Dag 306-310 (28 juni-2 juli): Welwitschia’s, Sossusvlei, Lüderitz en Kolmanskop

Dag 306. Ook vandaag schijnt de zon, maar er staat tevens een koude wind van zee, dus erg opwarmen doet het niet deze ochtend. Het maakt niet uit, want ik ga er toch vandoor. Dat wordt iets na 9 uur, want ik heb nog altijd geen concreet plan voor vandaag. Er is van alles te zien en te doen in de regio, maar ik heb geld noch tijd voor de meeste van deze dingen. Uiteindelijk rijd ik maar gewoon naar Walvisbaai, zo’n 50 km naar het zuiden. Daar kijk ik wel weer verder. Het blijkt een goeie beslissing, want de weg er naartoe is surrealistisch. Een asfaltweg met links kale, scherpe zandduinen en links een woeste zee. Op sommige plekken liggen tussen de weg en de zee nog allerlei vakantiehuisjes en resorts. Ik krijg een duidelijk Sharm el-Sheikh of Hurghada gevoel. Net onder Walvisbaai maakt de zee ruimte voor een groot wetland waar hordes watervogels leven, waaronder flamingo’s en pelikanen. Regelmatig stop ik onderweg voor foto’s. Onder het wetland houdt de weg op. Althans, er is nog wel een 4×4 pad, en daarvoor is een vergunning nodig, maar er staat niet bij wat voor vergunning of waar je die kunt verkrijgen. Dus ga ik weer richting Swakopmund.

Ik wil de Welwitschia Drive graag doen en die begint ten oosten van die stad. De reisgids stelt dat vergunningen voor deze route (die door Namib-Naukluft NP loopt) bij de poorten te krijgen zijn, maar die zijn nergens te bekennen! Ergens langs de weg staat een bord dat je het NP in rijd, en er staan wat regels op, maar dat is alles. Gratis park dus? Niet echt, want bij de afslag naar de Welwitschia Drive staat een bordje dat een vergunning vereist is. Het is wel toegestaan om naar Goanikontes te rijden, een boerderij uit de 19e eeuw waar je ook kan kamperen. Volgens de reisgids is de rit hier naartoe zeer de moeite waard en wellicht dat ze me daar kunnen vertellen hoe ik aan een vergunning voor het park kan komen, dus ga ik daar maar naartoe. Het moet gezegd worden: de rit is inderdaad erg mooi. Schitterende uitzichten over het meedogenloze woestijnlandschap die aan een maanlandschap doet denken. De woestijn is doods en dor en hoewel tevens heel erg mooi, is het moeilijk te geloven dat iemand hier ooit een boerderij begonnen is. Maar als ik de laatste bocht neem zie ik waarom. Een groene oase tussen de kale rotsen. Ik kom rond lunchtijd aan bij Goanikontes, maar er is geen mens te zien tot ik het restaurant in loop. Een dame weet me te vertellen dat vergunningen alleen te krijgen zijn in Swakopmund of Windhoek! Wat een onzinnig gedoe, zeg. Ik ga echt niet helemaal terug naar Swakopmund voor een vergunning van 80 N$ (€6). De dame vertelt er echter direct achteraan dat niemand me zal controleren, omdat het een doordeweekse dag is. Maar mocht dat toch gebeuren, dan kan me dat een boete van 500 N$ (€35) opleveren.

Dat vind ik het risico wel waard. De Welwitschia Drive loopt door de Welwitschia Plains, een verder desolate zandvlakte waar honderden van deze onooglijke, taaie planten groeien. Dat zijn dan ook meteen vrijwel alle exemplaren die er nog zijn in de wereld, want het is een erg zeldzame plant. De Welwitschia Mirabilis is er in een mannelijke en vrouwelijke uitvoering. Het uiterlijke verschil zit hem in de ‘bloemen’. De grindweg zelf is erg slecht. Het is het meest vreselijke wasbord dat ik sinds Kenya meegemaakt heb! Aan het einde ervan staat de grootste en tevens oudste plant die ik vandaag te zien krijg. Hij is zo’n 1500 jaar oud en een meter of 2 hoog. Er is een hek omheen gezet en een picknickbankje met toiletten. Het is net een dierentuin, maar dan anders.

Ook wanneer ik weer terug kom op de hoofdweg heb ik niemand gezien die mijn vergunning zou willen zien. Ik heb überhaupt bijna geen mens gezien. Slechts een handjevol huurauto’s van vakantiegangers. De hoofdweg is geasfalteerd tot aan een grote uraniummijn. Daarna gaat de weg over in grind, maar gelukkig geen wasbord! Ik wil naar het zuiden, richting Solitaire, maar tenzij ik een enorme omweg neem, is het enige alternatief om opnieuw een 20 km lange weg te nemen waar een vergunning voor vereist is. Daarna kom ik weer op een openbare weg door het NP uit, die ik kan volgen tot ik het park uit ben. Ik neem de gok dus maar weer en sla af. Direct beland ik weer op een wasbord, maar rijd wel door een veranderend en spectaculair landschap. Een grote kudde oryxen steekt de weg over en overal lopen struisvogels en springbokken. Dat is niet beperkt tot de ‘betaalde’ weg, want ook op de aansluitende openbare weg is van alles aan wild te zien. Van het afgrijselijke wasbordoppervlak is hier gek genoeg geen spoor meer. De weg moet ik nog zo’n 75 km volgen voor mijn beoogde bestemming: een camping bij de Boesman Farm, een prachtige locatie. Dat weet ik omdat ik er 5 jaar geleden ook geweest ben. Het is inmiddels echter al laat in de middag. De lunch heb ik zelfs rijdend moeten eten om tijd te besparen, want vanaf de grote Welwitschia plant was het zo’n 220 km rijden.

De laatste kilometers voor ik het park uit rijd zijn adembenemend mooi. De weg slingert door steile rotsheuvels met een fascinerende stratigrafie. Het licht van de namiddag maakt het allemaal nog mooier. Ik wilde dat ik meer tijd had om ervan te genieten. Maar dan, net buiten het park, passeer ik een smal zijweggetje. Het lijkt me een geweldige plek om te wildkamperen en op iOverlander zie ik dat ik niet de eerste ben die op dat idee gekomen is. Ik besluit direct om hier vannacht te kamperen. Het is een mooi plekje in een kleine, maar vrij steile vallei, vlak naast een abri in de rotsen. Het staat te boek als picknickplaats, maar ligt volkomen uit het zicht van de weg. Ideaal! Het is een steile afdaling over losse stenen, maar onderaan is het net vlak genoeg om te slapen. Er is geen wind en als het eenmaal donker is, is er helemaal niets meer te horen. Absolute stilte…

Ik maak een kampvuurtje van meegebracht hout (sprokkelhout is hier zeldzaam), waar ik een – al zeg ik het zelf – verbijsterend lekker curryschotel op kook. Dit zou wel eens een van de laatste wildkampjes van deze reis kunnen zijn. In de rest van Namibië voorzie ik niet veel gelegenheden meer en wildkamperen in Zuid Afrika wordt over het algemeen sterk afgeraden vanwege het risico op berovingen. Ik geniet er dus nog maar eens extra van. De smalle maansikkel is fel genoeg om de omgeving te kunnen zien, maar niet zo sterk dat het de sterren en de Melkweg overheerst. Er is geen wolkje aan de lucht. Wat een schitterend plekje weer!

Dag 307. De steile helling af rijden naar dit mooie plekje is één ding, maar ik moet er natuurlijk ook weer op. De kanarie moet alle zeilen bijzetten, maar het lukt! Met 4WD in de tweede versnelling trekt hij het net. Terug op de weg is het erg druk (voor Namibische begrippen); zeker om de 10 minuten komt er wel een auto voorbij! Had ik al gezegd dat het landschap adembenemend mooi is? Tja, ik ben bang dat dat vandaag niet anders is. Het wordt eigenlijk alleen maar mooier, omdat het kleurenpalet steeds groter wordt. Het gras is goudgeel, het zand wordt steeds roder en de rotsen hebben vrijwel alle kleurschakeringen tussen wit en zwart. Het is continue genieten!

De eerste stop is 50 km verder zuidwaarts, bij de borden die het passeren van de Steenbokskeerkring markeren. Het is niet de eerste keer dat ik hier overheen ga deze reis, maar waarschijnlijk wel de laatste keer en bovendien een prachtige plek voor een foto. Zo’n 17 km verderop is de camping van Boesman. Ik maak een foto van de schoenen bij de toerit. Boesman is een excentrieke man die schoenen symbolisch opgehangen heeft en sindsdien uitsluitend blootsvoets loopt. Vijf jaar geleden wist hij ons erg veel te vertellen over het leven in de woestijn.

De volgende stop is Solitaire, een plaatsje dat bestaat uit een tankstation, een bakkerij met restaurant, een lodge en enkele huizen. Het is bij Nederlanders wellicht vooral bekend vanwege het gelijknamige boek van Ton van der Lee, die hier enkele jaren gewoond heeft. Naar hem is Café Van der Lee vernoemd, dat tegenwoordig blijkbaar opgenomen is in de bakkerij. Ik gooi de tank vol bij het tankstation en bestel daarna een thee met een Duits gebakje bij de bakker. Ik weet het, de bakkerij is beroemd vanwege de appeltaart van wijlen eigenaar Moose, maar ik lust geen appeltaart en Moose is er toch ook niet meer…

Niet ver naar het zuiden ligt de guestfarm Weltevrede. Hier hebben we 5 jaar geleden overnacht, maar dat is niet de reden dat ik hier naartoe ga. Wellicht herinner je je nog dat ik in Katima Mulilo Arjen Westra tegen kwam, mijn reisbegeleider van destijds. Hij vroeg me toen of ik een koeltasje met thermoskan e.d. mee zou willen nemen naar Weltevrede, omdat ze die per ongeluk meegenomen hadden. Dat is alweer 2 maanden geleden inmiddels, maar ik ben het niet vergeten. Ik bel aan bij de receptie en geef de koeltas af. Veel meer dan een moeizaam bedankje kan er niet van af, maar goed.

Daarna is het nog 40 minuten rijden naar Sossusvlei, de nummer 1 toeristische attractie van Namibië. De vuurrode zandduinen in deze oudste woestijn ter wereld zijn wereldberoemd en 5 jaar geleden vond ik het een geweldige ervaring waar we veel te weinig tijd voor kregen. Dat ga ik nu anders doen. Onderweg passeer ik nog altijd de nodige auto’s en bussen. Eén ervan doet een flinke steen opspatten die keihard tegen mijn voorruit knalt. Je raad het al: een sterretje, maar wel ter grootte van en een tennisbal. AAAAH kan ik nou echt geen week zonder schade of andere problemen rijden door dit land?!

Aan het begin van de middag schrijf ik me in voor de Sesriem camping, die net binnen het park ligt. Het is duur en zeker op de overflowplaats waar ik alleen nog maar terecht kan zijn zeer weinig faciliteiten, maar dat alles weegt niet op tegen het voordeel dat je alleen vanuit hier een uur voor zonsopkomst het park in mag rijden om de zon op te zien komen over de vlammende zandduinen. Daarnaast is de parkvergunning geldig voor 2 dagen als je hier kampeert, dus dat maakt de hoge prijs weer helemaal goed.

Het is te merken dat dit een populaire bestemming is, want niet alleen is de camping dus vol, maar de auto’s en bussen met toeristen rijden ook af en aan. Na de formaliteiten rijd ik naar de Sesriem Canyon, waar ik even lunch op de parkeerplaats. Daarna daal ik af in de canyon en loop die naar beide richtingen helemaal uit. Naar het oosten loopt de kloof al vrij snel dood, maar naar het westen kun je nog een kilometertje of 2 doorlopen tot de kloof uitmondt in een vlakte. Het eerste stuk is tamelijk druk, maar na een kilometer kom ik niemand meer tegen en zie ook geen recente voetsporen meer. Bij de uitmonding van de canyon zou een sfinxvormige rots moeten zijn, maar die kan ik niet ontdekken. Het doet er niet toe, want de omgeving is op zichzelf al reden genoeg om hier te komen. Ik klauter de rotswand op en loop langs de bovenrand van de kloof weer terug naar de auto.

De overflow plaats van de camping is niets meer dan een grote zandvlakte langs de drukke toegangsweg van het park met een kraantje en wat prullenbakken. Je mag zelf een plekje zoeken om te staan maar nergens is dat aantrekkelijk. Ik zoek het meest afgelegen plekje op en maak er mijn kampje van. Het laatste uur licht besteed ik aan mijn verslag, waarna ik het restje curry van gisteravond opwarm.

Dag 308. Kan er nog meer kapot gaan na alles wat er de laatste dagen al kapot is gegaan? Natuurlijk kan dat! 🙁

Gelukkig niet mijn wekker, want ik moet om 5:15 opstaan om op de vroegst toegestane tijd het park in te rijden. In dit halve uur doe ik alleen het hoogstnoodzakelijke: inpakken en toilet. Ontbijten doe ik later wel. Vijf minuutjes te laat (5:50) rijd ik het park in. Velen zijn me inmiddels al voor gegaan. Niet verbazend, want het feit dat je hier al in het donker het park in mag is het enige voordeel van hier kamperen, dus doet vrijwel iedereen dat. Het is maf, maar na alle grindwegen die naar dit park toeleiden, is de enige weg dóór het park juist geasfalteerd. Het verleidt de meeste mensen ertoe om flink gas te geven, ook al is 60 km/u de limiet. Ook ik maak me hier schuldig aan, maar wel pas nadat het licht genoeg is geworden om de omgeving te kunnen zien om eventueel wild op tijd te zien aankomen. Ik weet van 5 jaar geleden dat hier veel oryxen zitten en er zijn ook bergzebra’s, springbokken en wat kleiner wild. Tot het licht genoeg is ben ik erg blij dat ik van de week de verstralers verplaatst heb naar de bumper. Ze zijn een uitstekende vervanging voor de kapotte breedstralers, waardoor ik de bermen tamelijk goed kan zien.

Een stoet van auto’s rijd westwaarts over de 65 km lange weg door het enorme dal. Iedereen wil ergens op tijd zijn om de zon op te zien komen. Velen gaan voor Duin 45, de meest toegankelijke zandduin om te beklimmen. Dat heb ik 5 jaar geleden ook gedaan. Ik ga echter voor Deadvlei, het meest beroemde stukje van Sossusvlei (hoewel de meningen verschillen over wat nu precies Sossusvlei is; het hele 65 km lange dal of alleen een kleine vallei aan het einde ervan). We mochten een uur voor zonsopkomst het park in en met 65 km/u is het precies een uur rijden, dus een simpele rekensom leert dat je net op tijd aan zou moeten komen, maar dat is slechts naar de parkeerplaats voor gewone voertuigen. 4WD auto’s mogen nog zo’n 4 km verder rijden, door het diepe zand. Of je moet een pendelvoertuig nemen. Dat kost (zo hoor ik later) maar liefst 150 N$ (€10) en bovendien moet je er op wachten, dus ik waag de gok en rijd de kanarie de zandbak in. Omdat ik iets harder dan toegestaan heb gereden heb ik nog wat tijd over. Wellicht red ik het tot Deadvlei. Niet zozeer om de zon op te zien komen, want dat zie je toch niet in zo’n dal, maar om het vroege, warme ochtendlicht op deze mystieke plek te kunnen vastleggen op de foto. Al die moeite voor een foto dus. En allemaal voor niks, zo blijkt! Want terwijl de auto door het zand ploegt wil ik er een foto van maken, maar dan blijkt ineens dat mijn camera het niet meer doet! Wat een ongelooflijk slechte timing weer… Slechts minuten voor ik het meest fotogenieke plekje van heel het land op het meest fotogenieke moment van de dag wil vastleggen begeeft de camera het! Hij gaat wel aan, maar zodra ik de ontspanner indruk gaat de sluiter open en valt de camera na enkele seconden uit. Zodra ik de camera weer aanzet sluit de sluiter pas en is er geen foto gemaakt.

Is dat alles? Ik heb immers nog een reservecamera. Tja, maar dat is slechts een simpel dingetje en maakt bij lange na niet zulke mooie foto’s. En daarbij is dit niet het einde van de pech, want minuten later kom ik vast te zitten in het zand. Ik was er al bang voor, zeker omdat de bandenspanning erg hoog is. Gauw stap ik uit om wat zand weg te graven en de luchtdruk in de achterbanden te verlagen. Ik kom er een paar meter verder mee. Nog maar eens hetzelfde proberen. Intussen piept de zon over de horizon en sta ik even te twijfelen. Zoek ik hier een mooi plekje voor het vroege zonlicht of ploeter ik verder? Ik besluit toch voor het laatste en dat blijkt een goede keuze, want dit keer komt de kanarie weer vooruit! Sterker nog, zonder verdere incidenten bereik ik de parkeerplaats voor Deadvlei. Vanaf daar is het nog ruim 1 km lopen door het zand. Inmiddels is de zon al ruimschoots op, maar wie weet kan ik toch nog een aardige foto maken. Ik heb net 100 m gelopen als iemand me terugroept omdat ik mijn lichten heb laten branden. GRRRR Terug dus maar weer. Mijn auto is de vierde op de parkeerplaats en als ik na 20 minuten ploeteren hijgend bij Deadvlei aankom tel ik 8 mensen. Dat is heerlijk rustig, want het is hier normaal erg druk. Helaas ben ik net 5-10 minuten te laat om de gewenste foto te maken. Maar eigenlijk vind ik het niet zo erg, nu ik toch mijn goede camera niet meer heb. Ik loop op mijn gemakje tussen de soms honderden meters hoge vuurrode zandduinen over de opgedroogde kleibodem waarin delen van lang geleden gestorven bomen staan. Veel mensen zullen het plaatje wel eens gezien hebben, maar om er rond te lopen is een bijna buitenaardse beleving. Vijf jaar geleden kregen we precies 20 minuten de tijd hiervoor, wat veel en veel te kort was, te meer omdat de rest van de dag niets meer op het programma stond. Maar nu heb ik de hele dag de tijd en ik geniet er van zoveel ik kan. Destijds had ik te weinig tijd om naar het andere eind van de vlei te lopen, maar nu doe ik dat wel en ga daar een tijdje zitten aan de voet van de ontzagwekkende zandmuur. Ik laat de zon me opwarmen en als ik een tijdje later weer opsta kan de trui eindelijk uit. Vijf jaar geleden was het zo’n 40gr C, maar dat was dan ook in de zomer.

Na een paar uur vind ik het mooi geweest en loop via een andere, soortgelijke vlei terug naar de parkeerplaats. Daar staan inmiddels tientallen auto’s en ik heb ook al honderden mensen gezien. Ik rijd een stukje door en vind een mooi plekje onder een boom om te ontbijten. Ik doe rustig aan en na 11-en rijd ik weer door. Naar Sossusvlei. Daar was ik al volgens velen, maar volgens anderen is dat dus alleen dit laatste stukje van het enorme dal in de Namib woestijn. Hoe dan ook, ik zet m’n auto neer en loop een tijdje door deze vlei en het naastgelegen Naravlei. Beide erg mooi, maar niet zo indrukwekkend als Deadvlei. Maar hier had ik 5 jaar geleden al helemaal geen tijd voor, dus ik ben blij het nu wel te kunnen zien.

Het is rond lunchtijd als ik nog wat extra lucht uit de banden laat lopen en de terugrit naar het asfalt aanvaard. Dankzij de lage bandenspanning en flink wat stuurwerk kom ik daar zonder problemen aan. Het is een erg gave rit! Op de parkeerplaats pak ik de compressor om de banden weer op te pompen. Intussen komt er een man aan die toeristen van informatie moet voorzien, maar in mijn geval alleen maar vragen aan de toerist (ik dus) stelt. Hij is vol lof over mijn auto en blijft een hele tijd plakken. Ook bietst hij een flesje water bij me. Daarna is het mijn beurt en vraag ik hem over Hiddenvlei, dat hier op zo’n 2 km lopen vandaan ligt. Hij zegt dat dat niet zozeer de moeite waard is als je Deadvlei al gezien hebt, omdat het hetzelfde is, maar dan veel kleiner. Ik wilde hier wel naartoe, maar nu ga ik twijfelen en besluit uiteindelijk om niet te gaan. In plaats daarvan rijd ik vanmiddag door naar het zuiden, zodat ik morgen redelijk vroeg in Lüderitz ben. Morgen is het 1 juli en ik ben nog niet klaar in Namibië, maar ik moet nu wel gaan opschieten, want Zuid Afrika is nog veel groter dan Namibië!

Tijdens de terugrit naar de ingang van het park/dal stop ik hier en daar nog voor een foto en sla ook nog even af naar de Elim-duin. Eenmaal uit het park is het zo’n 150 km naar de camping die ik op het oog heb. Tijdens die hele rit heb ik slechts 2 afslagen te nemen. Onvoorstelbaar in Nederland! Hoewel ik de beroemde zandduinen van de Namib woestijn achterlaat, kom ik er zo nu en dan nog eentje tegen. Zeker in het Namibrand Nature Reserve, waar ik doorheen rijd, is de omgeving weer fantastisch mooi. Dat kan helaas niet gezegd worden van de (grind)weg zelf. Dat is een 150 km lang wasbord van het ergste soort. Om wanhopig van te worden… Op veel stukken kan ik echt niet harder dan 15 km/u, want hoewel je vaak redelijk soepel kan rijden op hoge snelheden (meestal rond de 80 km/u), is dat soms echt niet mogelijk. Overal staan borden met de waarschuwing dat je niet van de weg af mag, maar dat geld hadden ze wat mij betreft beter kunnen steken in het beter begaanbaar maken van de weg. Het is net als die borden die je in Nederland wel eens ziet: ‘slecht wegdek’. In plaats van zo’n bord te plaatsen kunnen ze er beter iets aan doen! Maar goed, ik dwaal af. Niet van de weg, want dat is onmogelijk. Er zit een stuk van zo’n 50 km bij dat kaarsrecht is. Als het wegdek dus niet zo vreselijk slecht was, zou je zo in slaap kunnen vallen. Leuk is dan weer wel dat ik overal oryxen zie. Extra leuk omdat ik die in Sossusvlei totaal niet gezien heb. Wel veel pootafdrukken ervan. Ook kom ik een groep bergzebra’s tegen, passeer ik de nodige springbokken en een rennende jakhals.

Met tintelende handen van het eindeloze schudden kom ik aan bij Betta Rest Stop, een kleine maar goed uitgeruste camping pal aan de weg. Dat laatste is niet erg, want ik ben de laatste 50 km nog geen 5 auto’s tegen gekomen. De zon is al aan het ondergaan als ik mijn auto neerzet op mijn kampeerplekje voor deze nacht. Ik ben veel te moe om nog te koken, dus ik ben blij dat ik een hamburger kan bestellen bij de receptie. Die wordt om 17:30 naar me toe gebracht, zodat zij naar huis kan en ik bij de auto kan blijven. De hamburger is geplet door het dekbord, maar smaakt desondanks uitstekend. Het vlees is overigens van een oryx. ‘s Avonds geniet ik van een welverdiende douche.

Dag 309. Hm, daar heb ik me toch een beetje op verkeken. De afstand van hier naar Lüderitz is nog 320 km. Om de een of andere reden dacht ik dat het nog maar 200 km zou zijn. En het grootste deel hiervan moet ik over wasbord rijden. Ik had gedacht rond lunchtijd aan te komen, maar dat wordt dus iets later. Geeft niet, de pracht van het woestijnlandschap doet de tijd vanzelf verstrijken. Tot Helmeringshausen gebeurt er weinig vermeldenswaardig. Er komen maar een (uiteraard spreekwoordelijke) handvol auto’s voorbij. Helmeringshausen is een piepklein plaatsje dat geheel eigendom is van 1 familie. Er is een winkel, een tankstation, een hotel en enkele huizen. Ik gooi er mijn tank vol en kijk even in het winkeltje. Ze verkopen er onder andere schoenen van oryx-leer.

De lunch eet ik weer langs de weg. Een paar oryxen komen nieuwsgierig langslopen, maar niet te dichtbij natuurlijk. Zo’n gek wit mens in een geel, ronkend koekblik is natuurlijk best eng. De laatste 100 km gaan over asfalt en ik mag hier zowaar 120 km/u rijden. Dat zou ik hier daadwerkelijk kunnen halen, want de afgelopen 220 km ben ik van 500 m naar 1500 m gestegen en die ga ik nu in 100 km weer af naar zeeniveau; Lüderitz is immers een kustplaats. Maar ik heb al sinds ik zo’n week geleden zoveel problemen met de banden op het linkerachterwiel had het idee dat de auto ongebruikelijk ver naar links helt en een beetje zwalkt, dus ik rijd voorzichtig.

Na zo’n 20 km neem ik een zijweg die ik voor 3 km volg, om uit te komen bij een observatiehut voor de drinkplaats voor woestijnpaarden. Ja ja, volgens de reisgids is dit de enige plek ter wereld waar wilde woestijnpaarden voorkomen. ‘Wild’ is een wellicht niet helemaal een correcte term voor dieren die enkel kunnen overleven vanwege deze kunstmatige drinkplaats, maar vooruit. Paarden kwamen hier van nature niet voor, maar zijn meegenomen door de Duitsers en ontsnapt of vrijgelaten. Velen overleefden het niet in de genadeloze woestijn, maar uit de overlevers ontstond een uniek paardenras dat aangepast is op het leven in dit barre klimaat. Als ik aankom bij de hut staat er een exemplaar op me te wachten. De waterplaats zelf ligt zo’n 500 m verderop, dus deze dame is een beetje verdwaalt wellicht. Ze ziet er vreselijk slecht uit. Ik kan de ribben tellen, ze heeft overal kale plekken en wat er met haar rug aan de hand is weet ik niet, maar het ziet er niet goed uit. Geheel tegen mijn gewoonte in (wilde dieren moet je in principe nooit voederen) geef ik het uitgemergelde dier wat wortels, maar ze snuffelt er alleen maar aan. Wel achtervolgt ze me met elke stap die ik neem, maar ik weet niet goed wat ik er mee aan moet. Ze wil ook niet aangeraakt worden en water is hier ruimschoots voor handen, dus dat is het ook niet. In de verte komen nog meer paarden aanlopen, richting de waterplaats. Die zien er (op een afstandje) aanzienlijk beter uit. ‘Mijn’ paard is dus niet typerend voor zijn ras. Na een kwartiertje gaat ze er toch maar vandoor en ik volg het voorbeeld. Op naar Lüderitz.

Daar kom ik om 15 uur aan. Eerst zoek ik enige tijd tevergeefs naar het kantoor van de NWR (Namibia Wildlife Resorts), om een vergunning voor de spookstad Kolmanskop te kopen. Lüderitz is uitgestorven. Op een doorsnee zaterdagmiddag zou het in bijna elke willekeurige Nederlandse stad topdruk zijn, maar hier kan ik het aantal mensen die ik het eerste uur zie op 2 handen tellen! De Duitse koloniale architectuur is, net als in Swakopmund, ruimschoots aanwezig. Er staat een ijskoude wind en boven de zee (waar de zon nu ook staat) is het bewolkt. Kolmanskop is een vlakbij gelegen spookstad, maar afgaande op wat ik nu meemaak lijkt Lüderitz zelf er ook wel één! Niettemin zijn de straten smetteloos schoon en zijn de meeste gebouwen in uitstekende staat van onderhoud. Na mijn mislukte poging een vergunning voor Kolmanskop te bemachtigen ga ik maar naar de camping. Die ligt op Shark Island, een voormalig eiland en nu een lange uitloper in de kille Atlantische Oceaan. Bij de ingang komt de poortwachter naar me toe en zegt: ‘Voor ik je begroet, wil ik eerst zeggen dat ik je cruiser geweldig vind!’ Dat is nog eens een leuk welkom. We praten een tijdje en hij bevestigt dat er plek is op de camping. Ik was er al op voorbereid, maar het klopt helemaal: het is stervenskoud op de kampeerplekken. Ze zijn allen gevestigd op de uiterste punt van het schiereiland. Je rijdt soms op nog geen meter van het water. Daar het toch overal koud en winderig is kies ik de koudste en meest winderige plek van allemaal uit. Die heeft namelijk een prachtig uitzicht over de haven en het stadje.

Ik rijd niet lang daarna weer van de camping af om wat aan sightseeing te doen in de laatste uurtjes licht van de dag. De poortwachter vertelt me desgevraagd dat ik morgen gewoon naar Kolmanskop moet rijden en daar een vergunning kan krijgen. Daarna raken we wee reen tijd aan de praat, tot ik in de gaten krijg dat er een stoet auto’s achter me staat te wachten, waarna we het maar gauw afronden. Er zijn enkele gebouwen in het stadje die de moeite van het bekijken waard zijn, zoals de Felsenkirche en het Goerke Haus, die ik dan ook maar even met een bezoekje vereer. Naarmate er meer toeristen in de stad arriveren neemt de levendigheid iets meer toe, maar zelfs de meeste restaurants zijn het hele weekend gesloten! Dat geldt ook voor bijna alle winkeltjes op de promenade aan de waterkant, het zogenoemde Waterfront. Dit moet een plek zijn voor toeristen om te vertoeven, maar dat is wel wat lastig als alles dicht is. Ritzi’s – die me aanbevolen was door de portier – is gelukkig wel open, dus daar parkeer ik de auto voor de deur en neem plaats aan een tafeltje met uitzicht op de auto. Ik heb niet het idee dat mijn spullen in gevaar zijn, maar het blijft een Afrikaanse stad, dus ik neem het zekere voor het onzekere. Het is nog wat vroeg om te eten, dus ik werk eerst een tijdje aan mijn verslag en foto’s, alvorens ik een uitstekende ‘jaegerschnitzel’ verorber. Hoewel dit restaurant misschien wel het enige is dat open is in het hele stadje (en het dichtstbijzijnde andere plaatsje 100 km verderop ligt!) is het absoluut niet druk. Na deze heerlijke maaltijd rijd ik terug naar de camping. De ijzige wind zorgt ervoor dat de gevoelstemperatuur rond het vriespunt ligt, dus ik maak gauw warme thee, sluit de kachel aan op het stroompunt en neem plaats in de relatieve luwte van de zijkant van de auto. De hele avond houd ik het niet vol, maar het is beter dan om half 19 al op bed te gaan liggen.

Dag 310. Oké, ik moet vandaag wel wat bijtijds op, wil ik om 8 uur in Kolmanskop zijn, maar om 5 uur al klaar wakker zijn gaat wat te ver. Nou ja, dan maar van een nood een deugd maken en alsnog rustig aan de ochtendrituelen doorlopen. Het is nog altijd bitter koud deze ochtend, maar het is onbewolkt dus in het zonnetje is het te doen. Om 8 uur meld ik me bij de ingang van Kolmanskop, dat zo’n 15 km terug naar het oosten ligt. Een vriendelijke jongen verstrekt me een permit en vertelt dat ik de eerste bezoeker van de dag ben. Later zal blijken dat ik bij lange na niet de enige zal zijn vandaag!

Ik zet de auto op de parkeerplaats en trek er op uit. De lucht is inmiddels aan het betrekken en er staat een harde, ijzige wind. Terwijl ik in mijn eentje door het woestijnzand tussen de vervallen huizen van de spookstad loop met de koude wind en de grijze lucht is de ultieme spookachtige en naargeestige atmosfeer geschapen voor dit bezoek! Ik bekijk eerst de huizen van de rijken (de boekhouder, de gouverneur, de leraar, de kwartiermeester, etc.). Die liggen het verst weg van de parkeerplaats. Sommigen zijn in zeer slechte staat, maar sommigen zijn verrassend intact gebleven. Het huis van de gouverneur is geheel gerestaureerd en ziet er geweldig uit. Ik zou er zo intrekken! Pas na een klein uur beginnen de meeste toeristen binnen te stromen, maar dan staat al gauw de parkeerplaats vol en lopen er grote drommen toeristen. Waar komen die in vredesnaam allemaal vandaan? Toch niet uit het uitgestorven Lüderitz? Hoe dan ook, ik heb een klein uurtje in de juiste atmosfeer van deze naargeestige plek kunnen genieten. Alsof het lot er mee speelt breekt met het arriveren van de toeristen ook de zon weer door en baad het verzandde stadje in het licht. Ineens is de spookstad een toeristische attractie geworden. Ik bekijk nog een hoop huizen voor ik me om precies 10 uur meld voor de rondleiding, die zo te zien al begonnen is. De gids spreekt hard, duidelijk, kort en krachtig, met een glimlach en met hier en daar wat humor; precies zoals het hoort. En wat hij te vertellen heeft voegt veel toe, want de slagerij, ijsfabriek en de winkel had ik nog niet eens gevonden! De kegelbaan wel, maar ook daar weet hij het nodige over te vertellen. Na afloop loop ik nog eens langs al deze nieuwe plekken om foto’s te maken, want dat gaat natuurlijk niet met een groep mensen om je heen. De groep bestaat uit zo’n 30 mensen en er is ook nog een Duitse rondleiding bezig met misschien wel 100 volgelingen! Het is al ruim na 11 uur als ik weg rijd uit Kolmanskop; veel later dan ik had verwacht, maar het was alleszins de moeite waard. Ik hoop wel dat ze het toerisme hier wat beter gaan reguleren, want overal is recente graffiti te zien (sommigen zijn zelfs voorzien van datum) en veel van de huizen staan op instorten, maar toch mag je er gewoon naar binnen.

Ondanks de doorgebroken zon is het pas met lunchtijd dat ik mijn trui uit durf te trekken. Vanaf Kolmanskop is het slechts 320 km alsmaar rechtdoor rijden naar mijn volgende bestemming: Keetmanshoop. De eerste 100 km heb ik gisteren in omgekeerde richting al gedaan, maar nu moet ik in die 100 km ruim 1500 m klimmen, dus heel erg vlot gaat het niet. Ik stijg zo ver in korte tijd dat mijn oren ploppen, zoals in het vliegtuig. Op de heenweg had ik precies hetzelfde. Om me heen niets dan woestijn van het soort zoals de meeste mensen zich dat voorstellen: zand, zand en nog eens zand. Lüderitz is de enige plaats in de omgeving. Het heeft aan de ene kant de oceaan en voor de rest 100 km in elke richting alleen maar woestijn om zich heen. En die is ook nog eens streng verboden te betreden. Dit zgn. Sperrgebiet is ooit ingesteld vanwege de diamantwinning en daar die nog steeds gevonden worden, geldt dat nog tot op de dag van vandaag. De weg vanaf Aus (de dichtstbijzijnde plaats) is dus een levensader te noemen. Desalniettemin is er maar erg weinig verkeer. Na Aus wordt dat wel iets meer en hoe dichter in Keetmanshoop nader, hoe drukker het wordt. Toch is het in de stad erg rustig. Het is zondagmiddag en vrijwel alles is dicht. Ik kan nog wel tanken en er is een kleine supermarkt open, maar die heeft niets wat ik nodig heb.

Het plan was om te overnachten in een kokerbomenbos, maar dat blijkt nog eens 35 km rijden te zijn en de zon is al bijna onder. Dus na een paar kilometer draai ik om en kampeer deze nacht op de ‘karavanpark’ van Keetmanshoop, een basale, maar niet slechte gemeentecamping. Ik word ontvangen door een vriendelijke man met een gouden tand. Omdat ik geen boodschappen heb kunnen doen maak ik mijn spaghetti niet met gehakt, maar met sojapoeder uit een pakje dat ik nog in Kenya gekocht heb. Op het plaatje lijkt het net geruld gehakt, maar in de praktijk wordt mijn pasta meer een soort dikke soep. Het smaakt nochtans niet onaardig. De camping bevindt zich tussen een drukke weg en een spoorlijn en heeft ernaast een tankstation. Nodeloos om te zeggen dat het de hele avond een herrie van jewelste is. Er komt zelfs een trein voorbij. De eerste rijdende trein die ik in maanden gezien heb. Hij maakt er dan ook wel een show van. Een onvoorstelbare herrie produceert de diesellocomotief en de wagons kletteren luid over de rails. En dat terwijl het er slechts 5 zijn.

Volgens Track4Afrika (dé GPS kaarten voor zuidelijk Afrika) zijn de douches hier ‘de beste van Namibië’. Dat komt mooi uit, want ik heb wel weer behoefte aan een lekkere warme douche. Het is hier ‘s avonds al bijna net zo koud als in lüderitz. Toegegeven: het is een prima douche, maar om het nou de beste van heel het land te noemen gaat wel erg ver…

4 gedachtes aan “Dag 306-310 (28 juni-2 juli): Welwitschia’s, Sossusvlei, Lüderitz en Kolmanskop

  1. mona

    Wat een adembenemende fotos, in die deadvlei etc. dat ieniemienie bloempje tussen de rotsen, heel bijzonder. En de fotos van dat verlaten stadje, die verdienen het om in een prachtig fotoboek uitgebracht te worden, die sfeer, dat verlatene echt heel geweldig.
    Ik zag dat de eerste pionier een Vogelsang was haha, zeker de duitse tak!
    En die prachtige kleurige gevels in Lüderitz. We hebben weer genoten !

  2. patricia

    ach dat arme paard 🙁 dan zien die zebra’s er heel wat beter uit! zo goed zijn ze dan dus ook niet aangepast helaas.
    Gaaf die welwitschia’s!

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.