Dag 286. Hoe is het toch mogelijk: om 9 uur stipt ben ik weer klaar voor vertrek. Ondanks de lichte buikloop die ik waarschijnlijk te danken heb aan het vlees van gisteravond. Het was een braaipakket met o.a, een boerewors waar de schimmel op floreerde. Die heb ik uiteraard weggegooid, maar ik denk dat het andere vlees er ook wat van meegekregen heeft.
Bij de ingang van het park betaal ik voor de laatste 2 nachten en vul ik mijn watervoorraden weer aan. Aan het water in de dakpijp had ik precies genoeg tot vanmorgen. Het gefilterde water was nog maar een litertje of 7 en het mineraalwater nog pakweg 25 liter. Niet slecht, denk ik zo. De weg van vandaag brengt me naar de Brandberg, het hoogste punt van Namibië en zo genoemd vanwege de rode gloed die de berg krijgt bij zonsopkomst en -ondergang. Langs de weg naar Spitzkoppe staan een aantal kraampjes waar met name mineralen verkocht worden: toermalijn, kwarts, amethist, rookkwarts, fluoriet, etc. Ik neus er even rond en koop een kleinigheid. Daarna vangt de ca. 120 km rit naar de Brandberg aan. En wat een rit! De eerste 70 km gaat over een prima grindweg waar je 80 km/u mag en vaak zelfs kan rijden. De weg is een aaneenschakeling van kleine heuveltjes, afgewisseld met droge rivierbeddingen. In feite één lange golfbeweging dus. Het geeft het gevoel van een achtbaan en dat is op zich al leuk genoeg, maar de omgeving maakt het helemaal af. Op elke heuveltop is het uitzicht nét weer even mooier dan het vorige. Verschillende bergmassieven sieren de horizon en die van de brandberg komt natuurlijk steeds dichterbij. Tot aan het voormalige mijnstadje Uis kom ik slechts 2 auto’s tegen en geen voetgangers. Dit zijn de wegen waar ik in oost Afrika zo naar uitgekeken heb!
In het plaatsje Uis stop ik om de dieseltanks weer bij te vullen en om wat boodschappen te doen. Er is een kleine buurtsuper, die verrassend goed voorzien is. Maar voor ik er binnen kan lopen word ik aangesproken door een stel landgenoten, waar ik een tijdje mee blijf praten. De buurtsuper voorziet me van het nodige mineraalwater en zodra ik mijn jerrycan weer helemaal bijgevuld heb vraagt een man die in mijn buurt was blijven staan of hij de lege flessen mag hebben. Dat komt mij mooi uit, want ik weet dat die lege 5 literflessen erg gewild zijn bij de wat minder gefortuneerde bevolking van Afrika, dus ik probeer ze altijd weg te geven aan iemand die ze hergebruikt. En dat gaat nu dus erg makkelijk. Vlak voor ik weg wil rijden stappen er 2 Himba vrouwen uit een auto. De eerste deze reis! Iedereen kent de Himba’s toch? Lange vlechten met rode klei en grote kwasten aan het einde. Kan niet missen. Oh ja, en blote tieten natuurlijk.
In Uis ligt asfalt en tot een paar km daar buiten ook nog, maar daarna houdt het weer op en gaat de weg weer over in grind. Er zijn veel wasbordstukken bij, maar omdat je lekker hard kan en mag rijden zoef ik er vrij gemakkelijk over heen. Natuurlijk is het wel weer vreselijk stoffig allemaal en ik moet elke paar km mijn bril schoonpoetsen en zit vrijwel de hele rit met een doek voor mijn mond en neus. Vanaf Uis kom ik weer redelijk wat verkeer tegen, met name vakantiegangers in huurauto’s of overlandtrucks. Op een klein uitkijkpunt op 20 km van de Brandberg blijf ik even staan om te lunchen en van het uitzicht te genieten. Een passerende overlandtruck toetert en de chauffeur zwaait me enthousiast tegemoet als hij langs rijd. Het laatste stukje is bijna overweldigend. Het Brandberg-bergmassief doemt bij iedere heuveltop steeds meer als een enorme reus voor me op en ik rijd er recht op af. Het is een enorm imposant gebergte, met veel rode, bruine, en zwarte rotsen.
Bij de ingang naar de kloof waar de beroemde rotstekening van de ‘White Lady’ te zien is kan ik de auto onder een afdak parkeren. De bewaker schrijft me in en legt me uit dat het 2 uur wandelen is. Ik neem dus hoed, wandelstok, zonnebril en genoeg water mee en loop naar de receptie, waar ik me opnieuw in moet schrijven en uiteraard betalen moet. Collin, een gids, wordt mij toegewezen en we vertrekken meteen. Ik baal natuurlijk weer dat een gids verplicht is, maar het is een prettige vent om mee te wandelen en ach, je steekt er nog wat van op. In een land waar Engels dagelijks gesproken wordt kun je tenminste al snel iemand treffen met wie je ook echte een conversatie kan voeren. In noord en oost Afrika is dat vaak een enorme uitdaging. Het is 2,5 km lopen naar de rotstekeningen, maar er komt wat klauterwerk bij kijken en het is nogal warm (ca. 35gr C schat ik), dus zijn we zo’n 45 minuten onderweg. Het is een prachtige vallei en een erg prettige wandeling. Bij de abri met de rotstekeningen moeten we even wachten tot we aan de beurt zijn; er staat nu een groepje te kijken. Het is het wachten meer dan waard want de rotstekeningen zijn van een ongekende schoonheid en complexiteit. Er zijn monochrome bruine en witte afbeeldingen die ca. 6000 jaar oud zijn en al heel veel details vertonen, maar de polychrome afbeeldingen zijn bijzonder gedetailleerd en nauwkeurig. Oryxen, gnoes, zebra’s en mensen zijn heel duidelijk herkenbaar en er is zelfs een menselijk skelet te zien; iets wat ik nog nooit gezien heb bij rotstekeningen! De White Lady, waar dit panel echter zo beroemd om is geworden, is gezien het ‘apparaat’ tussen de benen duidelijk geen lady en zeer waarschijnlijk een sjamaan. Sommige dierfiguren hebben menselijke benen. Volgens het infopaneel duidt dat waarschijnlijk op een relatie tussen eigenschappen van deze dieren met de sjamaanfiguren, maar volgens mijn gids zijn het jagers die een dierenvel dragen omdat ze aan het jagen zijn, wat ik eigenlijk een veel plausibelere uitleg vind.
Als we weer terug zijn bij de ingang wordt me gevraagd of ik 2 rangers 2,5 km mee wil nemen naar hun kamp. Ze zeggen er direct bij dat ze achterop de auto zullen hangen. Waarschijnlijk hebben ze de enorme hoeveelheid spullen op de bijrijders stoel zien liggen… Geen probleem, stap maar op. Wanneer ik de man en de vrouw heb afgezet word ik hartelijk bedankt en desgevraagd vertellen ze me dat het toegestaan is en geen enkel probleem is om te wildkamperen in de omgeving. Ze raden me een rivierbedding even verderop aan. Wel moet ik oppassen voor woestijnolifanten, want die komen hier vaak. Ook had Collin, de gids, me vertelt dat hier luipaarden, cheeta’s en gevlekte hyena’s voorkomen, maar ach, daar ben ik wel aan gewend. Maar voor de olifanten in deze regio was ik al vaker gewaarschuwd, dus daar gaan we dan ook zeker extra op letten.
Kortom: ik ga weer wildkamperen. Nu ik een nieuw campinglampje zal moeten kopen, moet ik weer wat geld besparen en op deze manier kan ik het nuttige met het aangename verenigen, want kamperen in dit prachtige gebied lijkt me absoluut geen straf. Ik had me alleen wel op een douche verheugd, want die heb ik nu al 3 dagen niet gehad, maar ach, die vierde dag kan er ook nog wel bij.
Ik zoek de rivierbedding op (dit land stikt van de rivierbeddingen, maar ze staan bijna allemaal verreweg het grootste deel van het jaar droog) en rijd er in. Het eerste stuk gaat prima. Ik stop de auto even om te voet een mooi plekje uit te zoeken. Als ik dat gevonden heb neem ik weer plaats achter het stuur, geef gas, en…. blijf mooi staan waar ik sta. Ik had al gemerkt dat het zand hier erg zacht is, maar ach, we hebben nog de 4×4 stand. Helaas is dat ook geen succes en met elke poging graaft mijn rechter achterwiel zich steeds verder in en op een gegeven moment rust de onderkant van de auto zelfs op de grond. Uiteindelijk kost het me een uur scheppen voor ik de auto weet te bevrijden. Lang leve de zandplaten! Die zijn nu erg goed van pas gekomen. De lier heb ik ook geprobeerd, maar – dat zul je altijd zien – de dichtstbijzijnde boom was net te ver weg. Hoe dan ook: ik ben uit de kuil! En zit meteen weer vast… Opnieuw scheppen en zandplaten er onder, en nu gaat het gelukkig wel snel. Ik stop niet om mijn spullen in te laden, maar blijf rijden totdat ik een mooi plekje vind met een stevige bodem. Te voet haal ik de zandplaten en de schep op. Ik zit helemaal onder het zweet, stof en zand. En ik was al niet erg schoon vóór ik het gevecht met het zand aan moest gaan. Daar komt bij dat de zon inmiddels bijna onder is en ik alle spullen nog op moet ruimen, een enorme laag stof uit de auto moet verwijderen voor ik er in kan slapen en ik nog een vuurtje moet maken en moet koken. Dat laatste houd ik maar simpel: ik heb ontdekt dat een blikje kant-en-klare spaghetti, samen met een blikje gemengde groente en wat ketchup en kruiden erg snel klaar is en lang niet gek smaakt, dus dat trucje voer ik nu weer uit. Het vuurtje gebruik ik niet om te koken, maar puur tegen eventuele wilde dieren en eventuele kou. Van het eerste heb ik totaal geen last en van het tweede gelukkig ook niet zo veel. Tot halverwege de avond is het windstil en dus blijft de warmte van de dag hangen. Het is een heerlijk stil plekje en de volle maan werpt een fel licht over de omgeving, waardoor ik die redelijk goed in de gaten kan houden. Qua sterren is er daardoor niet veel te zien, maar je kan niet alles hebben natuurlijk. De temperatuur blijft hoog genoeg om het nog tot 22:15 uit te houden buiten.
Dag 287. Stille nacht, heerlijke nacht! Het ochtendgloren wekt me, en tegelijk met mij een aantal vogels die direct kabaal beginnen te maken. Tijdens het thee zetten komt er een auto langs rijden over een pad dat ik nog niet eens gezien had, terwijl het op nog geen 50 meter van de auto loopt. Maar de chauffeur zwaait alleen even en rijdt gewoon door. In alle rust kan ik mijn ochtendrituelen voltrekken. Het nieuw ontdekte pad geeft me mooi de kans om het losse zand waar ik gisteren in vast kwam te zitten te vermijden.
Op de agenda voor vandaag: rijden naar Kalkveld. Daar zijn een stel wereldberoemde pootafdrukken van dinosaurussen te zien. Dat zal wellicht niet iedereen aanspreken, maar mij fascineert het en ik wilde dit al sinds lange tijd eens zien. Het ligt op zo’n 230 km rijden van mijn ‘wilde’ kampje. Het eerste stuk van 120 km gaat geheel over een goede grindweg (velen noemen het overigens bij de Engelse naam: gravel road). Doek voor het gezicht, alles zo goed mogelijk inpakken tegen het stof en gaan met die banaan! 100 km/u is toegestaan en soms haal ik dat ook. De omgeving? Tja, ik kan wel weer roepen dat die prachtig is, maar wie gelooft me nog, nu ik dat al zo vaak geroepen heb?
In het plaatsje Omaruru wil even een blik werpen op de Franke Tower, een monument voor een Duitse oorlogsheld. Het ligt aan de overkant van de rivier die het stadje door midden splijt. Zoals de meeste rivieren in Namibië staat ook deze droog… maar nee, toch niet helemaal. Ik heb nu al zoveel van die droge rivierbeddingen doorkruist dat ik zonder te twijfelen de afslag neem en op de rivier afrijd. Aan de overkant doet een witte sedan hetzelfde. Maar de rivier bestaat hier blijkbaar toch nog uit een stroompje, en de rest van de bedding is een grote zandbak. Ach, in het ergste geval moet het dorp maar uitlopen om me er uit te halen, dus ik zet door en rijd vol zelfvertrouwen het diepe zand en vervolgens het water in. De kanarie krijgt flink op zijn donder, maar geeft geen krimp en zelfs zonder 4×4 kom ik netjes aan de overkant. De witte sedan was intussen al bezig om om te draaien; die durfden het (terecht) niet aan, maar halverwege het draaien blijft hij toch nog even staan om te kijken of ik het wel zou halen. Mijn succes moedigt hem gelukkig niet aan om hetzelfde te proberen, want dat was in zijn geval slecht afgelopen.
Vanaf Omaruru kan ik lange tijd een asfaltweg volgen, tot aan Kalkveld. Daar tank ik nog even bij (je weet maar nooit immers) en duik vervolgens weer een grindweg op. Halverwege stop ik voor de lunchpauze. Voor wie het zich mocht afvragen: ja, ik heb nog steeds Nederlandse kaas! Dankzij Heroen! Vanaf Kalkveld is het zo’n 25 km rijden tot aan de afslag naar de farm waar de fossiele pootafdrukken zich bevinden. Ik word ontvangen door een eigenaardige man met een grote snor. Hij is duidelijk van Duitse afkomst, want hoewel ik aangeef dat mijn Duits erg slecht is, is zijn Engels doorspekt met Duitse woorden en accenten. Zo heeft hij het, als hij me de toiletten laat zien, telkens over ‘pipi machen’. Toiletten laten zien? Ja, want ik ga hier ook kamperen. Het is nog vroeg in de middag, dus ik kan mooi de dino-sporen bekijken, een flinke was wegwerken en morgen weer vertrekken. De man is erg zorgvuldig en laat me elke hoekje en gaatje van de camping zien. Er staat al een drietal auto’s die toebehoren aan een grote Duits familie die hier blijkbaar vakantie viert. Ik krijg een mooi plekje, maar de man vraagt me wel vriendelijk of ik wil verkassen naar een kleiner plekje, mocht er vandaag nog een gezin of groep aankomen. Tuurlijk, geen probleem. Kamperen is hier vrij goedkoop en het sanitair is erg schoon en brandhout is zelfs inbegrepen, dus ik heb niets te klagen. Trouwens, het enige waar ik echt behoefte aan heb is een douche; ik heb immers al 5 dagen geen douche van dichtbij gezien! De man trekt er zo ongeveer een half uur voor uit om me alles te laten zien en herhaalt zijn vraag zeker een keer of 15, ook al beantwoord ik die iedere keer positief. Hij stelt me voor bij de Duitse familie als ‘een Nederlander, geen dinosaurus.’ Had ik al gezegd dat de man eigenaar is?
First order of business (nadat de man me eindelijk alleen achter laat); de was! Er staat een flinke bries en de zon is lekker warm, dus ideaal om was te drogen. De kleren die ik aan heb moeten ook, maar dat doe ik pas na de douche. Die is niet alleen erg schoon, maar ook erg warm. Zaaaaaaalig! Een warme douche is altijd lekker, maar zeker na 5 dagen stof happen en zweten. Voor de douche bezoek ik echter de dino-sporen, want daar was ik hier immers voor. Er zijn hier vele zandsteenplaten die een slordige 170 miljoen jaar geleden (wie kan zich dat überhaupt voorstellen?) een modderige zandpoel waren. De tijd is erg lief geweest voor deze modderpoelen, want nadat een stel dinosauriërs er doorheen is gelopen is de modder met pootafdrukken en al opgedroogd en letterlijk steenhard geworden. Deze zandsteenplaten zijn hier en daar wel gescheurd of in grote brokken uiteen gevallen, maar op 2 plekken zijn zelfs na al die miljoenen jaren nog de verweerde, maar duidelijke pootafdrukken van 2 verschillende soorten dino’s te zien. Ik vind het fascinerend en als ik naast het spoor van 28 meter ga zitten probeer ik me voor te stellen hoe meneer of mevrouw dinosaurus hier zo ontzettend lang geleden nietsvermoedend voorbij liep.
Na de douche en de daar opvolgende tweede was scheer ik mijn kin en scalp weer lekker kort en maak een vuurtje voor het diner. Ik maak overigens zeer dankbaar gebruik van het feit dat er drinkbaar water uit de kraan komt. Dat is toch wel zoiets ongewoons geworden, dat ik, puur omdat het kan, een beker met water vul en leeg drink. Wat een ongekende luxe! Het voelt daarna gewoon zonde om met dit kostbare, drinkbare water de was te doen.
Dag 288. Wat is Namibië een groot land. Vandaag leg ik zo’n 300 km af maar als ik op de kaart kijk lijkt het maar een heel klein stukje. Vanaf de camping is de snelste route naar Grootfontein (de bestemming van vandaag) een kwestie van terug rijden naar de asfaltweg en dan in feite alsmaar rechtdoor. Maar daar heb ik geen zin in. De omgeving hier is erg mooi met Mount Eljo en verderop het Waterberg Plateau, dus daar wil ik in de buurt blijven. En dus kies ik een route over grindwegen die een tikkeltje om loopt en vanwege het wegdek natuurlijk niet zo snel zal gaan als asfalt, maar wel mooi belooft te worden.
Ik word niet teleurgesteld. In de ochtenduren zie ik heel wat groepjes koedoes, wrattenzwijnen, honderden parelhoenders en een aantal eenzame jakhalzen, en het landschap blijft imponeren. Bijna rijd ik een slang overhoop, maar ik kan er nog net overheen manoeuvreren. Natuurlijk stop ik vervolgens even om het dier wat dichterbij te bekijken. Niet té dichtbij natuurlijk, want ik heb geen flauw idee hoe gevaarlijk hij is. Zo nu en dan moet ik een hek door, omdat de (openbare) weg een privédomein doorkruist. Iedere keer uitstappen om het hek open te zetten en even later opnieuw uitstappen om het weer dicht te doen zijn niet de leukste onderbrekingen van een rit, maar geven wel de kans om even de benen te strekken; iets dat ik anders veel te weinig zou doen. Hoewel de naam grindweg wellicht anders doet vermoeden zijn het in feite stofwegen, want de hele rit laat ik een lange stofstaart achter me en aan het einde van de middag zit het interieur van de auto weer VOL met stof.
Het Waterberg Plateau is een attractie op zich, omdat het een wildpark is met onder meer zwarte neushoorns, maar aangezien het hier niet toegestaan is om zonder gids te rijden sla ik dit over. Er langs rijden is ook mooi. Namibië lijkt behoorlijk vlak te zijn, met de eenzame bergen als uitzonderingen, maar de laatste paar dagen ben ik bijna ongemerkt afgedaald van 1000 naar 500 m en vervolgens weer gestegen naar 1500 m.
Vlak voor Grootfontein rijd ik naar de Hoba Meteoriet, wat zo ongeveer op de route ligt. Deze grootste meteoriet ter wereld wilde ik al jaren zien, ook al is het niet meer dan een groot brok metaal. En nu ben ik er dan. Tja, toegegeven, een hoogtepunt is het niet, maar ik kan het in elk geval van mijn lijstje strepen. Een bijna vierkant blok met zijden van ca. 2 m dat, getuige de glanzende zaagsnedes van vroege souvenirjagers, geheel uit metalen bestaat. Ik blijf er nog even naast zitten om me te proberen voor te stellen wat een enorme impact het gehad moet hebben (letterlijk en figuurlijk) toen het waarschijnlijk 80.000 jaar geleden vanuit de ruimte hier het aardoppervlak raakte.
Na dit korte bezoek rijd ik door naar Maori Rest Camp, een kleine camping, gerund door – opnieuw – een eigenaardige Duitse man. Hij steekt hele verhalen tegen me af, half in het Duits, waar ik geen touw aan vast kan knopen. Iets over Zwitserland, whiskey, onbeperkt gratis vliegen en katers. Het zal wel. In elk geval sta ik redelijk goedkoop en heb alle faciliteiten die ik nodig heb, hoewel de douche niet erg warm wil worden. Ook hier wordt het ‘s avonds weer erg koud, maar aangezien ik hier een stroomaansluiting heb kan ik – eindelijk! – mijn nieuwe kacheltje uitproberen. Het is slechts 800W en omdat ik buiten zit blijft de warmte zeer lokaal, maar het doet er niet toe: ik heb het in elk geval warm genoeg om het tot een uur of 22 uit te houden.
Dag 289. Shit, het is zondag! Dat was ik even vergeten. Ik had gepland vandaag wat noodzakelijke spulletjes te kopen en mijn kapotte breedstraler te laten lassen in Grootfontein en dan ‘s middags het lokale museum te bezoeken. Dat loopt dus even anders…
In de ochtend bereikt mij het nieuws dat er bij mijn enige buren is ingebroken afgelopen nacht! Om een uur of 1 hebben ze de omheining open geknipt, een ruit van hun auto ingeslagen en zijn er met een tas vandoor gegaan. Ik heb er niets van gehoord. Zij zelf ook niet, zelfs al lagen ze er vlak boven in de daktent te slapen! Gelukkig zaten in de tas alleen maar kleren, maar toch. Ook al weet je dat dat risico er altijd is, toch voelt het nu ineens een stuk onveiliger hier. Maar, zo rationaliseer ik, de kans dat ze komende nacht opnieuw hier toe zullen slaan is wel heel erg klein. En dus maak ik me niet al te veel zorgen over komende nacht. Temeer omdat ik in de auto zelf slaap en dat zal potentiële inbrekers waarschijnlijk wel afschrikken.
Na alle ochtendbezigheden rijd ik naar het centrum van het stadje, dat zo’n 5 km verderop ligt. Eerst maar eens boodschappen doen in het gloednieuwe winkelcentrum. Daar is het heel erg stil en veel winkels zijn nog dicht. Pas dan realiseer ik me dat het zondagochtend is. Niettemin is de supermarkt wel open en tegen de tijd dat ik daar klaar ben zijn de meeste andere winkels dat ook, hoewel er geen winkels zijn die voor mij interessant zijn. Dus rijd ik maar wat door het stadje heen en probeer nog wat andere supermarkten om een nieuw lampje te vinden of een Europese stekker voor mijn kacheltje en slaag in het eerste bij de Spar, waar tevens een overlandtruck staat te wachten tot zijn passagiers klaar zijn in de winkel. Als ik mijn lampje (en keukenpapier; dat verkopen ze gek genoeg alleen bij de Spar) in de auto gooi word ik aangesproken door een Nederlandse vrouw die met haar Ecuadoraanse man op vakantie is in hun huurauto. Uiteraard blijven we een tijdje kletsen. Daarna rijd ik met weinig vertrouwen naar het museum, dat in een oud Duits fort gevestigd is. Helaas is dat, net als de autoworkshops en de meeste winkels gesloten.
Dan maar terug naar de camping. Klusjes genoeg. Zo boek ik een camping in Etosha NP, want dat kan in dit seizoen vreselijk druk en dus volgeboekt zijn. Dat blijkt voor de beoogde camping inderdaad het geval te zijn, maar gelukkig vind ik een alternatief. Ook verplaats ik wat spullen in de auto. Met al die koude nachten (maar soms ook niet) moet ik heel wat spullen bij de hand houden: slaapzak, deken, kachel, truien, warme sokken, etc. Die probeer ik (grotendeels tevergeefs) een vast plekje te geven. Ik zet een nieuwe stekker (die ik nog in de auto bleek te hebben liggen!) aan het kacheltje, zodat ik mijn verlengsnoer van thuis kan gebruiken, haal mijn autoradio uit elkaar om te kijken of ik hem kan repareren (hij blijkt een verwijderbaar frontje hebben; wist ik veel!), was mijn beddengoed en nog veel meer.
‘s Avonds maak ik een snelle nasi maaltijd van een kant en klaar pakje dat ik zowaar nog van thuis had. Van inbrekers heb ik gelukkig geen last.
Dag 290. Om half 9 ben ik er weer van tussen. Een korte rit over keurig asfalt brengt me naar Tsumeb, een bekende mijnstad. Bekend vooral vanwege de vele soorten erts en mineralen die hier gevonden worden. Je kan het bijna zo gek niet bedenken of het wordt hier in de grond gevonden. Ik breng dan ook maar een bezoekje aan het Tsumeb Mining Museum, waar ik tegelijk aan kom met een groep – hoe kan het ook anders – Duitsers. Het kleine museum heeft de eerste ruimte gewijd aan voorwerpen en mooie, oude foto’s van de oorspronkelijke bevolkingsgroepen van het land, zoals de Owambo, de Herero, de Himba en natuurlijk de San. De ruimte erna staat vol met wapentuig dat is opgevist uit een naburig meer, decennia nadat de Duitsers het in het meer hebben laten afzinken toen ze de strijd tegen de Engelsen verloren hadden. In de ruimte hierna kan ik mijn hart op halen, want er staan een aantal vitrines met vele soorten mineralen. Maar natuurlijk is het onderwerp van de zaal breder dan dat, namelijk de geschiedenis van de mijnbouw in dit stadje. Hierna volgt nog een kleine ruimte met wat vage Duitse memorabilia en tot slot een kamer vol oude postzegels. Buiten staan oude stoommachines en locomotieven opgesteld die zorgvuldig gerestaureerd zijn. Ik maak een praatje met de oude dame bij de receptie. Ze weet heel wat te vertellen over de bewogen Duitse geschiedenis van dit deel van de wereld.
Eigenlijk ben ik veel sneller klaar bij het museum dan ik had verwacht. Volgens de GPS bereik ik rond 12 uur de toegangspoort van Etosha NP. Ik rijd dus nog even rond door het relaxt aandoende stadje en stop zelfs nog even voor een kijkje in een souvenirwinkel, maar ga dan toch echt weer door. Ik rijd vooral over de B1, de hoofdverkeersader van Namibië, dus dat rijd lekker door. Bij de poort aangekomen probeer ik tevergeefs vast een permit voor morgen en overmorgen te kopen. Dat zou me morgen weer wat tijd besparen, maar helaas willen ze niet meewerken. Dan maar een camping opzoeken. Kamperen in het park is erg duur (400 N$ excl. entree), dus daar heb ik maar 1 nachtje van geboekt, morgenavond. De komende nacht zoek ik mijn heil dus buiten de poort. De Onguma Campsite ligt er pal naast en krijgt goede recensies op iOverlander. Hij is met 220N$ behoorlijk duur, maar alleen al de locatie, zo vlak bij de poort maakt het het geld wel waard. En de accommodatie blijkt erg goed uitgerust te zijn. Elk plekje is op zichzelf, met veel groen er tussen, en heeft een eigen badkamer en keuken, die er prima uit zien.
Ik gebruik de middag om uitgebreid te lunchen, Etosha voor te bereiden en de dagen ná Etosha zo goed als mogelijk is voor te bereiden. Na Etosha wil ik namelijk naar Kaokoveld, een naar verluidt zeer ruig en leeg gebied, waar je op sommige stukken beter niet alleen kan rijden. Van de reisgids word ik maar moeizaam wijzer, want veel van plaatsen die ze noemen staan niet op het kaartje en zelfs niet op de losse landkaarten die ik bij me heb. Ik besluit uiteindelijk tot een ruwe planning, die ik direct na Etosha maar eens moet gaan staven bij locals. Aan het einde van de middag probeer ik gebruik te maken van wifi, maar dat blijkt niet te werken, dus ga ik maar vroeg koken: een – mag ik wel zeggen – zeer geslaagde curry op houtvuur. De avond is opmerkelijk stil. Ook al zit ik midden in het groen, ik hoor vrijwel geen krekels, vogels, muizen of wind. Het ontbreken van wind, plus het feit dat ik sinds afgelopen nacht weer 500 m lager zit maken dat het ‘s avonds niet al te koud wordt.