Dag 191. “The road to Livingstonia turns off at Chitimba, forcing its way up the escarpment. This twisting, ulcerated road is a test for the most steely drivers; a white-knuckle experience of 21 switchbacks and hairpins, with a boulderous, mainly unpaved surfaced – at times single track – with the mountain abysmally close to you. Don’t attempt this in anything but a 4WD and never in rain – it’s just not worth the risk, as your nerves will be frayed even in dry conditions.” Dat schrijft mijn reisgids onder meer over de weg die ik vandaag wil nemen. Het regenseizoen is nu overigens in volle gang.
Gelukkig word ik deze ochtend wakker met een stralend blauwe lucht en zo te zien heeft het vannacht ook niet geregend. Het is de laatste weken bijna geen enkele nacht droog gebleven; dit is erg gunstig voor mij! Na het ontbijt reken ik af. Helaas kan ik Eddie en Carmen niet vinden, dus kan ik geen afscheid van ze nemen.
Eenmaal de poort uit is het enkele minuten rijden naar de afslag naar Livingstonia. De weg is hier niet veel meer dan een smal zandpad. Met een luid kloppend hart van spanning begin ik aan de rit, die zo’n 15 km zou moeten zijn. Niet ver, maar gezien de verwachte wegkwaliteit… Het eerste stuk is nog redelijk vlak en vrij van haarspeldbochten. Wel is de weg al erg hobbelig. Dan, ineens, buigt de weg omhoog en laat zijn ware aard zien. Grote en soms scherpe keien, diepe geulen door regenwater, hier en daar wat modder (maar gelukkig niet veel), en een steeds dieper wordende ravijn. De weg is niet breed; tegenliggers vormen hier echt een uitdaging, waarvan ik er gedurende de rit maar liefst 6 te verduren krijg. Iedere keer moet ik me op centimeters afstand van de afgrond of de rotswand werpen, zodat de tegenligger er met veel passen en meten langs kan. Het zijn zenuwslopende situaties. De weg blijft onverminderd steil en dat is vooral te merken in de haarspeldbochten waarvan sommige gelukkig wel verhard zijn. Het is vaak een kwestie van flink gas geven voor je de bocht ingaat zodat je genoeg vaart heb om de klim te maken. Stel je bij de snelheid niet meer voor dan een gemiddelde van zo’n 8 km/u. Er zijn stukken waar de weg vrij vlak en soepel rijdt, maar voornamelijk rijd je over rotsen en geulen. Hoewel ik nergens 4WD gebruik, rijd ik wel de hele route in lage gearing om voldoende power te hebben. Ik word regelmatig flink door elkaar geschud, alles piept, rammelt en kraakt en de auto staat soms gevaarlijk scheef terwijl ik probeer weggeslagen stukken weg te omzeilen, maar grommend klautert mijn trouwe kanarie probleemloos over het rotspad. Minstens 10 van de 15 km zit ik met angstzweet achter het stuur en zeg vaak aan één stuk door hardop in mezelf ‘Oh shit, oh shit, oh shit’ of ‘keren is geen optie, keren is geen optie’, maar tegelijkertijd heb ik de grootste lol. Wat een waanzinnig gave rit!
Na de laatste haarspeldbocht heb ik het ergste wel gehad, maar ik ben er nog niet! Want omdat de weg nu een stuk vlakker loopt is er veel water op de weg blijven liggen en dat betekent kuilen en modder. Ook is de weg hier zo mogelijk nog smaller. Op veel stukken bid ik hardop in mezelf ‘Geen tegenligger alsjeblieft, geen tegenligger alsjeblieft!’ want omdat ik omhoog rijd zal ik doorgaans achteruit moeten als er iemand langs moet. Gelukkig rijd ik wel met de bergwand aan mijn kant van het pad, dus is het aan tegenliggers om met de wielen over de afgrond te bungelen bij het passeren. Op een paar kilometer van Livingstonia wordt de weg breder en zie ik meer mensen lopen. Hoewel geen beste weg is het vanaf hier niet gevaarlijk meer. Ik klop mijn dashboard liefkozend en bedank de auto dat hij me feilloos boven heeft weten te brengen. Maar ik ben er nog niet…
Omdat men bezig is hier een asfaltweg aan te leggen ligt de (zeer breed geworden) weg helemaal braak en omdat het hier zo vlak is liggen er enorme modderpoelen. Ik bekijk de situatie en besluit de 4WD te gebruiken. En dat is maar goed ook! Ik neem een kleine vaart en worstel door de diepe blubber. Van rijden kun je nauwelijks spreken; we hebben het hier meer over glijden. De auto schuift van links naar rechts en op sommige stukken glijdt de auto zijwaarts over de weg! Toch weet ik iedere keer de controle weer terug te krijgen met sturen en voorzichtig gas terug nemen. De modderspetters vliegen me letterlijk om de oren. Aan het einde van de modderpoelen is de auto bedekt met een dikke laag blubber en zitten mijn shirt en mijn stoel onder de spetters (het raam stond open). Het laatste stukje naar Livingstonia is vrij steil omhoog, maar prima begaanbaar.
Livingstonia is een onwerkelijk stadje; uniek in Afrika, zover ik kan beoordelen. Er is geen vieze, drukke hoofdstraat met tientallen krot-winkeltjes en opzichtige reclameborden, jagende busjes en eindeloze stromen voetgangers met van alles en nog wat op het hoofd of op de fiets of in karren. Er is wel een hoofdweg, maar die is omzoomt met bomen en gras en er omheen staan koloniale huisjes compleet met schoorsteen (Afrikaanse huisjes en hutjes hebben die nooit) en eromheen leven wat families. En dat is het. Ik rijd in het enige gemotoriseerde voertuig en er zijn nauwelijks voetgangers. De voetgangers die ik zie zijn allemaal op hun paasbest gekleed en vervoeren hooguit wat boeken. Helaas staan er ook nergens borden (anders dan borden van de universiteit die hier alom vertegenwoordigd is), dus ik heb wat moeite om het zgn. Stone House te vinden, het huis van Robert Laws, de stichter van dit stadje. Deze missionaris had al 2 eerdere pogingen ondernomen om een missiepost op te zetten, maar moest het iedere keer opgeven omdat zijn gemeente bleef sterven aan malaria. Hier, op deze hoogte en afstand van het meer, had hij wel succes. In het Schotse stenen huis is een kleine tentoonstelling over Robert Laws, David Livingstone (waar de stad uiteraard naar vernoemd is omdat hij hier aan zijn einde gekomen is), de missiepost en wat andere onderwerpen, geïllustreerd met foto’s, brieven en voorwerpen zoals een toverlantaarn, schrijfmachine, bureau, en bakken vol met glazen dia’s. De bewaker/gids vraagt 1000 mkw voor entree en 2000 mkw voor het maken van foto’s. Pas later zie ik een bordje dat fotografie niet toegestaan is. De bewaker/gids blijft nooit meer dan een paar meter uit mijn buurt, en loopt rusteloos heen en weer, zuchtend of tikkend op een deurpost. Hij probeert me ook van alles aan te smeren. Kortom: hij werkt enorm op mijn zenuwen. Maar ik laat me niet opjagen en bekijk alles op mijn gemak. Het is namelijk nog maar een uur of 10 en hierna heb ik niet veel meer te zien of te doen, dus ik doe het rustig aan.
Als ik klaar ben en buiten sta vraagt de man ook nog eens 1000 mkw voor het maken van foto’s van de buitenkant! Daar moet ik smakelijk om lachen, wat hem direct doet afdruipen. Even verderop vind ik de missiekerk, een indrukwekkende Schots kathedraal. Het is – helaas voor mij – zondagochtend dus is er een dienst aan de gang. Dat betekent dat ik niet naar binnen kan om de glas-in-lood ramen te bekijken met een afbeelding van David Livingstone. Ik blijf nog een tijdje wachten en neem alvast een vroege lunch, maar de dienst duurt voort. Rond het middaguur geef ik het op en rijd het stadje uit. Ik moet een stukje terug rijden naar Lukwe Camp, waar ik vannacht wil overnachten en moet dus opnieuw door de modderpoelen, wat gelukkig opnieuw goed gaat.
Onderweg stop ik bij de Manchewe watervallen. Een kleine gemetselde poort markeert de ingang tot het pad. Er staat een grote menigte en allemaal stoppen ze onmiddellijk waar ze mee bezig zijn als ik de auto naast hen parkeer. Ik moet 500 mkw betalen, maar omdat ik geen gepast geld heb en zij geen wisselgeld hebben houd ik het op 1000 mkw. Vier jongens lopen met me mee het pad op. Ik probeer ze af te schudden, maar dat is natuurlijk naïef van mij. Eerst lopen we in enkele minuten naar de top van de eerste waterval. Opnieuw staar ik op enkele decimeters van het woest naar beneden stortende water vanaf een glibberige rots de diepte in (ca. 100 meter). Het is lang niet zo indrukwekkend als de Kalambo waterval, maar toch erg mooi. Even verderop kan ik de tweede waterval van een afstandje bekijken. Het water valt daar nog iets dieper naar beneden. De woordvoerder van de jongens vraagt me vervolgens of ik ook de grot wil zien. Volgens mijn reisgids bevindt die zich achter een van de watervallen en zouden daar mogelijk mensen zich verstopt hebben voor slavenhandelaren. Uiteraard wil ik daar wel even een kijkje nemen en dus marcheert het groepje weer voor me uit. Volgens de woordvoerder is het nog geen 10 minuten lopen en is de wandeling niet moeilijk. Dat laatste is natuurlijk nogal subjectief, maar het moet gezegd: zonder al te veel moeite sta ik na een minuut of 10 inderdaad bij de abri achter de tweede waterval. We moeten onderweg wel over wat rotsen klauteren en over een beekje springen, maar dat is zelfs voor mij goed te doen. Altijd mooi om een waterval van achteren te zien, omdat je een soort muur van water voor je hebt en daar achter een mooi uitzicht (in dit geval). Nadat we terug zijn bij het begin van het pad zeggen de jongens dat ze er vandoor gaan. Ondanks dat ik heel goed besef dat ze geld willen zien voor hun ongevraagde hulp, bedank ik ze en loop weg zonder iets te betalen. Dat stuit natuurlijk op protest. Ik leg ze in harde termen uit dat ze me belazerd hebben, want ik heb zojuist 2x de entreeprijs betaald en nu moet ik nog meer betalen, zonder dat ze me daar vooraf over verteld hebben. Ze zeggen het te begrijpen, maar omdat het entreegeld niet bij hun terecht komt willen ze toch graag wat hebben. Ik geef ze gezamenlijk 1000 mkw, wat neerkomt (zo verneem ik die avond) op een gemiddeld dagloon.
Badend in het zweet (de wandeling was toch best inspannend en het is weer tropisch heet) stap ik in de auto en rijd in een paar minuten naar Lukwe Camp. Ik word vriendelijk ontvangen door een dame die me registreert en me de weg wijst. De bar/restaurant hangt over de rand van een afgrond en biedt een waanzinnig spectaculair uitzicht. Je kan vele tientallen kilometers ver kijken.
Op de campsite staat al een Landrover Discovery met daktent en alles: andere overlanders! Dat is een tijd geleden. Het kamp is midden in een bos op een steile berghelling, maar er zijn verschillende plekken geëgaliseerd en daardoor geschikt gemaakt om de auto horizontaal te plaatsen. Ik zet mijn auto een niveautje hoger dan de Discovery. Terwijl ik wat zit te drinken bij de auto komt een Brits stel aanlopen die de eigenaren blijken te zijn van de Discovery. Ze zijn er ook een jaar op uit, maar blijven in het zuidelijke deel van Afrika. Wat volgt is een leuk gesprek over Afrika, reizen, Brexit, Trump en nog veel meer onderwerpen. Uiteindelijk breien we er een eind aan, want ze stonden op het punt om te vertrekken. Hartelijk nemen we afscheid, waarna ik een late lunch neem. In de loop van de middag komen nog meer gasten aan, waaronder een Vlaams stel dat 3 jaar in Uganda gewerkt heeft en nu nog even 5 maanden vakantie neemt voordat het naar huis gaat. Ook met hen praat ik een tijdje, waardoor de dag eigenlijk weer snel voorbij is. Aan het einde van de middag bekijk ik de douches en de toiletten van dichtbij. Ik bevind me in een zgn. permacultuur, wat zoveel wil zeggen dat de camping ecologisch en zoveel mogelijk zelfvoorzienend opgezet is. In dit geval betekent dat concreet dat de toiletten van het composttype zijn: een gat in de grond waar je na gebruik geacht wordt wat zand en wat as in te gooien. Dat klinkt smeriger dan het is, want het ziet er allemaal keurig en brandschoon uit. Het vreemde is echter dat het toilet (er is altijd maar 1 van de 2 beschikbaar) achter een heel laag muurtje staat en iedereen je dus probleemloos kan zien zitten! Toegegeven, het toilet ligt tamelijk hoog en tussen de bomen, maar er loopt wel een paadje langs. Voor de douches geldt hetzelfde; ook daar staan slechts lage muurtjes omheen. En dus sta ik even later poedelnaakt in het bos onder een zalig warme douche. Continue kijk ik om me heen of er niemand aankomt, wat tot 2x toe het geval is. Beide keren moet ik bukken om niet in volle glorie aanschouwt te worden. Het idee om (letterlijk en figuurlijk) open en bloot in het bos te douchen is een erg leuk, maar wel wat merkwaardig idee.
Om een uur of 18 begeef ik me naar de bar/restaurant en sta opnieuw versteld van het weergaloze uitzicht. Ik zet me neer bij het Vlaamse stel dat op dat moment in gesprek is met Auke, de Vlaamse eigenaar. We kletsen een tijdje, tot het diner klaar is, dat ik samen met de Vlaamse gasten gebruik. Daarna komt Auke er weer bij zitten, waarna we de rest van de avond over van alles en nog wat ouwehoeren. Intussen is het gaan hozen, maar gelukkig houdt het toevallig net op als ik terug naar de auto wil gaan.
Dag 192. Het is erg stil op dit plekje, op wat oerwoudgeluiden na natuurlijk. Desondanks word ik om half 6 al wakker. Ik doe rustig aan en schuif pas om 7:15 aan voor het ontbijt: lekkere pannenkoeken! En dat met het extreem mooie uitzicht, dat nu nog mooier is omdat het vroege zonlicht tussen de wolken door oranje vlekken op de hellingen van het Nyika bergplateau werpt. Ik feliciteer mezelf nog maar eens met de ongelooflijke mazzel die ik heb, omdat ik deze reis kan doen en dit soort fantastische plekjes kan bezoeken.
Tijdens het ontbijt komt Auke aan. Ik overhandig hem een harde schijf met films, zoals ik hem gisteravond beloofd had. Hij kopieert een heleboel films naar zijn laptop, maar dat duurt erg lang, waardoor ik uiteindelijk pas om half 12 weg ben bij Lukwe Camp! Intussen verveel ik me echter niet. Ik werk aan mijn verslag en wandel (lees: klauter tussen de spinnenwebben en modderige rotsen) over Auke’s landgoed. Onderweg kan ik opnieuw de tweede waterval zien en zie ik een deel van zijn biologische tuinen.
Auke had gisteravond gezegd dat de andere weg naar Livingstonia (vanuit het zuiden) weliswaar minder steil en rotsig is, maar wel erg modderig zal zijn in deze tijd. Vanmorgen beweert hij echter dat dat niet zo is, dus ik weet het ook niet meer en waag het er maar gewoon op. Ik moet naar het zuiden en voel er niets voor om die gevaarlijke weg van gisteren nog eens te nemen. Dat is 1 keer leuk, maar zeker naar beneden vind ik het een stuk enger. Daarbij heeft het gisteravond natuurlijk weer flink geregend.
Kortom: ik neem de weg die pal zuid loopt, richting Rumphi. En die weg valt uiteindelijk reuze mee. Uiteraard moet ik eerst weer ploeteren door de modderpoelen waar ik gisteren ook al 2x doorheen moest, maar daarna is de weg prima te doen. Er zijn wel wat lastige stukjes, maar dat stelt allemaal niet veel voor. Wat wel veel voorstelt is het landschap waar ik doorheen rijd. Schitterend!
Na ca. 40 km bereik ik de asfaltweg en volg die zonder bijzonderheden tot aan Mzuzu, mijn bestemming voor vandaag. Aan de rand van de stad zijn 2 politie checkpoint vlak achter elkaar. Joost mag weten waarom, maar bij de tweede word ik staande gehouden. Ik moet mijn rijbewijs laten zien en wat nieuwsgierige vragen over mijn huis op wielen beantwoorden. ‘Zit er een wc en douche in?!’ ‘Nee, dat niet.’ Daarna mag ik gaan.
In het centrum rijd ik meteen naar de Shoprite Mall, waar zowaar een aparte parkeerplaats is voor ‘trucks and overlanders’! De Shoprite is weer een verademing! De laatste supermarkt die ik van binnen gezien heb was in Kigali, Rwanda, en die had nauwelijks producten. Deze winkel heeft van alles. Alle producten die je nodig hebt in alle soorten in maten. Alleen al bij de groente- en fruitafdeling ben ik een hele tijd kwijt. De prijzen vallen me erg mee en het vlees is zelfs spotgoedkoop! Voor een paar euro heb je een pond biefstuk. Bij de kassa is het een grote chaos. Het is erg druk in de winkel en hoewel er veel kassa’s open zijn staan er lange rijen. Uiteraard kies ik de langzaamste…
Met een volgeladen auto rijd ik naar de uMunthu Campsite, een klein en geweldig goed onderhouden campsite, op loopafstand van de Shoprite. Nu ik weer een grote voorraad heb kunnen inslaan, kan ik mezelf trakteren op een uitgebreide maaltijd met mager(!) rundergehakt en zelfs verse lente-ui. Na het eten maak ik gebruik van een verrukkelijke warme douche en kruip voldaan de auto in. Helaas heb ik geen internet. Er is wel wifi, en daar moet zelfs extra voor betaald worden, maar die werkt vanavond niet.
Dag 193. Hoor ik daar een hyena in de bosjes? Behalve mijn eigen adem, mijn kampvuurtje en heel af en toe een insect of vogel hoor ik verder niets. Er zijn geen hekken en de opzichter – de enige andere mens op deze camping – is al een paar uur weg om te dineren. Er zitten hier ook veel luipaarden; er is er gisteren nog 1 gesignaleerd op de camping. De stilte is oorverdovend. De maan is half vol en verlicht de camping die verder – wederom op het kampvuur na, en wat kaarsen – donker is. In de verte, achter de witte nevels die ik over de grassige heuvels zie opkomen en verdwijnen, is een hevig onweer aan de gang, getuige de indrukwekkende flitsen tussen de wolken. Het is een waanzinnig gave plek om te kamperen, hier midden in Nyika NP, maar een beetje eng is het wel. Ik gooi nog maar wat hout op het vuur. Wees gerust, u heeft niets gemist; ik schets slechts de situatie waarin ik me begeef nu ik dit schrijf. Ik hoor toch weer die hyena, maar gelukkig nu verder weg…
Terug naar het begin van de dag. Ik ben weer rond half 6 wakker, maar toch pas om een uur of 9 weg. Dat komt mede omdat ik nog een tijdje met de Zuid Afrikaanse eigenaar heb staan praten. Het is druk op de weg in Mzuzu op deze dinsdagochtend, maar ik ben niettemin vrij snel de stad uit. Wat volgt is een rit van ca. 60 km over de geasfalteerde hoofdweg naar het noorden. Dan sla ik af naar het wersten en volg enkele tientallen kilometers lang een smallere asfaltweg die voorbij Rumphi overgaat in een stofweg die steeds slechter wordt. Ribbels, geulen, rotsen, kuilen, koeien, geiten, honden, mensen, noem maar op. De weg lijkt eindeloos te duren. Maar dan doemt ineens de toegangspoort van het Nyika NP voor me op. Rodrick, de man van dienst, heet me hartelijk welkom en neemt mijn betaling in ontvangst. Entree voor mij is 10 dollar per dag en voor de auto 5 dollar per dag. Kijk, dat zijn tenminste fatsoenlijke prijzen! Hij heeft liever kwachas, wat mij prima uitkomt; dollars zijn een kostbaar goed op dit continent. Ik maak een foto van een verbleekt en beschadigd plattegrond aan de muur, om me te kunnen oriënteren onderweg.
Rond het middaguur rijd ik het park in. Vol enthousiasme, want ik heb erg uitgekeken naar dit park. Het moet erg bijzonder zijn vanwege de glooiende graslandschappen die bezaaid zijn met enorme rotsblokken en daarmee erg op de Schotse hooglanden lijken. Ook zou het door de afgelegen ligging maar door weinig mensen bezocht worden. In eerste instantie rijd ik wat huisjes en voetgangers voorbij; een normaal straatbeeld. Maar daar komt gauw verandering in. De rest van de dag zie ik – tot ik de camping opzoek aan het einde van de dag – slechts één andere auto en verder geen mens. Dat heeft ook te maken met het feit dat ik de eerste de beste afslag neem. Die zou, volgens het half vergane bordje naar de camping moeten leiden. Volgens het plattegrond wel met een omweg, maar dat is juist leuk. Het pad begint, zoals wel vaker, makkelijk, hoewel ik direct het gevoel heb in een smalle tunnel te rijden, want om me heen is niets dan bos dat aan alle kanten het pad zich probeert toe te eigenen. Ik moet regelmatig takken en omgevallen bomen van het pad weg halen en voortdurend schuren er takken tegen de zijkanten of bovenkant van de auto. Uitstappen is niet zonder gevaar, want het park is bekend om zijn grote populatie luipaarden. Er hangt zo nu en dan een boom over het pad gebogen. Ik neem aan dat ik hier geen bomen mag beschadigen, dus gebruik ik een spanband met ratel om de bomen aan de kant te trekken, zodat ik er langs kan. Het is een prachtig paadje. Eén keer zie ik een dier de weg over schieten en ik zie 2 keer een baviaan. Maar de grootste attractie is het bos zelf, want hoewel de bomen allemaal heel klein en dun zijn, zien ze er eeuwenoud uit. Helemaal overwoekert met mossen en korstmossen en in de meest grillige vormen gebogen. Zelfs de bladeren zien er antiek uit. Ik bevind me in een waar sprookjesbos. De rit zelf verloopt ook aardig sprookjesachtig.
Behalve de vele takken en bomen op het pad is het pad zelf ook steeds vaker slecht. Ik moet een aantal keer de auto uit om te kijken hoe ik een hindernis het beste kan nemen. Zo is er aan beide kanten van een bruggetje veel hoog riet op het pad en blijkt er aan 1 kant water op het pad te staan. Het bruggetje is van beton. Na een kort onderzoek besluit ik het aan te durven en het gaat inderdaad goed. Maar dan volgt een steile klim, terwijl het paadje zwaar beschadigd is. Met veel gas geven en zorgvuldig sturen kom ik boven. Mijn kanarie gromt, zwiept alle kanten uit, piept en kraakt,maar flikt het toch weer. Opgelucht rijd ik door. Tot ik bij een splitsing kom.
De GPS en het plattegrond kennen enkel het linker pad, dus die probeer ik maar als eerste. Helaas kom ik al vrij snel bij een hele lange en brede plas uit die half verscholen is door het hoge gras. Ik neem te voet poolshoogte, maar omdat ik de situatie door het water en het riet niet goed kan overzien besluit ik om te keren. Dat gaat gelukkig net. Het andere pad eindigt na een kilometer in een enorme modderpoel. Was ik samen met een tweede voertuig dan had ik beide obstakels wel aangedurfd, maar het is inmiddels ook al vrij laat en het is beginnen te regenen. Ik keer dus ook hier om. Dat wil zeggen, ik moet eerst die kilometer achteruit rijden, waarna ik omkeer bij de splitsing. Daarna moet ik uiteraard opnieuw die vreselijke helling af, gevolg door het bruggetje.
De hoofdweg blijkt ook niet zo’n peulenschil te zijn; de weg verkeerd in slechte staat. Het bos houdt na zo’n 30 km op en gaat over in prachtige, glooiende heuvels die bedekt zijn met gras en kleine rotsplantjes. In het groen liggen dan ook vele rotsblokken die bedekt zijn met plantjes, of korstmossen, waarvan sommige spierwit zijn. De donkere wolken en een kleine maar heldere regenboog maken het surrealistische landschap compleet. Het lijkt inderdaad wat op de Schotse hooglanden, hoewel de aanwezigheid van zebra’s en ander groot Afrikaans wild verraad dat je in Afrika bent. Eindelijk, na ruim 50 km, bereik ik Chelinda, de enige camping in het park. Voor de ingang van de camping staat een bord dat je je eerst moet melden bij de receptie, die enkele kilometers verderop ligt. Daar word ik vriendelijk ontvangen. Ik krijg zelfs een kop thee aangeboden!
Op de camping komt de attendant van elders toegesneld; ik ben de enige gast. Hij schud me de hand en begint onmiddellijk met het maken van een kampvuurtje voor mij. Het is een hele aardige camping, zeker voor een NP. Er zijn 3 beschutte plekken (zij het met lekkende daken) met een picknickbank en de douches en toiletten zijn redelijk schoon en zelfs voorzien van heet water. De zon is al bijna onder, dus ik ga gauw aan de slag met mijn maaltijd. De attendant komt even langs lopen om te zeggen dat hij weggaat om te dineren, maar later terug komt. Ik heb hem die hele avond niet meer gezien of gehoord.
Ik kook heerlijk verse sperziebonen met prima biefstuk. Het is behoorlijk koud aan het worden en door de hoge luchtvochtigheid kun je je adem zien en beslaat alles met condens. De camping is op 2300 m hoogte. Het uitzicht is schitterend. Aan 3 kanten is het omzoomd met bomen en kreupelhout. De open zijde kijkt uit over de prachtige heuvels. Naarmate het donkerder wordt, komt er een lage mist de kleine vallei voor me indrijven. Het felle maanlicht doet het spookachtig oplichten. In de mist staat een roanantilope. Het is doodstil. Er staat geen wind en zelfs vogels en insecten hoor je maar heel af en toe. Zelden heb ik zo’n stilte ervaren.
Gezien de aanwezigheid van hyena’s en luipaarden voel ik me ondanks alles niet helemaal op m’n gemak. In de verte hoor ik uit 2 verschillende richtingen hyena-achtige geluiden. Afgezien van mijn vuurtje is het (zodra de maan achter de wolken is verdwenen) aardedonker. Het kost me dan ook wat moed om naar het toiletgebouwtje te lopen en als ik op de wc zit hoor ik een soort gejank vlak buiten het gebouwtje. Ik moet er zo van schrikken dat ik blij ben dat ik al op de wc zit! Als ik klaar ben open ik voorzichtig de deur, schijn in alle richtingen en trek vervolgens een sprintje naar de auto. Halverwege hoor ik een hard piepend geluid en wat geritsel achter me, waardoor ik nog wat harder ga lopen en als de sodemieter mijn auto in duik. Later realiseer ik me dat het gepiep en geritsel waarschijnlijk de attendant was die zijn deur open deed om te kijken wie daar aan het rennen was. Je wordt gauw paranoïde in je eentje in een donker bos!
Dag 194. Na zo’n stille nacht word ik heerlijk uitgerust wakker. Helaas is het gedurende de avond gaan regenen en dat doet het nu nog steeds. Ook Als ik klaar ben met ontbijten, opruimen en inpakken regent het nog altijd. Ik zal het er mee moeten doen en dus rijd ik de camping af. De receptionist had me gisteren desgevraagd verteld dat er maar een beperkt aantal tracks berijdbaar zijn, dus daar begin ik maar mee. Eerst de ‘noordelijke lus’. Die begint vrij makkelijk, maar na een kilometer of 10 begin ik me af te vragen of hier ooit wel eens iemand komt, want de track is overwoekerd en er zijn geen recente bandensporen te zien. Er zijn veel diepe en brede plassen en modderpoelen in de weg. Het gras op de weg staat zeker een meter hoog. De omgeving is fantastisch. De regen neemt wat af, maar in plaats daarvan drijft er steeds meer mist het plateau op. Tegen de tijd dat ik het Domwe Viewpoint bereikt heb kan ik nog maar een meter of 20 ver zien. Een uitzicht heb ik dus niet op dit viewpoint. Het kan me niets schelen, want de eenzaamheid en spookachtigheid van het landschap en de mist zijn echt geweldig.
Na nog geen 5 km rijden trekt de mist ineens weg en kijk ik weer mijlenver het park in. Ik voltooi de lus na nog eens ca. 25 km rijden. Onderweg moet ik – naast de inmiddels gebruikelijke modderpoelen – een klein, smal en houten bruggetje over. Ik pols de situatie en besluit het risico te nemen. Na mijn ervaring in Rwanda ben ik een stuk voorzichtiger geworden met dit soort bruggetjes. Gelukkig gaat het goed. Ook moet ik een stuk horizontaal over een heuvelrug rijden, terwijl de weg ook behoorlijk schuin is. Ook dat gaat goed, maar het is wel weer even zweten.
Op het moment dat ik de lus voltooid heb en dus weer op ‘bekend’ terrein ben breekt er een sensatie van pure euforie bij me los. Niet zozeer omdat ik het er weer heelhuids van af gebracht heb (zo moeilijk was deze track nou ook weer niet), maar omdat ik me daar nu niet meer druk om hoef te maken en dus nu pas alle indrukken van het fantastische landschap goed kan verwerken. Als een kind zo gelukkig rijd ik langs de Chelinda campsite en begin aan de Zuidelijke Lus. Het is bij het langsrijden dat ik de eerste mensen (personeel; geen toeristen) van vandaag zie; zo leeg is dit park!
Het is al een uur of 14, maar de Zuidelijke Lus is wat korter. Hoewel dit de lus is die het vaakst gereden wordt door bezoekers (zo is me verteld), is daar weinig van te merken. Ik zie 1 stel recente bandensporen, maar ik kom opnieuw geen mens tegen en de track is op veel plaatsen zo dichtgegroeid met gras dat ik echt goed moet kijken of ik nog wel goed rijd. Ongeveer halverwege kom ik bij Chelinda Bridge, waar op heel veel wegwijzers naar verwezen wordt. Dat blijkt niet meer te zijn dan precies zo’n zelfde bruggetje als ik al eerder tegen was gekomen. Vanaf dat punt zie ik wel steeds meer dieren. In de noordelijke lus zag ik ook elandantilopen, rietbokken en zebra’s, maar hier zijn het er heel wat meer en zie ik ook bosbokken. Het landschap is vrijwel hetzelfde en even mooi. Iedere keer dat ik een heuveltop bereik krijg ik weer een nieuw schitterend uitzicht te verwerken. Ik blijf dan ook foto’s nemen, zeker als aan het einde van de middag de zon zo nu en dan doorbreekt en er dus lichte en donkere vlekken over het landschap bewegen.
Om een uur of 17 ben ik weer terug op de camping, helemaal voldaan en gelukkig. Ik heb geen zin om te koken en warm derhalve wat blikvoer op. Ik zit aan de thee als de auto van het Britse stel dat ik in Livingstonia al had ontmoet komt aanrijden. De attendant komt meteen aanrennen om een vuurtje voor hun te maken, maar dat vind ik onzin, omdat ik mijn vuur niet echt gebruik. De rest van de avond kletsen we bij het kampvuur. Hun motivaties voor hun jaarlange overlandreis door zuidelijk Afrika zijn erg vergelijkbaar met die van mij en dus hebben we alleen al daarover veel te delen met elkaar, naast natuurlijk vele reisverhalen.
Dag 195. Ook het ontbijt delen we bij het kampvuur, dat de attendant blijkbaar voor ons ontwaken weer opgestookt heeft. Ik lever de (Sudanese) thee en zij delen met mij een lekkere bacon sandwich die op het vuur bereid wordt. We geven beiden een toer rondom onze auto en nemen om een uur of 9 afscheid. Zij gaan vandaag het park verkennen. Ik moet er helaas weer uit. Ik hoef me gelukkig niet te haasten, want de vriendelijke Rodrick, bij de entree van het park, had gezegd dat ze niet naar het tijdstip kijken en inderdaad staat er ook geen tijdstip van binnenkomst op mijn entreebewijs. Maar ik moet nog wel helemaal terugrijden naar Mzuzu, dus ik kan ook weer niet de hele dag blijven rondrijden hier.
Als eerste rijd ik naar het Chosi Viewpoint. Er is nu geen mist, dus ik heb een adembenemend uitzicht. Op mezelf en mijn geduldig wachtende kanarie na is er tot aan de (ver weg gelegen) horizon niets waar te nemen dat door mensen gefabriceerd is. Er staat wat wind, en zo nu en dan hoor ik een dier, maar verder is het doodstil. Het is zo mooi dat ik gewoon een half uur blijf zitten genieten. Daarna rijd ik naar het Kaulime meer: een kleine, lieflijk gelegen vijver. In het droge seizoen komen veel dieren hier drinken, maar nu is er niets te zien. Het laatste wat ik nog wil zien is een 127 meter hoge waterval, aan de rand van het park, tegen de grens met Zambia. Maar na een paar kilometer laat ik dat idee varen, want ik heb er te weinig tijd voor. Ik eet mijn lunch in Zambia, rijd vervolgens terug naar de ‘hoofdweg’ en ploeter terug naar de entree van het park. Daar tref ik een vrouw die me aankijkt met de meest lethargische blik die ik in lange tijd gezien heb. Vlak buiten de poort begint de realiteit weer: overal huizen en mensen. Dat is weer even omschakelen!
De rit terug naar Mzuzu verloopt zonder bijzonderheden. Om ca. 17:30 arriveer ik opnieuw bij uMunthu Camp, zet de auto op mijn plekje en meld me bij de receptie, waar ik ook een pizza bestel. Tijdens het wachten bereid ik de auto vast voor op de nacht. De pizza smaakt heerlijk. Omdat het hard begin te regenen vlucht iedereen naar binnen en deel ik de tafel met een drietal Zuid Afrikanen. Dankzij het snelle internet hier krijg ik eindelijk weer eens wat foto’s en filmpjes geüpload.
Mooi verslag weer, Bjorn. Mooi toilet!
Weergaloos mooi Bjorn! Maar wat een vreselijke wegen. Gelukkig houdt je kanarie zich geweldig en jij ook natuurlijk, want dat verhaal over die weg langs die afgrond joeg mij de stuipen op het lijf.
Veel plezier weer in Zambia (met Heroen)
Ja ik ben heel trots op mijn kanarie. 😉
Bjorn wat een mooi verhaal en mooie fotos het is het wachten waard wij genieten ieder keer weer vanaf het begin van je reis.het is leuk ,in jou manier van reizen onze manier van reizen te herkennen.we kijken uit naar je volgende verslagen.
Hartelijk dank! Reizen jullie ook veel met de auto?
wat een schitterend land!! ik krijg zo zin om er heen te gaan!
je hebt wel weer een heleboel grenzen overschreden he? Top!
Zeker!
Malawi staat absoluut in mijn top 3 van mooiste/leukste landen van deze reis.