Dag 276. Terwijl ik mezelf opwarm bij de vroege zonnestralen vertrekken om me heen de eerste buren al. Tegen de tijd dat ik mijn kop thee achter de kiezen heb zijn ze er allemaal vandoor. Mooi, dan kan ik nu tenminste ongegeneerd mijn luidruchtige compressor aanzetten. Ik heb namelijk gemerkt dat het rechter voorwiel toch nog een klein beetje leegloopt. Ook zijn beide voorwielen na meer dan 30.000 km behoorlijk versleten, vooral aan de zijkanten van het profiel. Dat is niet zo gek, want ik heb de bandenspanning altijd opzettelijk enigszins laag gehouden, aangezien dat op ruw terrein beter rijdt. Maar het betekent wel dat de banden aan de buitenkanten het meest slijten. Aangezien ik de komende dagen toch alleen maar over asfalt verwacht te rijden pomp ik beide banden nu even flink op, zodat de zijkanten wat ontzien zullen worden. Niettemin ga ik de banden binnenkort maar eens verwisselen met de (gloednieuwe) reservebanden.
Rond half 10 draai ik de Trans Kalahari Highway weer op en laat het eindeloze landschap van struiken, lage boompjes en hoog, bruin gras aan me voorbij glijden. Hekken langs de wegen verraden dat dit land wel degelijk eigenaars kent en dat hier vee wordt gehouden. Dat laatste blijkt ook uit het feit dat ik gedurende de vele honderden kilometers die ik gisteren en vandaag af heb gelegd overal wel koeien, paarden, geiten of ezels in het vizier heb langs of op de weg. Toch staan niet overal hekken en er zijn talloze plekken waar ik in de verleiding kom om de weg te verlaten en de bosjes in te rijden. Maar ik doe het niet, want de aanwezigheid van vee maakt duidelijk dat dit privégronden zijn. Prima om daar een nachtje te slapen, in de buurt van de weg, maar niet om heerlijk te offroaden. Dat vind ik asociaal. Daarbij heb ik nu mijn zinnen gezet om Namibië in te rijden.
Zo’n 300 km gaan aan me voorbij en tot ik in het plaatsje Charles Hill aankom gebeurt er niets noemenswaardigs. In Charles Hill laat ik mijn tank weer afvullen en laat ook het benzinetankje voor mijn kookpitten bijvullen, ten einde zoveel mogelijk van de betrekkelijk goedkope brandstofprijzen te profiteren en tegelijkertijd mijn laatste pula’s uit te geven. Daar heb ik na het tanken nog zo’n 170 van over, maar die geef ik vervolgens bijna allemaal uit aan wat boodschapjes in het winkeltje.
Het is minder dan 10 km rijden naar de grens. Na een paar kilometer zie ik een bord dat wijst naar rotstekeningen waar ik nog nooit van gehoord heb: Kangumewe. Ook op internet kan ik er zo gauw niets over vinden. Maar het is een officieel bord, dus het zou toch moeten kloppen. Ik twijfel een ogenblik en besluit dan om er maar naar toe te rijden. Het is 10 km volgens het bord en de weg is onverhard. Qua tijd moet ik dat nog wel redden vandaag en ik ben hier nu toch. Zodoende rijd ik het weggetje in en hobbel een paar kilometer voort. Dan kom ik bij een punt waarop de weg zich in drieën splitst. Ik kies het middelste pad, daar die het meest begaand is, zo te zien. Maar die komt uit bij een keuterboertje. Ik probeer nog een ander pad, maar die splitst zich ook weer en daarna nog eens. Onderwijl ben ik al door een aantal droogstaande rivieren gereden en maak ik me zorgen over de puntige rotsen, vooral voor mijn versleten voorbanden. Nee, dit wordt niks, ik ga weer terug. Jammer, maar helaas; ook vandaag zijn rotstekeningen me niet gegund.
Aangekomen bij de grens ben ik snel door de Immigratie uitgecheckt. De douanier kijkt wat onwennig naar mijn carnet en weet niet goed wat ze daar mee aan moet, maar stempelt hem uiteindelijk toch af. Bij het verlaten van het land moet ik aan de poortwachter mijn rijbewijs laten zien, terwijl hij me ongelovig vragen stelt over mijn lange reis. Ik ben toch absoluut niet de eerste overlander die deze grens neemt, dus ik snap zijn ongeloof niet helemaal, maar vermakelijk is het wel. Hij haalt zelfs een collega erbij die het verhaal ook met samengeknepen ogen aanhoort. Maar mijn goedgevulde paspoort overtuigd hen toch denk ik, want uiteindelijk mag ik gaan.
In Namibië word ik door een vervaarlijk uitziende militair tot stoppen gebaart bij het binnenrijden van de grenspost. Ook hij kijkt argwanend naar mijn exotische nummerplaat en opnieuw moet ik dezelfde vragen beantwoorden voor hij me binnen laat. De man bij de Immigratie geeft me helaas niet de gevraagde 90 dagen, maar 60 dagen moet ook volstaan. Bij de douane moet ik erg lang wachten op mijn beurt. Ook hier weet de dame niet wat ze met mijn carnet aan moet, maar omdat ik toch echt die stempel nodig heb dring ik aan en krijg mijn zin. Helaas scheurt ze het formulier verkeerd af, waardoor ik nu met een los onderdeel zit, maar dat komt vast wel weer goed bij de volgende grens.
Ziezo, ik ben weer in Namibië! Dit keer voor aanzienlijk langer dan de week die ik in de Caprivi Strip besteed heb, nu alweer een maand geleden. Het is nog eens 100 km rijden naar het stadje Gobabis. De weg aan deze kant van de grens verschilt nauwelijks met die aan de Botswaanse kant, behalve dan dat ik steeds hoger kom. Daar ben ik niet blij mee, want het betekent dat de nachten waarschijnlijk nog kouder zullen zijn. Gobabis bereik ik bij een reeds laag staande zon. Het is een verrassend levendig en goed voorzien stadje. Ik tel zeker 3 supermarkten, verscheidene tankstations en alle banken zijn vertegenwoordigd. Ik probeer geld te pinnen bij Bank Windhoek, maar beide apparaten weigeren me geld te geven, zonder opgaaf van reden. Een automaat bij de Standard Bank heeft een MS DOS interface (lees: erg ouderwets scherm) en stopt tijdens het geld tellen spontaan met alles. Ik laat de mensen in de rij achter me weten dat de ATM kapot is, waarop velen vertrekken, maar een jonge vrouw roept er ogenblikkelijk iemand bij. Die weet echter van toeten nog blazen en mompelt alleen tegenstrijdige informatie, maar de vrouw en wat blijkbaar een vriend van haar is laten het er niet bij zitten en laten de onbenul betere hulp halen. Enkele minuten later springt de ATM weer op de beginstand en probeer ik het nog eens, maar nu met een lager bedrag. Blijkbaar loopt het automaat vast als je er teveel geld uit wilt halen! Ik bedank de hulpvaardige omstanders en rijd even later weer door. Op naar Xain Quaz Rest Camp, waar ik hele goede verhalen over lees op iOverlander. Daar aangekomen blijkt de prijs wat te zijn gestegen, maar dat wel alleszins waard te zijn, want alle plekken zijn erg groot, keurig netjes onderhouden en elke plek heeft een eigen (en tamelijk luxe) badkamer en keukenblok!
De receptioniste waarschuwt me dat het de laatste dagen erg koud wordt ‘s nachts. Ach, dat ben ik al gewend inmiddels. Maar haar waarschuwing is toch niet voor niets, want om 21 uur is het al afgekoeld naar 6gr C! Ik probeer van alles om warm te blijven: dikke sokken, hoge schoenen, shirts over elkaar, trui, deken over me heen, kaarsen naast me, kookpitten aan, vlakbij de auto blijven (de auto straalt wat warmte uit die het gedurende de dag heeft vast gehouden), uit de wind blijven (de wind met name is erg koud), maar het helpt niet erg veel. Ik kan mezelf wel voor m’n kop slaan dat ik Heroen zowel mijn kruik als mijn kacheltje mee naar huis gegeven heb. Tot aan Botswana heb ik beide ook helemaal nooit nodig gehad, maar nu zou ik er een moord voor doen! Ik ben wel erg blij met de badkamer met heerlijk warme douche. Binnen is het tenminste een beetje behaaglijk en voor een moment overweeg ik serieus om mijn matras in de badkamer te leggen en daar te gaan slapen, maar in de auto is het ook niet vreselijk koud, dus warm ik even lekker op onder de douche en vlucht daarna snel mijn auto in om onder de slaapzak te verdwijnen.
Dag 277. Vier jaar geleden is het alweer. Vier jaar op de dag. Vier jaar nadat mijn moeder door een bizar ongeluk om het leven kwam. Ik denk vaak aan haar en weet dat ze doodsangsten zou uit staan als ze nog geleefd zou hebben. Haar jongste kind, zo ver van huis, helemaal alleen. Ze zou het niets gevonden hebben, denk ik. Maar ze zou het me absoluut wel gegund hebben. Ironisch genoeg was haar overlijden één van de drijfveren voor deze reis. Haar bijna ondenkbare liftongeluk deed mij eens te meer beseffen dat ik NU moet leven en dat ik NU de dingen moet doen die ik wil doen in het leven, want er is misschien geen later. Ik mis haar nog elke dag.
‘Hello? Good morning!’ klinkt het om een uur of 7 naast mijn auto. Wat gaan we nou krijgen? Ineens schiet het me te binnen. Ik had er al over gelezen op iOverlander: het gratis mini ontbijtje! Ik doe het gordijntje naast me een stukje open en daar staat een kleine dame met haarnetje en een grote, witte lach die naar het aanrecht wijst zodra ze me ziet. Daarop prijkt een dienblad met een stukje rusk en een dampende kop koffie. Ik lust geen koffie, maar het gebaar vind ik natuurlijk geweldig. Ik had gisteravond eigenlijk al besloten om hier een dagje te blijven, maar dit bevestigt mijn goede beslissing.
Het warmt maar erg langzaam op vanmorgen. De koude wind doet alle pogingen van de zon te niet om de boel op te warmen. Het is pas tegen elven als ik de trui uit kan doen. De dag deel ik weer klussend in. Ik was mijn gordijnen (waar erg veel stof van af komt!) en verwissel de voorwielen met de 2 reservewielen. Daar zitten gloednieuwe banden op, dus ik kan weer even vooruit! Nu ik toch op het dak moet zijn, reorganiseer ik daar meteen wat dingen, zodat ik ruimte krijg om brandhout makkelijker te vervoeren. Zeker gezien de kou vind ik dat geen overbodige luxe. Ik controleer alle banden op spanning en vul ze bij waar nodig. Natuurlijk is er nog een scala aan andere, kleinere klusjes die ik deze dag doe, maar met de wielen en het dak ben ik de nodige tijd al kwijt.
‘s Avonds maak ik een vuurtje om warm bij te blijven. Het helpt, maar ik heb niet genoeg hout om het lang vol te houden, dus lig ik alsnog om 21 uur in mijn bed.
Dag 278. Traditiegetrouw ben ik iets over 9 uur weer op de weg te vinden. Bestemming: Windhoek, hoofdstad van Namibië; slechts 200 km rijden. Hoewel ik in 2012 al heel wat van het land gezien heb ben ik hier nog nooit geweest. Ik ben benieuwd!
Ik word niet teleurgesteld. Tot zo’n 70 km voor de stad is het landschap fulltime Kalahari: eindeloze vlakte, bedekt met bruin gras en groene struiken, zover het oog reikt. Er is bijna niets dat dit eentonige landschap doorbreekt. Mensen in auto’s niet meetellend zie ik 130 km lang slechts een handjevol mensen. Dit zijn wegen zoals ik me (volkomen onterecht!) overal in Afrika had voorgesteld. Maar dan begint er iets te veranderen. Meer heuvels. Eerst kleine, rondje hoopjes van een meter of 50-100 hoog, maar al gauw is mijn kanarie weer aan het klauteren om hellingen op te komen, terwijl ik overal om me heen rotsachtige heuvels zie. De begroeiing verandert echter niet opmerkelijk. De geologie wordt wel steeds interessanter, want de rotsbodem is hier en daar goed zichtbaar en vertoond een breed scala aan steensoorten. Het terrein wordt merkbaar ruwer, hoewel ik daar op het gladde asfalt weinig van merk, behalve de vele hellingen en bochten. Daar mag je met 120 km/u overheen, maar dat is je reinste zelfmoord met mijn auto, zelfs al zou die die snelheid überhaupt kunnen halen. Dus heb ik regelmatig een kleine stoet auto’s achter me, want die willen allemaal harder dan de ca. 80 km/u die ik maximaal aandurf. De drukte op de weg neemt ook steeds meer toe en er zijn steeds meer bouwwerken te zien. Zag ik vanaf de grens eigenlijk vrijwel alleen maar hier en daar een boerderij in de verte (als ik goed keek); hier zijn complete villawijken uit de grond gestampt. Wat zeg ik: complete dorpen! Kilometers lang zijn sommige muren rondom dergelijke ‘wijken’. Geen sloppenwijken te zien. Die zijn er wel, maar blijkbaar niet aan de oostkant van Windhoek. Nee, hier leven blijkbaar de rich and famous, want de huizen zijn allemaal erg groot, mooi, keurig netjes onderhouden en met een grote lap grond er omheen. Vaak ook nog gebouwd op een heuveltop, voor maximaal uitzicht. Vanaf een kilometer of 7 van het centrum rijd ik echt de stad in. Eerst door Klein Windhoek, en dan de wijk Eros, waar mijn camping zich bevind. Ik maak echter een kleine omweg door het centrum om daar een idee van te krijgen en ik kijk mijn ogen uit. Duitse straatnamen, Duitse gebouwen, Europese woonblokken en kantoorpanden en overal blanken. Ik heb in geen 8 maanden zoveel blanken bij elkaar gezien! Ben ik nog wel in Afrika? Natuurlijk wist ik wel dat ik dit alles kon verwachten, maar het aanblik brengt me toch even van mijn stuk. Te meer omdat het contrast met Gaborone (hoofdstad van Botswana; waar ik slechts een paar dagen geleden nog was) zo groot is. Gaborone is ook een moderne stad met een behoorlijke blanke populatie, maar hier in Windhoek is die toch echt vele malen groter. En dan zijn er dus nog alle Duitse invloeden uit de koloniale tijd. Ik weet niet wat ik zie. Het is opmerkelijk lastig rijden, omdat ik continue afgeleid wordt door alle indrukken. Tamelijk ironisch, want in Europa zou ik hier natuurlijk totaal niet van op kijken of misschien zelfs maar aandacht aan geven.
Goed, in het Berlijn van Afrika (mijn woorden) zet ik mijn auto stil bij Urban Camp aan de oostkant van de stad. Op de parkeerplaats staat onder meer een gigantische vrachtwagen met een even zo grote aanhanger. ‘Das Rollende Hotel’ staat op de zijkant geschreven. Ik heb geluk, want er is nog net 1 plekje beschikbaar op de camping. Nou ja ‘plekje’, het blijkt een plek voor overlandtrucks te zijn: een grote parkeerplaats met een eveneens grote overkapping er naast. Behalve een stroompunt en wat lampen is er verder niets. Geen ideale plek, en ook nog eens erg duur (duurder dan de plek van gisteren!), maar het moet maar voor die paar nachtjes.
Aan het begin van de middag loop ik naar een klein winkelcentrum vlakbij, waar ik lunch en wat boodschapjes haal. Bij een slager zie ik zakken brandhout liggen voor 25 N$ (ca. €1,70) per zak. Diezelfde zakken zijn op de camping te koop voor ‘slechts’ 50 N$…
Terug op de camping is het nog tamelijk vroeg (15 uur), maar het heeft niet veel zin meer om er op uit te gaan, zeker omdat het hier ‘s avonds niet erg veilig op straat is. Dus besteed ik de rest van de middag met het opzetten van de bustent (toch nog wat privacy op de parkeerplaats), schrijven van mijn verslag, en wat plannen maken voor mijn tijd in dit grote land.
Verschillende mensen zoeken contact: een Nederlandse vrouw die met een Franse man per openbaar vervoer de wereld rondreist, een Duits echtpaar, en een Franse Australiër (Didier) die samen met een Engelsman (Iain) op motoren langs de westkant van Afrika naar Europa wil gaan rijden. Leuk, al die verhalen uitwisselen!
Dag 279. Het is vandaag alweer 38 jaar geleden dat ik ter wereld kwam. Ik hecht normaal gesproken nauwelijks waarde aan mijn verjaardag, maar de bijzondere omstandigheden waarin ik me dit jaar bevind maken dat ik er toch wel mee bezig ben. Maar vooral vanwege de talloze felicitaties die mij via diverse internetmedia bereiken. Waarvoor hartelijk dank! Van de familie Vosseberg (weet je nog wel?) krijg ik zelfs een geluidsopname toegestuurd waarop de kinderen Happy Birthday zingen. Geweldig! Ook Iain en Didier komen zingend de ontbijtruimte inlopen. (Het kwam gisteren toevallig ter sprake dat ik jarig zou worden.)
De koude nachten drijven me de laatste tijd vaak vroeg de auto in. Daar lig ik altijd nog even wat tv te kijken voor ik ga slapen, maar het betekent wel dat ik ‘s ochtends vroeg wakker wordt met rugpijn. Het is een hard matras op een harde ondergrond waar ik op lig. Voor een uurtje of 8 is dat uitstekend, maar na wat extra uren krijg ik toch rugpijn. Dus probeer ik ‘s avonds ondanks de kou zo lang mogelijk buiten te blijven. Dankzij de bustent is dat een stuk makkelijker, want daar binnen is het toch al gauw een paar graden warmer dan buiten. Zeker als ik het kookstel gebruikt heb natuurlijk. Niettemin hoop ik vandaag een kacheltje op de kop te kunnen tikken. Windhoek kent (zover ik weet) 2 grote outdoor winkels, dus daar heb ik mijn hoop op gevestigd.
Het ontbijt op deze camping kost slechts 65 N$ (ca. €4,50) en is in buffetvorm, dus zoveel eten als je wilt. En nog lekker ook. Daar maak ik dus graag gebruik van, zoals wellicht al duidelijk is geworden uit de inleiding. Na het ontbijt pak ik wat spulletjes, doe de auto op slot en begeef me te voet de stad in. Ondanks dat Windhoek de hoofdstad van het land is, is het maar een relatief kleine stad. Vrijwel alles is te voet te bereiken. Heerlijk om weer te lopen! Maar het is wel een behoorlijk heuvelachtige stad, het kent niet erg veel voetpaden en zoals in zoveel steden in zuidelijk Afrika zijn er veel berovingen e.d. Ideaal wandelen is het dus niet. Maar zoals meestal (gelukkig) het geval is, is de realiteit zoveel positiever dan de reisgids je wil doen laten geloven. Qua drukte op straat is het eigenlijk perfect: niet zo druk dat je over hoofden moet lopen, maar ook niet zo stil dat je je er onveilig door kunt voelen. De mensen zijn ontzettend Europees: de meesten lijken zich er van nauwelijks van bewust dat je ze passeert. Niemand die naar je omkijkt of iets toeschreeuwt, maar ook niemand die je vriendelijk toelacht of -zwaait. De mensen zijn, zoals een Duitse man het de volgende dag op de camping uitdrukte: “neutraal”, niet vriendelijk en niet onvriendelijk. Stiekem vind ik dat best jammer. Maar dat is te gek voor woorden natuurlijk, want hoe lang heb ik in noord en oost Afrika niet gewenst dat ik gewoon over straat zou kunnen lopen zonder op te vallen of continue aangesproken te worden?! Hier kan dat probleemloos. Sterker nog: in winkels e.d. word ik in het Afrikaans aangesproken omdat iedereen er vanuit lijkt te gaan dat ik een blanke local ben. Mogelijk dat mijn Germaanse uiterlijk daar een rol in speelt. Wat heerlijk om niet direct als toerist te worden benaderd! En toch… toch ben ik er inmiddels wellicht zo aan gewend dat ik het dus stiekem toch een klein beetje mis. Het is hier immers weer bijna alsof ik weer in Nederland ben! Het is ook nooit goed, hè?
Allereerst loop ik langs de Turnhalle, een Duits koloniaal gebouw uit begin 20e eeuw, waar nu het tribunaal voor de Zuidelijke Afrikaanse Unie gevestigd is. Daarna zoek ik de Christuskirche op, wellicht het bekendste bouwwerk van Windhoek. Het is een uitstekend onderhouden kerkje in een vreemde mix van Europese bouwstijlen en staat in het midden van een rotonde. Daar vlakbij staat een niet te missen hypermodern gebouw waar sinds een jaar het Nationaal Museum in is gevestigd. Daar ga ik straks naartoe, maar eerst loop ik naar het Tintenpalast, het administratieve hart van Namibië. Het is een statig koloniaal bouwwerk met een mooie stijltuin er voor. Helaas mag je daar niet in. Terwijl ik even op mijn telefoon kijk komt er een politieagente naar me toe. Aanvankelijk benadert ze me als een verdacht persoon en vraagt of ik wellicht op iemand wacht en wat ik op mijn telefoon aan het doen ben. Ik laat haar zien dat ik met WhatsApp bezig ben en vertel haar dat ik op niemand wacht en dat ik slechts een toerist ben die in zijn eentje de stad verkent. Dat vind ze toch wel zoiets raars dat haar stugge houding omslaat in nieuwsgierigheid en zo vertel ik haar desgevraagd over mijn reis. Daarna praten we nog een hele tijd door over haar werk als politieagente, over mijn werk in Nederland, over haar kinderen, over eigenwijze mensen die ondanks de linten toch door de tuin heen lopen, nou ja, van alles dus. Een opmerkelijk openhartig en leuk gesprek in elk geval. Na een half uurtje nemen we afscheid en loop ik naar het museum. Entree is gratis (altijd goed!), maar desondanks is de opstelling erg goed. Er zijn 2 zaaltjes die iets vertellen over rotstekeningen en verschillende culturen in Namibië, maar dat valt in het niet bij het onderwerp dat daar op volgt: de koloniale geschiedenis en de onafhankelijkheidsstrijd. Hier en daar is het een beetje overdreven patriottisch en is er een enorme persoonsverheerlijking jegens Sam Nujoma, de eerste president van het land, maar over het algemeen is het een uitstekend opgezet museum met heel veel relevante foto’s en informatieve en bondige onderschriften. Er zijn talloze muurbrede schilderingen die belangrijke personen of momenten levensgroot in beeld brengen. Sommige daarvan zijn wel heel erg bloederig, maar ze zijn allemaal erg mooi gemaakt.
Op de vierde verdieping is een restaurantje gevestigd, waar ik een lunch bestel nadat ik eerst op de balkons van het prachtige uitzicht over de stad heb genoten. Vanaf de vierde verdieping? Jazeker, want Windhoek kent vrijwel geen hoge gebouwen en bovendien is de begane grond van dit stijlvolle gebouw zeker 3 verdiepingen hoog. Dat laatste brengt me nog even in de problemen, want ik wil de trap naar beneden nemen. Maar als ik aankom op de begane grond, tref ik een dichte deur aan. Let wel: dit moet tevens een nooduitgang voorstellen! Dus loop ik een verdieping omhoog, maar daar is niets anders dan een piepklein halletje dat naar de lift leidt. Oké, dan neem ik die maar. Ik druk op de knop en wacht. Het duurt een tijdje, maar dan komt de lift er aan… en gaat ongegeneerd aan me voorbij! Blijkbaar stopt de lift niet op dit tussenverdiepinkje. Onwillekeurig moet ik denken aan de film Being John Malkovich. Ik heb dus geen andere keuze dan maar weer verder omhoog te lopen, maar ook de volgende verdieping is niet groter dan een halletje naar de lift toe. Geen deuren, geen ramen, niets. Dus moet ik nog een verdieping omhoog, waar ik dan toch eindelijk op de eerste verdieping uit kom en de lift naar beneden kan nemen. Ik zou niet graag in dit gebouw zijn als er brand uit breekt!
Naast het moderne museumgebouw (waar overigens een enorm bronzen beeld van Sam Nujoma voor staat) ligt het oudste gebouw van Windhoek. Het is een voormalige kazerne van de Schutztruppe, de Duitse defensietroepen, en deed tot voor kort dienst als het Nationaal Museum. Nu is het gesloten en vervallen, maar op de binnenplaats en op de veranda staan nog wat oude karren en een bronzen beeld.
Ik loop naar Independence Avenue, de hoofdstraat van de stad, waar heel veel winkels en dus ook mensen zijn. Het is een gezellige boel. Ook hier zijn nog enkele koloniale gebouwen, maar de rest is allemaal hypermodern. Ik breng vervolgens een bezoek aan een voormalige fabriekshal waar nu tientallen piepkleine winkeltjes te vinden zijn met souvenirs en andere producten uit Namibië. Vervolgens bezoek ik een grote outdoorwinkel. Helaas verkopen ze geen kacheltjes. De middag loopt inmiddels ten einde, dus loop ik weer in de richting van de camping, maar met een omweg langs het klassieke stationsgebouw (nog steeds in gebruik) en de oude treinstellen die hier voor tentoongesteld staan. Daarna is het alsmaar rechtdoor lopen naar de camping.
Het is mijn verjaardag en ik ben moe van het lopen en slenteren dus trakteer ik mezelf (na het ontbijt en de lunch) op een diner in het restaurant. De 2 motor-overlanders (Iain en Didier) komen erbij zitten en gedrieën maken we er een gezellige maaltijd van. Het oryx-biefstuk smaakt voortreffelijk! Ik probeer nog een nachtje bij te boeken, maar helaas is de camping volgeboekt. ‘s Avonds leg ik (zoals altijd met de nodige moeite) verbinding via Skype met mijn vader, waar ik een tijdje mee bijklets.
Dag 280. Gezien het uitstekende en goedkope ontbijt doe ik geen moeite om zelf iets te bereiden en zo zit ik tegen 8 uur weer in de ontbijtruimte, toevalligerwijs opnieuw aan tafel met Didier en Iain. Hoewel ze deze reis samen doen hebben ze elkaar eigenlijk nog maar pas leren kennen, maar onafhankelijk van elkaar hebben ze al ongelooflijk veel van de wereld gezien en we hebben elkaar dus ontzettend veel te vertellen. Na het ontbijt probeer ik nog eens of ik niet nog een nachtje kan blijven, en nu lukt het wel. Ik mag een plekje opschuiven. Dat is geen officiële plek, maar meer bedoelt als overflowruimte. Die plek wordt echter nu nog bezet door een Duits echtpaar, maar die vertrekken om een uur of 11, nadat ze mij al hun overgebleven levensmiddelen geschonken hebben(!). Zij gaan namelijk vandaag weer terug naar huis.
Terwijl ik wacht tot ze vertrekken (zodat ik mijn auto en tent op hun plek neer kan zetten) ben ik bezig met het voorbereiden van de komende dagen, maar vooral met het weer in de lucht krijgen van mijn website. Die was namelijk gisteren helemaal uit de lucht gehaald door mijn hosting provider omdat ze er malware op hadden gedetecteerd. Een paar uur ben ik dus kwijt aan het verwijderen van verdachte bestanden, wijzigen van wachtwoorden en het smeken bij de helpdesk om mijn website weer te activeren. Gelukkig kan ik in Namibië bijna gratis internetten dankzij een tip van een goede bekende (dank je Arjen!) en is de verbinding hier in de hoofdstad heel redelijk.
Nadat ik afscheid genomen heb van de Duitsers en mijn spullen 10 meter verplaatst heb, naar hun oude plekje toe, schuif ik een eenvoudige lunch naar binnen en rijd vervolgens naar Bushwackers, een andere grote outdoorwinkel. Helaas slaag ik ook daar niet voor een kacheltje, maar koop wel een paar andere, kleine, handige dingen, zoals een driepoot voor op het vuur (ideaal!) en een spiegel met magnetische achterkant. Ik sta versteld van de gigantische afdeling voor vis-uitrusting. Namibië is immers een woestijnland!
Cymot, de outdoorwinkel waar ik gisteren ook al was, bezoek ik nog een keertje om iets te kopen wat ik gisteren vergat. Daarna rijd ik naar het winkelcentrumpje waar ik eergisteren al even was. Ik doe boodschappen bij de Woermans en koop wat zakken brandhout bij de slager. Even later ben ik weer op de camping te vinden. Het is alweer bijna avond en ik begin aan mijn avondeten. Maar dan ruik ik de heerlijke geuren van het restaurant en herinner me hoe goedkoop en lekker het eten daar is, waarop ik alles weer terug leg en me naar het restaurant begeef, waar ik Didier en Iain weer tref. Het wordt opnieuw een gezellige maaltijd.
Nou zeg, internetstoring hebben wij dus ook in NRW. Mijn reaktie weg…
Ik had dus geschreven dat het ongelooflijk is dat het ongeluk van je moeder alweer 4 jaar geleden gebeurd is..
De tijd vliegt en ik vind het geweldig dat jij je leven in de hand neemt. Een mens kan spijt hebben van de dingen die hij gedaan heeft, maar nog meer van de dingen die hij NIET gedaan heeft. Ik heb je geloof ik al eens geschreven dat JAn en ik ook volgens dat motto leven. Wat er verder ook op je pad komt, deze tijd blijft je altijd bij. Zo genoeg gefilosofeerd nu.
Wat zal dat idd vreemd geweest zijn ineens in een stad als Windhoek te zijn. Jan vertelt net dat er in Namibie een duitse adelijke leefde begin 1900 die heel prachtige paarden bezat. Toen hij opgeroepen werd officier te worden moest hij dus uit NAmibie weg. Hij had toen geen andere oplossing dan zijn paarden vrij te laten. Veel hebben dat niet overleefd maar degene die wel bleven leven bleken later de prachtigste sterkste volbloeden te zijn.
Ik moest erg lachen om dat waarschuwingsbord met betrekking tot kinderen , kan ik me wel in vinden haha. Zoals ik ooit in een Engelse pub deze zag : children are to be seen, not to be heard!
Keep going, tot de volgende keer, veel groeten van ons beiden
jan en mona
Wat betreft je ‘gefilosofeer’kan ik het alleen maar volledig met je eens zijn!
Wat betreft de paarden: dat verhaal heb ik ook in mijn reisgids gelezen. Zijn kasteel in Namibië (ben de naam even kwijt) is te bezichtigen en de paarden zijn nu ontwikkeld in een zeer woestijnresistent ras.
Wat betreft grappige bordjes heb ik er weer 2 voor je klaar staan in mijn nieuwste blog over Etosha en Opuwo! 🙂