Dag 311. Hoe kan je nou verdwalen in een krater? En nog wel met slechts 1 pad? En toch lukt het mij! En dat noemde zichzelf ooit een padvinder…
Ik doe rustig aan deze ochtend, want ik heb niet ver te rijden. In plaats van het kokerbomenbos (dat doe ik later) ga ik eerst naar de Brukkaros krater, in een inactieve vulkaan. Dat is een kleine 1,5 uur rijden. Nadat ik ook het filterwater en het water in de dakpijp heb bijgevuld doe ik boodschappen in 2 van de maar liefst 4 supermarkten die deze kleine stad rijk is. Nu het maandagochtend is bruist de stad weer van leven. Alle winkels zijn open en overal zijn mensen te vinden. Wat een verschil met gisteren! Na de boodschappen neem ik een binnendoor route naar de vulkaan, wat een gouden greep blijkt te zijn. De rit gaat weliswaar vrijwel geheel over grindwegen, maar op een paar stukjes na zijn die in uitstekende staat en kan ik lekker doorrijden. En ook nog eens door een prachtige woestijn. Soms zijn daar ineens een paar golfplaten hutjes, een grote watertank en een kleine windmolen, en 1x kom ik schapen en koeien tegen, maar er is geen mens te zien. Dat is ook haast niet voor te stellen in dit desolate en onverbiddelijke landschap, maar ik weet uit ervaring dat dat niets zegt in Afrika.
Het landschap is voornamelijk erg vlak. Des te meer valt de vulkaan op die als een eenzame reus in de eindeloze vlakte staat. Ik passeer slechts 1 plaatsje, dat niet veel meer is dan wat huizen, een hele aardige kerk en wat overheidsgebouwen. Het aantal mensen op straat kan ik op 2 handen tellen. Wat is Namibië toch een on-Afrikaans land! Maar ik vind het heerlijk. Na het plaatsje is het nog een kleine 20 km rijden naar de vulkaan. Ik rijd een toegangspoort door, waarop staat dat kamperen 50 N$ kost. Een spotprijsje voor Namibische begrippen, maar het wordt nog beter, want wat ik al gelezen had op iOverlander klopt nog steeds: de camping is (al jaren) verlaten! Er is geen levende ziel te bekennen en de paar gebouwtjes die ik tegenkom zijn allemaal in ruïneuze staat. Gratis kamperen dus! De camping biedt de enige toegangsweg naar de krater, dus om die te zien moet ik hier sowieso naartoe. Er is een klein kampeerterrein aan het einde van een goede grindweg, maar ruim 2 km verderop is nog een kampeerterrein. Die is nog dichter bij de krater en biedt naar verluidt een prachtig uitzicht, maar is alleen te bereiken met een 4WD voertuig. Laat ik die nou toevallig onder mijn kont hebben! Met alle defecten en andere pech van de laatste weken wil ik niet teveel risico nemen, maar de nieuwsgierigheid wint het en ik neem het pad toch. Het is in erg slechte staat en is inderdaad absoluut onbegaanbaar voor gewone auto’s, maar gelukkig ook niet zo slecht dat ik niet verder durf. Aan het einde is inderdaad een kampeerterrein met wat vervallen gebouwtjes. Ik zet de auto neer op het mooiste en hoogste plekje en feliciteer mezelf met deze schitterende locatie.
Na de lunch pak ik mijn wandelspullen en loop het smalle paadje op dat naar de krater moet leiden. Volgens een commentaar op iOverlander is dit een ‘easy trip’. Nou, iemand die dat beweert moet ofwel een ander pad bewandeld hebben ofwel een ervaren bergbeklimmer zijn, want hoewel de eerste kilometer (van de 2,5) prima te doen is, gaat het daarna een heel stuk moeizamer. Ik moet heel wat over rotsblokken klimmen, langs de steile helling van de vulkaanrand. Het is echter tevens een van de mooiste paden die ik ooit betreden heb, want het uitzicht over de vulkaanrand, woestijnvlakte in de verte en een glimp van de krater verderop is weergaloos mooi. Soms rennen er wat klipdassen weg als ik een hoek om loop en soms zijn er wat vogels te horen, maar verder is het stil.
Eindelijk, na meer dan een uur bereik ik de krater. De reisgids noemt dit ‘otherworldly’ en ik kan eigenlijk geen beter woord bedenken. Betoverend, misschien? Een krater is natuurlijk altijd iets bijzonders, maar hier is het stil en ik ben totaal en compleet alleen in soort ‘Lost World’, maar dan zonder de dinosaurussen. Overal staan kokerbomen en in de verte hoor ik vermoedelijk bavianen. Er zijn een paar smalle waterstroompjes die uitmonden in een klein poeltje. Inhoudelijk mag de krater dan wel niet zo heel veel afwijken van daar buiten, maar op de een of andere manier voelt het toch alsof ik een vergeten wereld ben binnengetreden. Ik daal eerst een stuk af in de krater, maar klim dan weer omhoog, want het pad loopt nog door naar een verlaten planetarium, aldus de reisgids. Dat vind ik aan het einde van nog eens een flinke klim, maar is niet meer dan een paar lage muurtjes, dus ik ga er niet helemaal naartoe. Het wordt laat en ik moet nog dat hele eind terug klauteren. Dat wil ik niet in het donker doen!
Op de heenweg staan op enkele plekken pijltjes die je in de juiste richting wijzen, maar op de terugweg niet. En aangezien dat vooral uit afdalen bestaat is het vaak moeilijk om het pad te zien. Doorgaans kun je het volgen door het platgetrapte gras, maar soms zijn er alleen maar rotsen. Bij het stijgen kun je de contouren van het pad langs de vulkaanwand onderscheiden, maar afdalend zie je soms alleen maar rotsen om je heen. En zo gebeurt het dat ik op een gegeven moment op een dood spoor beland. Het is al 16:30 en de zon gaat over een half uurtje onder. Ik klim allerlei kanten op, maar iedere keer kom ik op een steile afgrond uit. Ik ga een paar keer een stuk terug in de hoop het juiste pad te vinden, maar slaag er telkens niet in. Op een gegeven moment ben ik zelfs het pad geheel kwijt! Dan slaat de paniek toe. Ik heb genoeg water en zelfs wat voedsel bij me, maar het is in de schaduw al behoorlijk koud en ik weet zeker dat het vannacht nog veel kouder gaat worden. Hier overnachten zou nog wel eens fataal kunnen aflopen! Maar klimmen in het donker is levensgevaarlijk, dus ook geen optie. Ik probeer mezelf tot bedaren te krijgen, maar dat valt niet mee. Dan, na een tijd zoeken, zie ik het ineens! Het loopt niet aan deze kant van de binnenbocht die ik net gepasseerd ben, maar zigzagt naar beneden langs dezelfde wand. Met veel moeite maar tevens met hernieuwde energie baan ik me een weg naar het pad en blijf dit opgelucht volgen. Ik ben er nog lang niet en moet nog heel vaak van rotsen afklimmen, en het zonlicht is al bijna weg van de top van de vulkaan. Het gaat nog een keertje fout, maar gelukkig weet ik het pad nu snel te vinden. De laatste kilometer is, zoals gezegd, geen probleem, dus kan ik weer opgelucht adem halen, maar het is net op tijd, want vlak na aankomst bij de auto (die ik van blijdschap begroet met een kus op de bullbar) valt de duisternis.
Er is nog altijd geen mens te bekennen en de hele avond geniet ik van een compleet donkere horizon, ondanks mijn hoge locatie. Heel soms verschijnt er een lichtje aan de horizon, maar dat is alles. De wind neemt wel steeds meer toe en is ijskoud. Het vuurtje (waar ik een kliekje van gisteren op kook) helpt iets, maar niet veel. Was de maan niet zo fel geweest dan had ik weer een fantastische sterrenhemel boven mijn kop gehad. Maar ik klaag niet, want dankzij het maanlicht zie ik de spookachtige contouren van de vulkaan om me heen. Wat een weergaloze kampeerplek!
Dag 312. Ik kan het niet laten. Het is zo’n mooie en afgelegen plek dat ik besluit een dagje te blijven. Dat besluit neem ik echter pas als ik zeker weet dat de temperatuur overdag hoog genoeg wordt om het buiten uit te houden. En dat is pas om een uur of 9, als de zon over de vulkaanrand piept en de wind aanzienlijk afneemt. Ik besteed de dag met enkele kleine klusjes (waaronder klittenband natuurlijk), maar ben vooral zoet met het voorbereiden op mijn laatste land: Zuid Afrika. En met het wegslaan van vliegen, die de enige smet op deze verder heerlijke dag vormen. Vooral vanaf het middaguur is de temperatuur uitstekend en ik zie of hoor de hele dag geen mens of voertuig. Ik maak ‘s ochtends een kleine wandeling in de omgeving om de ruïnes van de camping te bekijken en te kijken of ik nog iets van menselijke aanwezigheid kan bespeuren. In de verte ligt het dorp waar ik gisteren door reed, maar dat is 20 km verderop. Zelfs met de verrekijker kan ik geen verkeer ontwaren. In een straal van minstens 15 km ben ik compleet alleen. Niet iedereen zou daar zo blij mee zijn als ik dat ben. Maar het stelt me in staat om ongegeneerd een douche te nemen naast mijn auto, met behulp van de dakpijp. Dat heb ik slechts één keer eerder gedaan, in de woestijn van Sudan, maar dat was in het donker. Hier is het ‘s avonds veel te koud om in de open lucht een koude douche te nemen!
‘s Avonds blijft de wind aan de zachte kant dus kan ik tot laat buiten zitten. Op deze Namibische vulkaan kook ik een oer-Nederlands potje van bloemkool, aardappelen en kaassaus en ik braai er een kleine steak bij. In de nacht neemt de wind wel flink in kracht toe. De auto schommelt er regelmatig van heen en weer.
Dag 313. Geen wonder dus dat het deze ochtend weer koud is. Maar in beweging blijven en een paar mokken warme thee helpen daar goed tegen. In beweging blijven lukt vooral door het inpakken, want hoewel ik hier nog dagen zou willen blijven, wil ik ook nog meer zien en doen in de laatste maanden van mijn reis. Zuid Afrika is nog groter dan Namibië en voor laatstgenoemde heb ik aan 6 weken nog niet genoeg gehad. Om half 9 hobbel ik het ruwe paadje van de vulkaan weer af en de weg weer op. Wanneer ik bij de poort aankom zie ik tot mijn stomme verbazing dat iemand de slagboom dicht heeft gedaan! Dat kan niet door de wind gebeurt zijn, want de slagboom is met een ijzerdraad vastgezet aan het hek. Er moet dus iemand geweest zijn! Best een beetje luguber, want wie doet dat nou en waarom, zover van de bewoonde wereld?
Ik neem een andere route terug naar Keetmanshoop, waar ik weer (bijna) doorheen moet. Pas na 20 km rijden kom ik mensen tegen (een auto). De volgende auto zie ik pas na nog eens 20 km. Een goede grindweg brengt me naar de B1, de hoofdverkeersader van Namibië. Die heeft slechts 1 baan in elke richting. Als ik na een minuut of 10 op een konvooi met een enorm monster van een voertuig met er voor en er achter ondersteunde auto’s stuit, kan ik er niet langs. Het monster heeft namelijk de breedte van 2 rijbanen en zelfs het tegemoetkomend verkeer moet daardoor noodgedwongen uitwijken naar de berm! Na een kilometer of wat rijden ze een vlakte naast de weg op en kan ik (en de stoet auto’s achter mij) er langs. Daarna volgt een onenerverende rit tot aan Keetmanshoop. Op de vulkaan had ik vrijwel geen internet, dus profiteer ik van het sterke GSM signaal bij deze stad om wat dingetjes online te regelen, zoals de aanschaf van een zgn. Wildcard, een pas die me een jaar lang onbeperkt toegang verschaft tot een enorm aantal natuurparken in Zuid Afrika. Hij kost me €150, maar dat heb ik er zo weer uit.
Om een uur of half 12 kom ik aan bij mijn bestemming, het Mesosaurus Fossil Camp, een camping waar ik goede verhalen over gehoord heb. Het is een stuk goedkoper dan het Kokerboombos dat 20 km terug ligt en naar verluidt even mooi. Onderweg kom ik er heel wat tegen: kokerbomen, zo genoemd omdat de cilindervormige takken heel makkelijk uit te hollen zijn, waarna de bast gebruikt kan worden als pijlenkoker. Het zijn hele aparte planten en uitermate fotogeniek met hun harde, gladde, gele bast en cactusachtige bladeren. Er staan er inderdaad genoeg van op het landgoed van Mesosaurus Fossil Camp. En in een prachtige setting, want net als het even terug gelegen ‘Giants Playground’ zijn ook hier talloze stapels stenen te vinden die veel weghebben van oude ruïnes. De man bij de receptie wijst me de weg naar het kampeerterrein. Het is 3 km alsmaar rechtdoor over een zandpad. Aan het einde daarvan staat een klein golfplaten gebouwtje voor douche en toilet en hier en daar staan wat halve olievaten om vuur in te maken. Dat is alles. Ze noemen het dan ook ‘bushcamps’. Ik kies een plekje onder een acacia die bevolkt wordt door een grote groep sociale wevervogels. Die doen hun naam absoluut eer aan, want in de boom hangt een gigantisch nest van zeker 3x3x2 meter waar minstens 50 vogeltjes druk af en aan vliegen. Het is een geweldig schouwspel om die gezellig kwetterende beestjes zo druk bezig te zien met elkaar en met het continue aanpassen van het collectieve nest. Van een afstandje lijkt het net één gigantische baal stro die op wonderbaarlijke manier blijft hangen tussen de takken, maar als je er onder gaat staan (niet te lang, want de grond is bezaaid met vogelpoep) zie je tientallen prachtige ronde schachten. Het gehele complex zit vernuftig in elkaar en hoewel het op een afstandje een vormloze klomp lijkt, lijkt het van dichtbij alsof elk strootje met zorg en precisie geplaatst is, want het is een zeer solide geheel. Minstens de helft van de beestjes heeft dan ook wel een strohalm in de snavel als hij/zij aan komt vliegen. De vogel land dan op de grond onder het nest, kijkt scherp omhoog en fladdert vervolgens doelgericht naar het plekje toe waar het strootje geplaatst moet worden. Wat een meesterlijk teamwork!
Zodra ik me los kan rukken van de vogelgemeenschap neem ik plaats voor de lunch. Als ik klaar ben komen ineens tientallen van mijn gevederde buren op bezoek. Als in één grote golf landen ze vlak bij mijn stoel en spitten het zand om voor kruimels. Ze lijken totaal niet bang voor me. In een zelfde golfbeweging vliegen ze ook weer weg.
In de middag maak ik een wandeling door de omgeving. De talloze kokerbomen zijn dankbare foto-objecten dus ik baal weer eens te meer dat mijn goede camera stuk is. Maar ik weet desondanks prima van de omgeving te genieten. Bij terugkomst steek ik de houtketel voor het douchewater aan en filter water. Dat gaat nooit zonder morsen, zeker niet bij een lastig kraantje zoals hier, en het groeiende plasje water op de grond is heel aantrekkelijk voor de vogelgemeenschap, dus het duurt niet lang of er staan een paar vogeltjes op centimeters afstand van mijn voeten te drinken. Super leuk!
Nadat ik een tijdje aan mijn verslag gewerkt heb neem ik een heerlijk warme douche – met uitzicht op de omgeving – waarna ik het gloeiende as van de ketel (ik ben de enige gast, dus niemand heeft verder nog warm water nodig) gebruik om een kampvuurtje te maken, waar ik tevens mijn diner op kook. De hele dag staat nog steeds die hele felle wind van vannacht, dus ik liep overdag al geruime tijd met een trui aan, ondanks de warme zon. ‘s avonds gaat de wind plotseling liggen maar koelt het desondanks flink af. Ik warm mijn handen aan een kaars, terwijl ik onder de sterren naar de film Interstellar kijk.
Dag 314. Het moet er nou toch echt eens van komen. Ik ben nu al bijna 7 weken in Namibië, maar het is bij lange na niet genoeg. Maar Zuid Afrika is nog groter dan Namibië en daar is ook vreselijk veel te zien, dus wordt het tijd om afscheid te nemen van Namibië. Hoe passender kan het zijn dan na een overnachting in een sprookjesbos in volledige isolatie? Het rode ochtendlicht zet de toch al sprookjesachtige kokerbomen in vuur en vlam. Schitterend.
Om iets voor half 9 ben ik weer op weg. Ik moet opnieuw via Keetmanshoop, dus sla ik daar nog even wat boodschappen in. De komende dagen zal ik waarschijnlijk geen supermarkt meer tegenkomen. Zonder hier al te veel rekening mee gehouden te hebben kom ik vrijwel exact uit met mijn laatste Namibische dollars. Dan is het 200 km alsmaar rechtdoor, oostwaarts richting Zuid Afrika. De weg is van grind, maar in goede staat, dus ik rijd lekker door. Het landschap is tamelijk eentonig: dor grasland, zonder al te veel plotselinge hoogteverschillen. In het plaatsje Aroab gooi ik de dieseltanks nog eens vol. Gelukkig kan ik met pinpas betalen, want cash geld heb ik immers niet meer. Volgens Tracks4Africa zijn er 3 tankstations in het dorp, maar als ik de rij auto’s bij de eerste zie weet ik eigenlijk al genoeg. De andere 2 zijn er inderdaad niet meer. Geeft niets, ik heb geen haast.
Aangekomen bij de grens zet ik de auto aan de kant en loop het kantoortje in. Daar staan een paar mensen te wachten. Het personeel is blijkbaar aan het lunchen, want pas na zo’n 20 minuten komt een man nog nasmakkend plaatsnemen achter de balie van Immigratie. Daarna gaat het vlotjes. De carnet moet ik laten stempelen door een politieman die buiten staat. Hij weet niet precies wat hij met de carnet aanmoet en neemt niet de moeite om het strookje dat hij moet bewaren in te vullen. Bij het verlaten van het kantoortje moet ik een andere politieman mijn papieren laten zien en hij stelt me een heleboel vragen over mijn reis en mijn bagage. Of ik geen ivoor in de auto heb, bijvoorbeeld. Ik nodig de man uit om alles te bekijken en een andere politieman komt helpen, maar zoals altijd geven ze het na een paar minuten al op. Ik mag gaan.
Aan de Zuid Afrikaanse kant gaat het er niet veel anders aan toe. Een lethargische dame achter de balie stelt me wat verplichte vragen en geeft me een visitors permit voor 90 dagen. Voor de carnet moet ik opnieuw bij een politieman buiten zijn, maar deze geeft aan dat ik de auto voor moet rijden tot aan de stop-streep. Dat doe ik dus maar trouw. Nadat zijn formulier ingevuld is – en ik opnieuw allerlei nieuwsgierige vragen over mijn reis moet beantwoorden – moet ik 10 meter verder rijden en daar opnieuw stoppen. Daar gaat hij met mijn carnet aan de slag, maar hij heeft werkelijk geen flauw benul wat hij moet doen, dus haalt hij er een collega bij en assisteer ik hem. Ook hij doet niets met het strookje dat voor hun administratie bedoelt is. Ik vind het best, zolang mijn strookje maar ingevuld wordt. Als hij klaar is vraagt hij me de achterdeuren te openen voor inspectie, maar als ik het bestuurdersportier open om de sleutel te pakken ziet hij pas dat ik het stuur aan de linkerkant heb zitten. Direct is hij zijn eerdere vraag vergeten en vraagt of hij een paar meter met mijn auto mag rijden, omdat hij erg graag eens een linksgestuurde auto rijdt. Prima hoor, maar ik ga wel een meter of 10 voor hem staan, zodat hij er niet met de auto vandoor gaat. Maar na 3 meter vind hij het al genoeg en stapt opgewonden uit. Ik mag gaan.
Ziezo, ik ben in Zuid Afrika, het land waar mijn lange reis tot een einde gaat komen. Dat stemt me droevig, maar ik heb me er inmiddels wel een beetje mee kunnen verzoenen. En ik ben er nog niet! Ik heb nog zo’n anderhalve maand te gaan voor het zover is, dus daar ga ik alles uit halen wat er in zit!
Vanaf de grens is het opnieuw alsmaar rechtdoor, maar nu slechts 70 km en over asfalt. In het landschap komt iets meer variatie. Soms zijn er ineens wat rode zandduinen, zoals in Sossusvlei, maar dan vele malen kleiner. Na een paar kilometer kom ik in Rietfontein, een klein plaatsje. In een General Store zou volgens een bord een pinautomaat moeten zijn, maar die blijkt leeg te zijn. De behulpzame dame achter de kassa wil wel proberen om haar betaalautomaat te gebruiken hiervoor, maar dat blijkt niet te werken. De volgende kans zie ik in het dorpje Molopo, dat tevens mijn bestemming van vandaag is. Daar is een vergelijkbaar winkeltje, maar ook daar is het pinautomaat leeg. Gelukkig heb ik nog wat Zuid Afrikaans geld (randen) van Matthias en Alexandra (het Duitse stel waarbij ik te gast was in Gaborone), dus ik red het vandaag en morgen nog wel. Bij de ingang van het Kgalagadi Transfrontier NP, waar ik morgen heen ga, schijnt wel een werkende pinautomaat te zijn.
Het is een uur later in Zuid Afrika dan in Namibië, dus is het al 16 uur als ik aankom bij de camping, Molopo Kalahari Lodge. Ik kan er beltegoed voor mijn Zuid Afrikaanse sim kaartje kopen (die ik van de Vossebergen gehad heb) en ondanks de drukte is er nog plek om te kamperen. Het toegewezen plekje blijkt echter vreselijk klein te zijn. Mijn auto past er net in en staat vreselijk schuin. Maar gelukkig kan ik een andere plek krijgen. Die is een stuk beter. Maar het is wel even flink afkicken, al die mensen om me heen, na 3 nachten van complete afzondering. Heel leuk is dan wel weer dat iedereen ‘s avonds een klein versgebakken brood krijgt voor het ontbijt.
Dag 315. Het uur tijdverschil heeft tot gevolg dat ik rond een uur of 7 wakker wordt in plaats van een uur of 6. Niettemin ben ik toch weer om 9 uur op weg, naar Kgalagadi Transfrontier NP. Dit park ligt half in ZA (Zuid Afrika) en half in Botswana en omdat het zo’n gedoe is om het park in te komen vanuit de Botswaanse zijde had ik mezelf beloofd hier vanuit de ZA kant alsnog naartoe te gaan. Te meer omdat ik met de Wildcard het park onbeperkt in kan.
Het is 50 km rijden over een goede asfaltweg naar Twee Rivieren, de toegangspoort van het park. Daar tref ik een mooi, gloednieuw entreegebouw aan dat voor de ene helft gebruikt wordt voor ZA diensten en de andere helft voor Botswaanse diensten. Zelfs de parkeerplaatsen zijn in 4 segmenten verdeeld: 1 voor ingaand en 1 voor uitgaand verkeer, en dat voor beide landen. Ook al is het al 10 uur als ik aankom, toch ben ik direct aan de beurt bij de receptie. Later zal blijken dat dat een luxe is, want dit is een erg druk bezocht park. De behulpzame receptionist wijst me er op dat ik mijn parkbezoek had moeten boeken, omdat er maar 20 voertuigen per dag toegelaten worden! Gelukkig kan ik toch naar binnen, maar kamperen op 1 van de campings in het park is uitgesloten; die zijn allemaal vol. Ondanks mijn Wildcard moet ik 3 formulieren invullen en de man is zeker 10 minuten bezig om alles in te voeren en na te kijken op de computer. Dan krijg ik 2 formulieren terug, waarvan 1 schijnbaar de vergunning is. Die moet ik vervolgens weer laten zien aan een dame bij de poort, wanneer ik daar doorheen wil rijden. Ze vraagt me welke route ik wil nemen. Weet ik veel, ik heb pas net een plattegrond gekregen! Maar er blijken maar 2 wegen te zijn die je mag nemen zonder nóg meer boekingen en reserveringen te doen, dus roep ik er maar 1. Die noteert ze op mijn vergunning en dan mag ik eindelijk naar binnen. Wat een omslachtig gedoe. En dan ben ik er nog niet!
De pinautomaat in het winkeltje blijkt ook al kapot te zijn! De verkoopster zegt dat ze me wel aan geld kunnen helpen bij de receptie. Daar kom ik net vandaan… Dus rijd ik weer terug en ontdek dat er een heleboel mensen zijn gearriveerd, waardoor ik ruim een half uur(!) op mijn beurt moet wachten. Maar gelukkig blijkt de goedlachse dame bij de receptie me inderdaad aan geld te kunnen helpen. Intussen is het al 11 uur en heb ik (behalve een marter bij het winkeltje) nog geen dier gezien!
Maar goed, ik kan nu eindelijk op weg. Ik volg, zoals beloofd, de weg langs en door de droge Nossob rivier. Die vormt tevens de grens tussen beide landen. Soms rijd ik dus een stukje door Botswana. Maar verder krijg ik daar helaas niets van te zien. Ik had er nergens iets over gelezen of gehoord, maar volgens de plattegrond die ik bij de receptie kreeg zijn alle wegen in Botswana alleen toegankelijk bij boeking! Daar gaat mijn plan dus… Langs de weg door en langs de Nossob rivier zijn talloze waterholes aangelegd en er is genoeg te zien: oryxen, springbokken, hartebeesten, gnoes en struisvogels. Hier en daar een marter, muis, eekhoorn en natuurlijk verschillende vogels, zoals de secretarisvogel en de koritrap. Maar omdat het zo druk is op de weg (maximaal 20 auto’s per dag toegelaten, jaja!) en de waterholes er vreselijk onnatuurlijk uitzien, heb ik heel erg een dierentuin-gevoel. Het landschap ademt ook al geen sfeer uit. Ik had me erg verheugd op dit park en had sowieso weer zin om te gamedriven, maar ik vind er eerlijk gezegd geen bal aan hier. Ik snap het niet, want het park is me door verschillende mensen van harte aanbevolen. Misschien heeft het met het seizoen te maken, want het is schoolvakantie in ZA (verreweg de drukste periodes).
Er zijn trouwens ook een aantal zijpaden aan de ZA kant, maar ook die mag je alleen op als je ervoor geboekt heb. ‘Overtreders worden zwaar aangepakt!’ staat er bij geschreven op het plattegrond. Ik vind nog wel een paar andere paadjes die mijn GPS wel kent, maar niet op het plattegrond staan. Die neem ik dus maar, voor de afwisseling. Om een uur of 15 moet ik omkeren en vrijwel geheel dezelfde weg terug nemen, want alternatieven zijn er niet. Terug bij de poort wil ik uiteraard naar buiten rijden en laat de poortwachter mijn vergunning zien. Maar nee hoor, zo makkelijk gaat dat natuurlijk niet! Ik moet eerst weer parkeren, naar binnen, aansluiten in de rij voor de receptie, een stempel krijgen en dan pas mag ik het park uit. Wat een georganiseerde chaos! Ik voel me weer terug op de grens tussen Egypte en Sudan (die vanwege alle bureaucratie 9 uur kostte om over te steken)!
30 Km terug naar het zuiden kom ik uit bij een Meerkat Sanctuary, waar je ook kunt kamperen. Het is dichterbij en veel goedkoper dan waar ik gisteren verbleef, dus ik ga hier naar binnen. Ik tref niemand aan bij de receptie, maar vind na wat zoeken de eigenaresse, een oude dame omringt door stokstaartjes en menselijk publiek. Wat een grappige beestjes! Ik heb ze deze reis nog niet eerder gezien, en eigenlijk vind ik dit veel leuker dan wat ik de rest van de dag gezien heb. Gelukkig is er nog plek op de camping. ‘s Avonds denk ik nog eens goed na over mijn plannen voor de komende dagen en besluit uiteindelijk om morgen niet terug te gaan naar Kgalagadi Transfrontier NP, ook al had ik oorspronkelijk gepland hier 3 dagen door te brengen. Maar omdat ik er niet kan kamperen moet ik iedere keer heen en weer blijven rijden en iedere keer die ambtelijke molen door. Daar heb ik geen zin in. In plaats daarvan rijd ik morgen verder naar het zuiden, naar Augrabies NP. Daar ben ik 5 jaar geleden ook geweest en dat is me toen uitstekend bevallen. Hopelijk stuit ik daar op minder bureaucratische nonsens.
Hi, wat een weergaloze fotos!!!! er zijn er definitief meerdere bij die in een fotowedstrijd van hoge kwaliteit opgenomen dienen te worden. En dat avontuur in die krater, ik kan me goed voorstellen dat je het even benauwd had zeg!!!
Fijne tijd in Zuid Afrika!!!!
groetjes
Dank je! Nou, zo goed zijn die foto’s nou ook weer niet hoor! Ze zijn immers met het goedkope reservecameraatje gemaakt.