo soepel. Sterker nog: mijn visum en carnet worden tegelijkertijd behandeld. Ik moet alleen nog even wachten op het betaalbewijs van de road tax, terwijl een groep backpackers het kantoortje bestormd. Als ik alles weer terug heb rijd ik naar de poort, waar ik nog even bang ben voor de vlees en melk-controle, maar blijkbaar heeft de dienstdoende ambtenaar er geen zin in, want hoewel hij opstaat en een verhaal begint wat er op doet lijken dat hij op het punt staat me te controleren, ziet hij er (mogelijk na een blik op de (bewust gemaakte) bende in de auto) van af. En zo rijd ik opnieuw Botswana in.

De weg is vanaf hier weer asfalt, maar hoewel er heel enthousiast een bordje ‘120’ is neergezet, zou die snelheid pure zelfmoord zijn, want het wegdek is bezaaid met diepe gaten. Hoewel het landschap niet wezenlijk veranderd, veranderen er wel andere dingen nu ik weer in een ander land ben. Waren in Namibië de erfjes van de dorpjes, winkeltjes en huizen allemaal keurig schoon en aangeveegd, hier in Botswana is dat allemaal net iets minder. Ook wat betreft verkeersborden betreft is het allemaal net iets minder strak geregeld. Maar ach, in vergelijking met de meest Afrikaanse landen waar ik doorheen gereden ben is dit nog steeds een toonbeeld van netheid en ordelijkheid. Als ik terugdenk aan de eindeloze Ethiopische gatenwegen vol koeien, geiten, mensen, ezels, karren en schapen, en alleen maar hele verwarrende borden ernaast, of de strakke asfaltwegen in Egypte, waarlangs overal afval lag, of de levensgevaarlijke wegen vol verkeersmaniakken in Kenya, dan is dit toch wel een groot contrast. Stiekem mis ik het soms toch wel een beetje. Rijden in noord- en oost Afrika was nooit saai!

In Shakawe sluit ik aan in een lange rij bij het enige pinautomaat en nadat ik daar de maximale dosis (op)genomen heb loop ik de Choppies supermarkt in. Net als in Namibië (tot dusver) neemt de afdeling bulkgoederen een groot deel van de winkel in, Stapels en nog meer stapels met 20 kg zakken meel, bloem, maismeel en suiker, en ernaast in de schappen stapels van 5 kg zakken met dof uitziende koekjes en glimmende snoepjes. Het vind gretig aftrek. Maar niet zoveel als de in vrijwel elke supermarkt zeer populaire ‘deli’ afdeling. Bakken met pasta, slappe patat, bietensalade, brokken vlees in jus en andere lekkernijen worden hier goed verkocht, want in elke supermarkt sinds pakweg Malawi zie ik wel een rij bij deze afdeling. Ik koop hier wel een ‘Russische worst’ (een pittig saucijzenbroodje) als lunch.

Daarna rijd ik naar het naastgelegen tankstation waar ik de tank nog eens bij laat vullen tot de rand en ook (voor het eerst sinds mijn Turkana avontuur in Kenya) mijn 2 nood-jerrycans. Ik ga over enkele dagen naar de Aha heuvels (what’s in the name?), een naar het schijnt zeer afgelegen gebied waar dagenlang niets te krijgen is dus ik tref vast voorbereidingen. Als alles nokkievol is rijd ik het tankstation uit met 220 liter diesel op zak. Op naar mijn volgende doel: de Tsodilo heuvels. Deze mystieke heuvels in een verder uitermate vlak landschap zijn heilige grond voor de San (ook wel Bosjesmannen genoemd, maar onduidelijk is hoe ze zelf liever genoemd worden), omdat hier de wereld zou zijn begonnen. Er zijn dan ook vele rotstekeningen te vinden die duizenden jaren oud zijn. Dat moet ik zien! Volgens de reisgids is het een erg afgelegen gebied met nauwelijks voorzieningen. De entree zou dan ook gratis zijn en overnachten ook. Dat spreekt mijn portemonnee wel aan, maar helaas zijn de reviews in iOverlander ontnuchterend. Ook hier heeft de commercie toegeslagen en moet je overal flink voor betalen. Niettemin wil ik dit echt niet missen.

De afrit naar Tsodilo staat overduidelijk aangegeven met maar liefst 5 borden, waarvan 2 enorm groot zijn. Er op volgt een vrij eentonige 35 km lange rit over een prima stofweg, waarop ik maar erg weinig mensen tegen kom. De eerste helft is dicht begroeid en ik zie niet verder dan de zijkant van de weg, maar dan wordt het landschap opener en kan ik soms ver weg kijken. Dan ineens doemen de heuvels op. Een wonderlijk gezicht na al die vlakte! Ook de toegangsweg staat duidelijk gemarkeerd en na een klein eindje sta ik voor een grote, gloednieuwe toegangspoort. Ervoor zit een groepje kinderen en een oude dame. Ze komen allemaal op me af. De oude dame voert het woord. Ze heeft een ietwat gele huidskleur en is klein van stuk. Ze is een San. Hoe dan ook deelt ze me plichtmatig de prijzen mee, die overeenkomen met wat ik al gelezen had. Ik loop echter toch nog een teleurstelling op als blijkt dat een gids tegenwoordig verplicht is en dat de normale prijs van een rondleiding slechts voor een deel van de tekeningen is. Wil je meer zien dan moet je fors bij betalen. De camping hebben ze wel aardig aangelegd. Er zijn een aantal plekken met sanitairblokken waar je in de buurt kan kamperen. Ik vind een heerlijk rustig plekje. Tegen de avond komen er nog 2 auto’s bij. Belgen op vakantie. Ik maak een praatje met ze maar verder laten we elkaar met rust, want zij gaan aan de andere kant van het sanitair staan. ‘s Avonds maak ik weer een kampvuurtje waar ik ook op kook in mijn Dutch oven (die had ik al een tijdje niet meer gebruikt, mede omdat hij sinds Heroen’s komst naar de dakkist verhuisd was). Het is een heerlijke rustige avond met weer een prachtige sterrenhemel.

Dag 249. Tsodilo Hills. Het ‘Louvre van de Kalahari’. Een plaats van legendes, sterke verhalen, millennia oude rotstekeningen, en eeuwenoude tradities. Maar tegenwoordig ook gewoon een toeristentrekpleister met een goede aanvoerweg, museumpje, gidsen en hoge prijzen. Het enige dat nog ontbreekt zijn souvenirs. Maar dat is waarschijnlijk slechts een kwestie van tijd. Ik kwam hier niet alleen voor de rotstekeningen, maar ook om deze in de afgelegen en authentiek aandoende sfeer te aanschouwen die de reisgids beschrijft en die ik me gewoon voorstel bij rotstekeningen van Bosjesmannen in the middle of nowhere. Dat valt een beetje tegen. Maar ik heb absoluut geen spijt van mijn bezoek.

Mijn wekker gaat om 6:15 en onmiddellijk word ik er aan herinnerd wat een ongelooflijke BLOEDHEKEL ik aan dat ding heb. Dat is gek, want vandaag is het niet voor werk of andere verplichtingen, maar voor iets wat ik graag wil zien. En ik sta deze reis regelmatig rond 6 uur op, dus wat is het probleem? Ik heb geen idee; ik weet alleen dat ik een BLOEDHEKEL aan wekkers heb, en daar zal je het mee moeten doen ben ik bang.

Buiten is het kil en donker, maar nog geen uur later is het licht en redelijk warm. Ik heb om 8 uur afgesproken, maar ik heb veel tijd nodig om de auto voor te bereiden op vertrek. Iets voor 8 uur staat de gids voor mijn neus en even later rijden we samen de 3 km over een wirwar van hele slechte paadjes naar het museumpje aan de voet van de heuvels. Het ziet er allemaal erg nieuw en modern uit. Eerst overlegt de gids met mij de route. Ik moet alle informatie uit hem trekken, want zelf noemt hij alleen de 4 verschillende routes waar ik uit kan kiezen, Meer niet. Daar komt die reisgids dan toch weer bij van pas, want daardoor weet ik tenminste wat er te zien valt en kan ik aan hem vragen wat langs welke route te zien is. Ik kies uiteindelijk toch maar voor het standaard rondje. Die is het goedkoopst en de meeste afbeeldingen liggen langs deze route. Hij wil meteen vertrekken, maar ik neem eerst even de tijd om het museumpje te bekijken. Er liggen slechts een handjevol voorwerpen. De rest bestaat uit grote panelen met citaten van locals, wetenschappers en historische reisverslagen. Interessant is dat er geen censuur is toegepast. Een aantal locals vertellen in hun citaat honderduit dat ze vinden dat de komst van de blanke mens en met name het toerisme hun manier van leven grotendeels heeft vernietigd. Als ik halverwege het zaaltje ben komt er een man aan die me van alles toelicht over de enkele voorwerpen die er liggen. Zijn Engels is erg slecht, maar voor zover ik het kan volgen is het erg interessant en heeft veel toegevoegde waarde voor mij.

Het is zover, we gaan op pad, mijn gids Ollie (nee echt, ik verzin het niet!) en ik. Ik ben gewapend met rugtas, cameratas, 2 flessen water, een hoed en een wandelstok. Hij is gewapend met… tja, helemaal niets eigenlijk. Het eerste stukje is erg makkelijk lopen en al gauw komen we bij het eerste paneel met rode tekeningen. Giraffes, neushoorns, verschillende antilopen, het is erg indrukwekkend. Opnieuw moet ik alle informatie uit Ollie trekken, want behalve dat hij me op de locatie van de tekeningen wijst heb ik niet veel aan hem. De heuvels zijn op zichzelf ook indrukwekkend en het is niet moeilijk te begrijpen dat dit voor de eerste mensen een heilige plaats moet zijn geweest. In de eindeloze vlaktes van de Kalahari stijgen ineens een viertal rotsformaties de lucht in. Ze hebben namen gekregen: Male Hill, Female Hill, Child Hill en Grandchild (of Northern) Hill. De legende wil dat in het begin der tijden de dieren konden praten en de rotsen leefden. Vandaar deze namen; het was ooit een gezinnetje. De heuvels zijn erg rotsachtig en grotendeels bedekt met groen. Maar ook spierwit en felgeel mos. De rotsen zijn bovendien dooraderd met wit kwarts en paarsachtig hematiet. Het geeft de heuvels een prachtig kleurenpalet.

We lopen langs verschillende panelen, elk met mooie afbeeldingen van dieren en enkele geometrische figuren. Al die tijd lopen we langs Female Hill. Als we aan de andere kant daarvan zijn komen we bij een paneel met afbeeldingen van wat duidelijk een walvis lijkt, en wat voor een pinguïn moet doorgaan. Het lijkt er op dat een Sangoma (een soort sjamaan) het gepresteerd heeft om de ruim 1000 km af te leggen vanaf de Namibische kust naar hier. Fascinerend idee! Ik informeer bij Ollie of we ook nog langs de ‘Dansende Penissen’ komen. Dat blijkt niet het geval, maar die afbeelding is wel heel vlakbij dus daar wil hij me wel naartoe brengen. Ik ben blij dat ik me voorbereid heb, anders had ik dit moeten missen. Het is een van de bekendste afbeeldingen van Tsodilo en niet voor niets, want de stokfiguurtjes met enorme stijven penissen zijn erg komisch en bijzonder om te zien.

Hierna krijg ik de keuze uit een makkelijke, langere route zonder verdere rotstekeningen, of een kortere, steile en rotsige route met nog een aantal rotstekeningen. De keuze is niet moeilijk: ik ga voor deur nummer 2! Inderdaad zijn we al gauw aan het klauteren over de rotsen, maar voor ik er erg in heb staan we bovenop Female Hill. Het is niet te zeggen, want door de dichte begroeiing heb je geen uitzicht. Maar wel meer rotstekeningen, waaronder een stel prachtige neushoorns. Ook onderweg naar beneden zijn er meer tekeningen te zien. En arbeiders die pas sinds enkele dagen begonnen zijn met het aanleggen van een trap, waardoor toekomstige toeristen niet meer hoeven te klauteren. Begrijpelijk, maar persoonlijk vind ik het jammer, want zelfs met mijn slechte conditie is het allemaal best te doen.

Terug bij het museum ben ik nochtans doordrenkt van het zweet. De temperatuur is inmiddels ook redelijk opgelopen. Ik bedank mijn gids en geef hem een extraatje voor het uitstapje naar de Dansende Penissen. Dan rijd ik terug naar de plek waar in vannacht gekampeerd heb, want daar heb ik per ongeluk wat laten liggen. Het is half 12 en hier in de schaduw met een zacht windje en geen mens in de buurt zie ik niet in waarom ik hier niet zou blijven om even uit te rusten en te lunchen. Ik neem het er van, want ik hoef de rest van de dag alleen nog maar 65 km te rijden naar de volgende camping.

Om daar te komen moet ik eerst weer de zelfde 35 km afleggen naar de hoofdweg om vanaf daar verder naar het zuiden af te zakken tot aan de afslag naar de Sepupa Swamp Stop. Hier zijn we in 2012 met de groepsreis aan boord gegaan van een motorboot die ons naar de Seronga bracht, waar we een mokoro tocht hebben gedaan. Een feest van herkenning. Maar de prijzen zijn geen feest. Ze zijn 1 van de zeer weinige campings in de wijde omtrek en dat weten ze maar al te goed. Ik betaal de hoogste prijs voor kamperen die ik in heel Afrika betaald heb (afgezien van kamperen in wildparken): ruim €15. En dan moet je nog €5 bijbetalen als je wifi wilt gebruiken. Aanvankelijk wijst de erg lamlendige receptioniste me op stoffige, sfeerloze kampeerplekken. Het is opnieuw maar goed dat ik me voorbereid heb en dus weet dat er ook plekken met uitzicht op de rivier zijn. En ja hoor, pas als ik er naar vraag laat ze me die zien. Ik ben vroeg en kan dus het mooiste plekje uitkiezen.

Klusjes, ik heb er genoeg van (beide mogelijke betekenissen zijn van toepassing). Maar vanmiddag verloopt alles zowaar vlotjes. Ik pluk weer een kilo gras uit mijn radiator en breng er nu een gaas voor aan om dit in het vervolg op te vangen. Intussen komt een chauffeur van de camping even buurten. Hij is stikjaloers op mijn auto (zijn woorden) en weet veel van LandCruisers af. We hebben een erg leuk gesprek, al hangend onder de motorkap. Er komt een collega bij staan die niets zegt maar wel mee lacht. Helaas kunnen ze me niet vertellen of de weg naar Drotsky’s Cave begaanbaar is. Daar wil ik morgen naar toe. Maar het is erg leuk praten met deze jongens. Zo leer ik dat hij vooral boten vaart in zijn dagelijkse werk, maar dat hij voor geen goud op een zeeschip mee zou willen!

Bij het vallen van de avond zijn er nog 2 auto’s gearriveerd. Onbeleefde Zuid Afrikanen. Ik was er al voor gewaarschuwd. Dat soort kampeerders zal ik nog vaak gaan tegen komen in deze laatste maanden, ben ik bang. Ze hebben aanhangers die van alle gemakken voorzien zijn, maar een simpel ‘hallo’ kan er niet van af. Overigens wil ik daarmee natuurlijk absoluut niet zeggen dat alle Zuid Afrikaanse kampeerders chagrijnig zijn, maar er zijn er naar verluid wel een heleboel.

Dineren is ook al erg duur hier, maar omdat ik de komende dagen als het goed is ga wildkamperen in de Kalahari woestijn wil ik mijn levensmiddelen besparen, dus bestel ik een cheeseburger met patat. Die is nog te betalen. Helaas zijn zowel de kwaliteit als kwantiteit bedroevend.

Dag 250. Om iets over 9 uur rijd ik weer fris en fruitig de poort uit en een nieuw avontuur tegemoet. Daadwerkelijk, want ik ga vandaag richting de Aha Hills. Daar zijn volgens mijn reisgids zandduinen, fossielen-valleiën en een grot die bekend staat als Drotsky’s Cave. Maar misschien belangrijker nog: de reisgids meldt dat er geen faciliteiten zijn en geen campings, maar dat je overal mag wildkamperen, mits binnen 100m van de weg. Het gebied zou zo droog zijn dat er bijna geen dier leeft en de nachten dus doodstil zijn. En voor dat alles, daar voel ik wel wat voor!

Eerst maar eens de 120 km over de A35 afzakken naar het zuiden. Ondanks de vele gaten in de weg rijd het best lekker door. De weg is bijna verlaten. Af en toe staat langs de kant een stok met een kapotte stoel of jerrycan er aan, of wat wieldoppen, of een combinatie van materialen. Wie goed kijkt ziet naast zo’n paal een smal paadje de bosjes in lopen. Dit zijn blijkbaar markeringen van dorpjes en kralen die verscholen liggen achter de bosschages. Over het algemeen mag je hier 120 km/u, wat je onmogelijk kunt halen vanwege alle kuilen. Een enkele keer moet je afremmen naar de 60, als je wat bewoning of een zeldzame afslag nadert. Eén keer mis ik zo’n bord. En vervolgens zie ik ook de radarcontrole niet. Ja hoor, het is raak. Meer dan 30.000 km heb ik deze reis gereden zonder boete of berisping, maar eens moet de eerste keer zijn: ik krijg stante pede een boete van 360 pula (ca. €35), omdat ik 73 reed waar je 60 mag. Shit, dat is zonde van mijn geld! Maar als je bedenkt dat ik dacht dat je hier 120 mag valt de schade nog wel mee. In veel Afrikaanse landen zou je nog denken dat ze je een oor aan proberen te naaien of je ertoe te proberen te overwegen ze om te kopen, maar daar is hier absoluut geen schijn van. Ik krijg de opname te zien, ik krijg een officiële bon, de agente wil me desnoods graag het betreffende bord laten zien dat ik gemist heb en als ik dat wil mag ik zelfs de wetsartikelen zien waarin de hoogte van de boetes vermeldt staan. Laat maar, ik geloof het wel. Het is balen, maar er is niets meer aan te doen, dus trek ik mijn portemonnee.

Ik passeer de 13 Etsha dorpen (Etsha 1 t/m Etsha 13). Deze dorpen zijn opgericht tijdens de Angolese burgeroorlog, toen talloze Angolezen naar Botswana vluchtten. Omdat er 13 verschillende etnische groepen vertegenwoordigd waren onder de vluchtelingen, heeft men voor elke groep een dorp gesticht en die deze oninspirerende namen gegeven. Bij het onbeduidende plaatsje Nokaneng is de afslag die ik hebben moet. Er staat een bord die verwijst naar de grot en een bord die vermeldt dat er een camping bij de grot is, op slechts 210 km rijden van hier. Shit, dus ook hier heeft het toerisme voet aan de grond gekregen. Nou ja, we zien wel. Ik sla af en rijd de brede stofweg op.

In eerste instantie is de weg prima te berijden, maar na pakweg 30 km is duidelijk te zien dat de weg niet lang geleden één grote blubberzooi geweest is. Gelukkig is nu alles opgedroogd, maar de diepe sporen van hard geworden klei doet het lijken alsof je over de punten van een kam aan het rijden bent. Langs de weg is de vegetatie over het algemeen erg dicht. Eerst denk ik nog dat dat wel minder zal worden naarmate ik verder westwaarts rijd, maar niets blijkt minder waar. Er zijn zo nu en dan wel wat stukken die wat opener zijn, maar daar staat het gras weer erg hoog. Op het middaguur stop ik om te lunchen. Tot dat moment zijn er slechts 3 auto’s gepasseerd, maar nu komt er weer 1 langs. Een pickup volgeladen met mensen. Ik zie verschillende etnische groepen, waaronder San en de eerste Herero’s. Een Herero vrouw heeft zo’n typerende hoed op: fel blauw en met een opgerolde krant er in om hem zijn typerende vorm te geven. Ze stoppen even om te checken of ik oké ben en rijden weer door. Vriendelijke mensen.

Om een uur of 14 besluit ik dat ergens langs deze weg wil wildkamperen. Doorrijden naar de camping betekent mogelijk in het donker rijden en over zo’n 30 km kom ik bij de eerste dorpjes langs de weg, dus daar wordt het moeilijk om te wildkamperen. Het vinden van een geschikte plek valt weer niet mee. Ik had verwacht inmiddels in een woestijn te rijden, maar de begroeiing is dicht en bijna nergens kan ik de weg af. Ik probeer een paar plekjes, maar ben telkens niet tevreden. Dan kruist de weg ineens met een hele brede onvoltooide weg. Het is duidelijk de bedoeling dat hier een asfaltweg komt. Ik sla rechts af, maar vind geen geschikte plek omdat ik al gauw bij een hele grote modderplas uit kom. Ik heb geen zin om vast te komen zitten terwijl dat niet nodig is. De andere kant op heb ik meer succes. Er lopen wat ezels (onderweg heb ik een aantal keer ezels of koeien op de weg gezien, maar nooit een hoeder), maar als ik daar voorbij kom zie ik een opening in de struiken en manoeuvreer de kanarie daar in. Het is wat passen en meten, maar uiteindelijk ben ik tevreden. Het is duidelijk dat ik op een kruispunt van dierenpaden sta, maar zo te zien geen olifanten. Niettemin ben ik de hele avond alert op elk geluid van een mogelijk naderend dier. Dat valt nog niet mee, want het stikt hier van een soort hele grote torren (ca. 7 cm) en die ritselen er op los. En dan zijn er nog de talloze vliegende insecten die constant om m’n oren zoemen.

Om een uur of 16 begin ik al met het diner, want ik wil zo min mogelijk licht hoeven maken en dus zoveel mogelijk profiteren van het daglicht. De maaltijd stelt niet veel voor; ik voel er niets voor om hier uitgebreid te gaan koken, en dus houd ik het op wat instantnoedels. In de verte hoor ik enkele malen een auto voorbij komen en één keer komt er waarschijnlijk een man te paard voorbij over de onvoltooide weg waar ik vlak langs sta, maar dat is dan ook alles. Als de zon eenmaal onder is koelt het gauw af. De lucht is dan ook op een enkel wolkje na helder en alles baadt in het maanlicht. Het is een mooie nacht in Kalahari. Maar ik ga vroeg onder de wol (letterlijk en figuurlijk).

2 gedachtes aan “Dag 246-250 (29 apr-3 mei): Het staartje van Mudumu NP en de rotstekeningen van Tsodilo Hills in Botswana

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.