Dag 251. Berekoud! Zelfs de wollen deken weet me niet warm te houden, en mede omdat ik zo vroeg ben gaan slapen ben ik voor het krieken van de dag al op. Als ik eenmaal buiten sta doe ik gauw een trui aan en sla de deken om me heen. De thermometer is onverbiddelijk: in de auto was het 10gr C en buiten is het slechts 6gr C! Ik moet bewegen om warm te blijven en zet gauw theewater op. Nadat dat kookt verschijnen de eerste zonnestralen over de horizon. Die brengen nog niet meteen warmte, maar wel een prachtig licht. Halverwege het ontbijt is de zon al zover geklommen dat ik de warmte echt begin te voelen en tegen de tijd dat ik alles ingepakt heb kan de trui uit en is het 25gr C. Ondanks al het groen ervaar ik hier een echt woestijnklimaat.
Ik neem de tijd om de warmte en het mooie licht (in me) op te nemen en vertrek daarom rond de gebruikelijk tijd (iets over half 9). Terug op de weg is het vrij eentonig alsmaar rechtdoor tot bij Qangwa; het eerste dorpje van enige betekenis. Het bestaat uit een stel kralen, een aantal stenen huisjes en hier en daar wat mensen. Uiteraard kijken ze me allemaal na. Een enkeling zwaait uit zichzelf, maar anders zwaaien ze wel (ietwat plichtmatig) terug. De meesten hebben de gelige huidskleur en gelaatstrekken van de San. Het dorp ben ik in een vloek en een zucht weer uit. Hoewel er bij opvallend veel hout-met-koeienmest-hutjes een moderne 4×4 auto staat is er van de schreeuwerige commerciële uitingen die je in oost Afrika overal ziet in dorpen geen sprake. Geen winkelpanden bedekt met levensgrote reclameteksten en nauwelijks vuil op straat. Het is een hele andere wereld.
Als ik hier rechtdoor ga ben ik over enkele tientallen kilometers weer in Namibië, dus volg ik de weg die naar het zuiden afbuigt. Dit rijd lekker door want het is in goede staat. Niet ver van het dorp Xai xai (op vele alternatieve manieren geschreven) ga ik een smal paadje in. Volgens iOverlander en Tracks4Africa moet hier een leuke plek zijn om te wildkamperen en moeten hier ruïnes van San vestigingen te vinden zijn. Het is een heel leuk, smal zandpaadje door dicht bos en na 2,5 km rijden kom ik bij de bedoelde open plek onder een grote boom. Er is een vuurplaats waar het as nog na smeult. De verse bandensporen op het paadje waren me ook niet ontgaan. Ik kijk even rond maar vind geen ruïnes.
Terug op de weg is het een korte rit naar Xai xai. Hoewel het zeer afgelegen is, staan er redelijk wat keurig onderhouden moderne gebouwen en de school heeft een enorme batterij zonnepanelen op het erf staan. Iedereen zegt gedag (terug). Ik wil even stoppen voor een foto, maar merk dat ik me in diep zand bevindt en houd liever tempo om te voorkomen dat ik vast kom te zitten. Het mulle zand houdt echter nog heel lang aan. Vanaf dit dorp moet ik weer naar het oosten afbuigen om bij de grot te komen. Dit paadje is echter niet van het kaliber als waar ik tot dusver op gereden heb. Het is niet meer dan een onverhard spoor door het struikgewas. Onverhard is zelfs nog teveel eer, want eigenlijk is het één grote zandbak. Met 4×4 ingeschakeld zwemt mijn trouwe kanarie door het losse zand en trekt zich niets aan van welk obstakel dan ook. Het is een schitterende rit: heel bochtig, smal, zanderig en hier en daar een flinke modderpoel. En dat 35 km lang! Want zover is het rijden vanaf Xai xai naar Gcwihaba Cave. Bandensporen voor me verraden dat ik niet de eerste ben die hier recentelijk heeft gereden, en dat geeft moed. Opvallend onbezorgd manoeuvreer ik kilometer na kilometer over het mooie maar uitdagende weggetje. Hier en daar zie ik sporen van olifanten en hoefdieren, maar wild zie of hoor ik nergens. Soms moet ik even uitstappen om de diepte van een plas te peilen, maar nooit is het te diep. En dan nog: ik ben nu te ver gekomen om om te keren. Ergens halverwege passeer ik een bord die ‘Non-four wheel drive vehicles’ letterlijk de struiken instuurt.
Na 35 km zie ik de eerste tekenen van ‘beschaving’: een omheining met een kleine watertoren en wat zonnepanelen. Er staat ook een bord dat naar een camping verwijst, maar het is hier zo’n wirwar van paden dat ik al gauw niet meer weet welke ik moet nemen om daar te komen. Wel kom ik toevallig bij de zuidelijke ingang van de grot uit. Er staat een informatiebord, maar er is geen mens te bekennen. Ik rijd nog even een rondje om te kijken of ik niet iemand kan vinden. Een bewaker, gids of iets dergelijks. Maar nee, helemaal niemand. En dus zet ik de auto maar weer neer bij de ingang van de grot, denk een poosje na wat ik zal doen en pak dan wat spullen bij elkaar om de grot te verkennen. Drie lampen, veel water, handschoenen, sjaal, zakmes, etc. Volgens het bord moet het mogelijk zijn om vanaf de zuidelijke naar de noordelijke ingang te lopen, of andersom. Een afstand van ca. 500 meter. Voorzichtig daal ik af in de grot. Op zich niet moeilijk, maar wilde dieren komen hier absoluut voor dus ik ben erg alert op elk geluid. En regelmatig vallen er zonder wind ineens wat bladeren van de boom boven de ingang naar beneden, of zie ik een schaduw voorbij flitsen, of stoppen de bijen ineens met zoemen, of hoor ik ineens geritsel achter me. Ik besef heel goed dat het niet verstandig is om alleen zo’n grot in te gaan. Zeker niet omdat niemand weet dat ik hier ben, dus als me iets overkomt kan niemand me helpen. Er is altijd gevaar van roofdieren, slangen, schorpioenen, instortingen, valpartijen, etc. En dus beweeg ik me extreem voorzichtig voort tot ik op de bodem ben aangeland. Hier en daar vliegt een vleermuis weg van het licht van mijn zaklamp. Het is zoals verwacht een stuk kouder hier. Verder durf ik echt niet. De tunnel voor me is aardedonker en erg laag en smal. Ik zie er geen heil in om hier in te gaan zonder assistentie. Hier bij het begin van de tunnel zijn al wat stalagmieten en stalactieten dus daar stel ik mezelf tevreden mee en klim weer naar boven.
Terug bij de auto kom ik even op adem en rijd dan naar de noordelijke ingang, die aardig verborgen ligt. Deze afdaling is even lastig, maar onderweg naar beneden kruipen overal van die hele grote torren rond die een hard klikkend geluid maken als ik te dicht in de buurt kom. Ik trap er per ongeluk 1 dood: een grote, gele, slijmerige smurrie blijft op de rots achter. Ook hier ben ik alert op elk geluid en stop na elke stap om om me heen te kijken. Eenmaal beneden zie ik weer een aantal mooie stalagmieten en stalactieten. De tunnel spreekt me ook hier niet echt aan en dus houd ik het hierbij en klim weer omhoog.
Het loopt tegen drieën als ik weer bij de auto ben. Ik kan de camping weer proberen te zoeken, maar er zijn een paar mooie plekjes langs de paadjes die me ook aanspreken. Ik rijd weer een ander paadje in en kom al gauw uit bij een hele grote fruitboom waar – getuige de bandensporen en het vuurplaatsje – menigeen me voor is gegaan. Een mooie plek voor de nacht! Er ligt zelfs nog wat brandhout klaar. In een holte in een grote tak van de boom zit een nest geelsnaveltokken en dus kan ik met veel plezier gadeslaan hoe pa en moe geelsnaveltok hun komst aankondigen met een zacht geluidje, waarop vanuit het nest een luid gekwetter weerklinkt. Na lang om zich heen te hebben gekeken vliegt pa of moe de boom in en hopt voorzichtig naar het nest. Als het daar eenmaal zijn grote, gele snavel insteekt gaat er een luid gekrijs op en verdwijnt de vette libelle of spin in de keel van één der kindertjes. Dit tafereel herhaalt zich regelmatig en ik heb er een mooi uitzicht op.
Als ik aan het koken ben word ik belaagd door kleine torretjes. Het begint met een paar, maar naarmate de zon zakt neemt het aantal hard toe. Voor ik het weet probeer ik uit alle macht honderden torretjes van me af te slaan en – belangrijker – uit de auto te houden. Leuk hè, kamperen? Maar er is licht aan het einde van de tunnel, want als de zon eenmaal onder is neemt het aantal torretjes snel af. Niettemin vind ik die kleine krengetjes weken later nog steeds overal in de auto terug!
Het is trouwens jammer dat er van de door de reisgids beloofde zandduinen en fossielvalleiën langs de route werkelijk totaal niets te zien is. Ook is het landschap niet droog en leeg, maar groen en vol dieren (met name insecten). Soms begrijp ik die Lonely Planet niet…
Dag 252. Na een stuk minder koude nacht word ik lekker laat (7 uur) wakker. Net als ik op het punt sta de kookpit aan te steken om theewater op te zetten komt er een auto aanrijden. Twee mannen stappen uit en stellen zich voor als werkzaam voor de Community Trust die verantwoordelijk is voor dit National Park. Wablief? Ja, dit is een NP. We praten een tijdje om de hete brij heen, maar dan komt het hoge woord er uit. Of ik eventjes 80 p voor het kamperen en maar liefst 210 p entreegeld (totaal zo’n €25) wil dokken. Wablief? Ik heb nergens een bord gezien die me vertelde dat ik een NP in reed. Ik ben bereid de 80 p voor het kamperen te betalen (ook al is dat gezien het ontbreken van enige faciliteiten al volstrekt absurd). Maar dat entreegeld? Dat dacht ik toch even niet! Als ik vooraf geweten had dat ik zoveel zou moeten betalen voor een park waar ik nog geen wild dier gezien heb, dan was ik ongetwijfeld omgekeerd. Er stond wel een bord, zo wordt me verteld, maar dat is vernield door olifanten. Ja hallo, hoe moet ik dan weten dat ik een betaald terrein op rijd? Ze reageren totaal ongevoelig voor dit argument. Er wordt een camping, bezoekerscentrum en toegangspoort met faciliteiten gebouwd, zeggen ze. Maar die liggen allemaal langs het pad naar Tsau en daar kom ik niet vandaan en heb ik dus allemaal niet gezien.
Een rondleiding door de grot is wel gratis, opmerkelijk genoeg. Dat is op zich natuurlijk wel leuk, maar juist omdat dat gratis is, maakt dat het argument om niet te betalen voor het park alleen maar groter. Maar als ik de rondleiding neem, dan zit ik toch vast aan dat entreegeld. Een beetje een patstelling dus. Wie nu denkt ‘wat doe je moeilijk over €20’ moet zich realiseren dat dit bijna de helft van mijn dagbudget is en dat dit tevens voor mij een principekwestie is. Ik was zo blij dat ik lekker gratis en voor niets op een mooie wildkampeerplek had overnacht en nou moet ik er ineens fiks voor betalen! En dat terwijl ik dit vooraf niet kon weten en nu dus voor een voldongen feit wordt gesteld. Net als Tsodilo Hills was ik vooral afgekomen op deze regio omdat het nog erg ruig, ontoerisisch en kosteloos zou zijn volgens mijn reisgids. Net als Tsodilo Hills klopt daar dus helemaal niets meer van.
Er hangt een patstelling in de lucht en die probeer ik te doorbreken door voor te stellen dat ik hun kantoor opzoek zodra ik hier klaar ben. Dat vinden ze goed, want dat kantoor ligt vlak langs het pad die ik straks moet nemen, dus ik kan er niet omheen. Voor ik opstond heb ik nog overwogen om hier gewoon lekker een dagje te blijven staan, maar dat is nu natuurlijk van de baan. Ik probeer nog om een paadje te vinden dat niet langs het kantoor loopt, maar omdat ik niet precies weet waar zich dat bevindt en omdat er simpelweg geen andere paden zijn loopt dat plan gauw stuk. En dus rijd ik, ingepakt en wel, richting Tsau, een onbetekenend plaatsje langs de A35 waar ik gisteren van af ben gereden om dit offroad avontuur te doen. Al na een paar kilometer kom ik onvermijdelijk langs het kantoor. Ik kan er langs rijden, maar dat zou wel heel flauw zijn, want ze staan me al op te wachten. Ik teken het gastenboek, maar daarna begint de discussie over het entreegeld opnieuw. Ik draag nog aan dat ik gisteren een hele tijd heb lopen zoeken naar een bewaker of zo, maar de man lijkt werkelijk totaal niet naar me te luisteren en herhaalt dezelfde argumenten telkens opnieuw. Dit schiet niet op zo. Ik trek een biljet van 100 p en duw het in het registerboek. ‘Dit is voor het kamperen en het wisselgeld mag je houden. Maar meer betaal ik niet.’ Hij kijkt me niet begrijpend aan en herhaalt opnieuw zijn pleidooi. Dit gaat nog even zo door tot hij uiteindelijk zegt: ‘Je kunt gaan, maar ik bel zo meteen het kantoor in Tsau, dus daar zullen ze je opwachten om je de rest te laten betalen.’ Hij maakt aanstalten om weg te lopen en dus volg ik zijn voorbeeld en zonder iets te zeggen rijd ik weg.
Het is maar liefst 130 km rijden naar Tsau en er is maar 1 pad, dus ze hebben alle tijd en mogelijkheden om me op te wachten aan het einde van die rit, maar dat zie ik dan wel weer. Boos en gefrustreerd begin ik aan de lange, heeeele lange rit door de zandbak. Al gauw passeer ik het bezoekerscentrum en de toegangspoort in aanbouw. Tja, als ik dat gezien had vanuit mijn richting, dan had ik wel beter geweten.
Misschien mag je het geen offroaden noemen, omdat het over een geregistreerd pad gaat, maar omdat ik minstens de halve afstand in 4WD moet rijden vanwege diep zand en soms modder, beschouw ik het wel zo. Het is een prachtige rit. Bochtig, maar per saldo alsmaar rechtdoor, alsmaar westwaarts. Ondanks al het zand is alles er omheen groen. Pas ruim na het verlaten van het park (langs dit pad staat wél een bord) zie ik de eerste en enige wilde dieren: enkele zebra’s en struisvogels. Ook zie ik overal pootafdrukken van olifanten op het pad en ligt er overal olifantenpoep. Tot op zo’n 10 km voor het einde van de rit kom ik geen mens tegen, of zelfs maar vee of iets anders dat aan mensen doet denken. Fantastisch! Het doet de boosheid en frustratie afnemen. Maar de zenuwen voor het ontvangstcomité nemen wel wat toe. Toch zou ik een half jaar geleden er niet over gepeinsd hebben om zo’n zware rit door zo’n afgelegen gebied in mijn eentje te ondernemen en nu doe ik het zonder zenuwen. Natuurlijk is het wel spannend. Ik ben immers helemaal alleen. Als ik over de kop ga, ik krijg zware autopech of ik word aangevallen door een olifant (om maar wat te noemen), dan ben ik zogezegd de sjaak. Mobiel signaal heb ik vrijwel de gehele rit niet gehad. Natuurlijk heb ik mijn satelliettelefoon, maar wie moet ik bellen? En wie kan me helpen, zo ver van alles? En natuurlijk houd ik die gedachten altijd op de achtergrond in mijn hoofd, maar ik lig er niet meer wakker van. Ik heb genoeg water en voedsel om het minstens een week uit te houden, misschien wel 2! En tijd heb ik in overvloed, dus wat komt, dat komt. Wat natuurlijk niet wil zeggen dat ik er blij mee zou zijn om hier te stranden of – erger – te verongelukken; dat mag duidelijk zijn.
Goed, ik laat de auto zwemmen door het schier eindeloze zandpad tot ik eindelijk de eerste koeien en even later mensen zie. Enkele kilometers verderop bereik ik, na in totaal pakweg 500 km, het asfalt van de A35. Ik kijk zorgvuldig om me heen. Niet zozeer voor verkeer, want dat is er niet, maar voor het ontvangstcomité. Maar dat is er ook niet. Geen mens te zien. Ik sla af naar het zuiden en de beleving van dit gladde asfalt is na al dat gehobbel bijna onwerkelijk. Mijn handen suizen (kan dat? Het voelt wel zo in elk geval) nog een tijdje na en even heb ik bijna het gevoel stil te staan, zo gladjes zoeft de auto over het asfalt.
Vlak voor Tsau komen de zenuwen weer even boven. Zou hier dan het ontvangstcomité staan? Ik rijd voorzichtig het dorpje door, maar zie op wat winkeltjes, huisjes en voetvolk na niets bijzonders. Ik passeer het politiestation en ook daar gebeurt niets. Voor ik het door heb ben ik er alweer doorheen. Maar ik durf nog niet uit te ademen. Dat doe ik pas een kilometer of 10 verderop. Na nog eens 50 km ben ik weer wat dorpjes gepasseerd en nog steeds is deze gezochte crimineel niet gepakt. Niemand die hem lijkt te zoeken!
De eerste tankmogelijkheid komt voor mij precies op tijd. Ik heb de tank bijna helemaal leeg gereden tijdens dit zanderige avontuur. Geen zorgen, ik heb natuurlijk nog de tot de rand gevulde tweede tank én de 2 volle jerrycans. Maar om die te gebruiken moet ik gaan kliederen met diesel, dus dat doe ik liever niet. Bij het tankstation stelt een jongen met dikke trui én capuchon (pffff, en dat met die warmte!) me allerlei vragen over mijn reis. Hij kan – zoals vele Afrikanen – gewoonweg niet begrijpen dat ik zoiets alleen doe. Maar als ik hem vraag ‘waarom niet?’ heeft hij geen antwoord. In de schaduw van het tankstation zit een statige Herero vrouw met de gebruikelijke felle jurken (soms wel 7 over elkaar, heb ik me laten vertellen) en het hoofddeksel dat van dichtbij bekeken nog het meeste lijkt op het uiteinde van een stofzuiger. Ook zij mengt zich in het vragenvuur maar moet het van een afstandje gillen, want ze staat er niet voor op. Misschien bang dat haar jurken zullen kreuken?
Eindelijk, EINDELIJK rijd ik Maun (spreek uit: Maoen) binnen. Het is ‘maar’ 290 km rijden geweest, maar wát een 290 km! Ook hier reken ik er op dat er mensen klaar staan om me in de kraag te grijpen, maar dat gebeurt niet. Ik overweeg nog even om even te stoppen bij de supermarkt, maar daar zie ik van af. Het is al tegen 17 uur, ik ben erg moe en ik heb niet direct iets nodig. En dus zoek ik meteen Old Bridge Backpackers op. Die was me warm aanbevolen. Het is er druk, heel druk. Zo druk dat ze nog maar 1 plekje hebben, die niemand wil omdat het vlak naast een lawaaierig apparaat is. En daarbij moet ik het nog met 2 andere auto’s delen. Ik neem het maar, en zie morgen wel wat ik verder doe. Ik verlang naar een douche, maar ook dat valt tegen. Het is geheel in de open lucht (en het is inmiddels aardig koud geworden) en bovendien is het water ook nog eens koud. Maar goed, ik ben weer schoon en dat is heerlijk. De bar is erg levendig. Er zitten een paar gezinnetjes, wat stelletjes en een vreselijke macho uit Australië of zo, die wel heel erg zijn best aan het doen is om een Nederlandse (ik moet toegeven: uiterst aantrekkelijke) meid te versieren. Ze lijkt er totaal niet mee te zitten. Ik heb geen zin meer om te koken en de prijzen lijken me redelijk, dus na lang wachten kan ik eindelijk mijn bestelling plaatsen en na een tijdje smul ik van heerlijke salade en een vegetarische wrap.
Dag 253. Ondanks de drukte is de nacht opmerkelijk stil. De volgende ochtend word ik bijna misselijk als ik de deuren open doe, want er hangt een vreselijke putlucht. Die rook ik gisteravond ook al, maar op de nuchtere maag is het nèt effe erger. Ik besluit er niet aan toe te geven en maak – voor het eerst in maanden – roerei als ontbijt klaar. Om me heen vertrekt de ene na de andere auto en terwijl ik naar de kraan loop om water te filteren zie ik bijna geen enkele blanke meer. Dit is het moment voor de locals om actief te worden geloof ik, want ineens klinkt overal de bekende Afrikaanse blikkerige hiphop en wordt de gemeenschappelijke keuken in bezit genomen door een stel jongeren dat friet probeert te maken. Tegen 11 uur ben ik ook weg.
In het centrum van Maun ga ik eerst naar de Orange winkel. Daar is een enorme rij, waar ik vrolijk op aan moet sluiten, Geen punt, ik heb geen haast. Vlak voor ik aan de beurt ben komt een tweede werknemer naar me toe die vraagt wat er aan scheelt. Zij weet mijn probleem in 2 minuten op te lossen. Ik kon alleen maar gebruik maken van Facebook en WhatsApp, maar nu werken alle internetdiensten gelukkig weer. Blijkbaar moest er een proxyserver ingevuld worden… Dat had ik als ICT’er toch wel moeten weten? Ja, maar er stónd een proxy server ingevuld. Dat was automatisch gebeurd bij het plaatsen van de sim kaart. Maar het bleek de verkeerde te zijn…
Tevreden loop ik naar de Shoprite en laad mijn karretje vol. Bij de kassa heerst de gebruikelijk chaos. Ondanks de moderne supermarkten schijnen ze nog altijd niet te begrijpen dat die kassa’s veeeeel efficiënter kunnen. Maar goed, ik heb dus geen haast.
Water hebben ze gek genoeg niet, maar wel bij de Spar die er vrijwel tegenover ligt. Ziezo, die buit is binnen. De volgende stop is het kantoor van de Okavango Kopano Mokoro Community Trust, om te kijken of ik daar een mokoro tocht kan regelen. Bij Old Bridge Backpackers kost een dagtocht 750 pula. Niet schrikbarend duur, maar wellicht is het goedkoper als ik het direct bij de bron probeer. Helaas, in het naastgelegen toeristenkantoor (jaja, die bestaan soms ook in Afrika!) krijg ik te horen dat die zojuist zijn gesloten voor het weekend. Maandag zijn ze weer open. Shit. Nou ja, ik heb geen haast, toch?
Ik zet koers naar de Island Safari Lodge. Die krijgt op iOverlander betere recensies. Onderweg koop ik nog een flinke stapel brandhout. Waarom ik dat niet zelf sprokkel? Drie redenen: 1) waar moet ik dat doen? In parken mag het niet en daarbuiten bevind je je vaak op privégrond; 2) het kan gevaarlijk zijn, want er zijn in deze regio houtsoorten die zeer giftige walmen afscheiden als je ze verbrand of zelfs het sap op je huid krijgen kan al gevaarlijk zijn; 3) zo verdient de kleine man (hoewel dit altijd vrouwenwerk is) er ook nog wat aan. Tja, en natuurlijk speelt gemakzucht ook wel een bescheiden rol. 😉
Het terrein van de Island Safari Lodge begint al een kleine 5 km voor je de receptie bereikt. Een enorm terrein dus! Gelukkig hebben ze plaats voor me. Het is zelfs een hele grote plaats. Bij Old Bridge had ik die moeten delen met minstens 4 auto’s! Het is wel 1 euro duurder, maar dat is het me wel waard. Hier zijn ook nog 2 zwembaden en fatsoenlijke douches. Een mokoro tocht is hier wel heel erg duur, dus dat doe ik niet, maar ze bieden ook een sundowner cruise aan voor $12. Ik zet de auto neer en installeer me. Dan ga ik terug naar de receptie om mijn wasgoed te laten wassen (goedkoop!) en me aan te melden voor die cruise. Die begint om 16:45, over een klein half uurtje. Het klinkt mooier dan het is, want het is een klein bootje en (zo hoor ik pas als ik al op de boot zit) is er vrijwel geen wild te verwachten, omdat we aan de verkeerde kant van vee-hek zitten. Deze honderden kilometers lange hekken lopen door heel het land om te voorkomen dat vee met MKZ in bepaalde gebieden komt. Vandaar ook dat er soms controlepunten zijn waarlangs je geen rauw vlees mee mag nemen. De hekken houden echter natuurlijk ook de meeste wilde dieren tegen en dat heeft uiteraard grote gevolgen voor het landschap en, in dit geval, boottochtjes. Maar goed, $12 is niet veel en het blijkt toch nog een hele prettige tocht te zijn. We glijden langs honderden bloeiende waterlelies en andere waterplanten. Het water staat op dit moment erg hoog, wat resulteert in een heleboel ondergelopen grasland waar desondanks nog veel hekken van boven water steken en waartussen de koeien en paarden gewoon grazen, alsof er niets aan de hand is.
De tocht vereist minimaal 4 aanmeldingen en gelukkig waren die er al. Een (blanke) moeder met dochter en dove opa in rolstoel, en een (zwarte) verzorgster/kindermeisje die er duidelijk met enige tegenzin bij zit. Het is heerlijk om weer door de Okavango delta te varen, ook al is dit maar een (vrij druk bevaren) uitloper. We varen ruim een uur tegen de laagstaande zon in om vlak voor diens dagelijkse ondergang om te keren. De terugtocht gaat met een enorme snelheid. Zo snel dat de truien aanmoeten, opa’s pet wegwaait en ik bij de eerste paar bochten denk dat ons einde genaderd is, maar iedere keer weet onze kapitein nèt op tijd het roer om te gooien. We komen dus heelhuids aan. We hebben verscheidene vogels gezien en een baby krokodil. Een mooie tocht.
Het wordt door dit tochtje een laat diner, maar dat is niet erg, want ik sta hier toch nog wel een paar dagen en bovendien zijn de uiterst brutale vervetapen tenminste weer weg. Die weten precies wanneer het etenstijd is voor de homo sapiens. Ook zijn er tientallen schattige, maar even brutale eekhoorntjes. Het is dus oppassen geblazen met alle levensmiddelen. Ik stook de braai op en bereid verse spinazie en een ‘boerewors’. Intussen arriveert een grote overlandtruck. Ik was er voor gewaarschuwd toen ik aankwam, maar, zo werd me verzekerd, deze 28 mensen kamperen elders op het terrein. Niet dus. De truck komt grommend en sissend tot stilstand op nog geen 20 meter afstand van mij. En dan begint de ellende. Herrie, herrie en nog een herrie. Daar komt nog eens bij dat het (natuurlijk) Nederlanders zijn en dus wel van een babbeltje houden. In het begin is er alleen de herrie van de vrachtwagenmotor die maar niet uitgezet wordt, terwijl de toeristen een briefing van hun reisleider krijgen. Maar daarna gaan de praatkleppen open en kan ik mezelf niet eens meer horen hoesten. Oh, en natuurlijk wordt ook Bob Marley hard opgezet, want dat schijnt er ook bij te horen. Gelukkig krijgen ze ‘s avonds enkele lezingen (compleet met beamer en scherm tegen de vrachtwagen) voorgeschoteld, wat het geluidsniveau een tijdlang flink doet afnemen, maar als ik om een uur of 23 mijn auto inkruip wordt er nog lang ‘gezellig’ gebabbeld in het tentenkamp van de groep.
Dag 254. Ik sta bijzonder laat op en dat heeft tot gevolg dat de groep net vertrokken is voor een dagje in de delta. Dat scheelt wat decibellen bij mijn ontbijtje. Het is zondag en ik kan in de stad niet veel gedaan krijgen vandaag, dus is het een mooie klusdag. Ik maak de rommel van een gelekte pak vruchtensap schoon (blijkbaar al enige tijd geleden gebeurd, gezien de schimmel), repareer weer wat klittenband, ontdoe de binnenkant van een jerrycan voor drinkwater van een enge laag groen slijm (ik vond het water al zo raar smaken de laatste tijd) en maak een praatje met de chauffeur van de overlandtruck. Een topgozer! Erg leuk om mee te praten. Hij komt uit Zimbabwe en is een van de weinigen die direct de voordelen van het alleen reizen inziet. De groep staat hier nog 2 nachten helaas…
Na de lunch (waarbij de eekhoorns me insluiten tot vlak aan mijn voeten) probeer ik bij de bar mijn blog weer een beetje bij te werken. Het internet is hier redelijk snel, maar ik heb een enorme achterstand en veel filmpjes te uploaden, dus ik ben er opnieuw de hele middag mee bezig. Verschillende dieren vechten om aandacht. Niet alleen de apen en de eekhoorntjes (die elkaar soms achterna rennen in de meest schattige achtervolgingen denkbaar), maar ook verschillende vogels, waaronder de kleurrijke kuifbaardvogel, die ruzie heeft met autospiegels. Of beter gezegd: hij heeft ruzie met zijn spiegelbeeld. Bij verschillende auto’s, waaronder die van mij, zie ik hoe zo’n vogel woedend op de spiegel tikt, om er vervolgens van af te kukelen en op de grond opgewonden te krijsen, waarna hij weer op de spiegel springt en doorgaat waar hij gebleven was. Een aantal groenstaartglansspreeuwen (wie verzint die namen!) met een prachtige olieachtige glans over hun hele verenpakket probeert de show te stelen door net als de apen en de eekhoorns het brood uit je handen proberen te pikken.
‘s Avonds blijkt de groep Nederlanders absent te zijn, maar er zijn wel verschillende andere gasten gearriveerd. Als diner krijg ik een geniale ingeving die ik al veel eerder had moeten krijgen. Ik maak nasi met pindasaus van de grote pot uiterst droge pindakaas die ik al sinds Tanzania met me mee sleep en maar niet opgegeten kreeg. Het smaakt voortreffelijk!
Dag 255. Op sommige dagen gaat alles goed. Nou ja, in elk geval veel. Vandaag is zo’n dag. Het begint met een gevecht met de apen die de vuilnisbak omver hebben gegooid en zich te goed doen aan mijn groenteafval. Mogen ze hebben, toch? Zou je denken. Nee. Want hoe meer eten ze hier vinden, hoe vaker en langer ze hier weer terug komen. Daarbij maken ze er een grote rommel van, want al het andere afval slingeren ze alle kanten op. De katapult doet weer goede zaken, hoewel ik geen één aap weet te raken. Maar daar gaat het ook niet om; ze rennen iedere keer weg en uiteindelijk blijven ze op afstand. Dáár gaat het om.
Tijdens het ontbijt en tot lang erna ben ik bezig om nogmaals de reisgids en alle andere informatiebronnen door te spitten om een plan te maken voor de komende weken. Liever zou ik niet zover vooruit plannen, maar de conditie van de wegen en het feit dat je alle campings in de parken vooraf moet boeken en betalen nopen me om dat toch maar te doen. Uiteindelijk heb ik een mooi plannetje, maar met veel afhankelijkheden. De meeste campings moet je namelijk al minstens maanden van te voren boeken om zeker te zijn van een plaatsje en er zijn dit seizoen erg veel overstromingen in Botswana.
Tegen lunchtijd rijd ik weer naar Maun. Eerst stop ik bij de Okavango Kopano Mokoro Community Trust. Dit keer zijn ze wel open. Al snel leer ik dat ik hier voor een prikkie een Mokoro dagtochtje kan organiseren. Omdat alle mokoro tochtjes in de Maun regio via deze organisatie gaan en de polers (de mannen die de bootjes met stokken voortduwen) dus altijd hetzelfde verdienen, snij ik alleen de winst van een touroperator weg, terwijl de mannen die het echte werk doen (de polers dus) er niet slechter van worden. Ideaal dus! (Later verneem ik overigens van de poler zelf dat er meerdere poler trusts zijn) Maar we moeten nog maar afwachten of dit wat gaat worden, want wat zo’n tochtje hier precies inhoud blijft erg vaag. Ik moet het maar met de poler afstemmen, is de conclusie. Zelfs de starttijd is geheel aan mij. We vertrekken zodra ik bij het vertrekpunt kom, of dat nou 8 uur of 11 uur of 13 uur is. Dat maakt allemaal niets uit. Ik houd dus nog een slag om de arm, maar de kosten zijn zo laag dat ik dat risico rustig durf te nemen. Ter vergelijking: bij Old Bridge Backpackers vroeg men 750 p (€65) voor een dagtochtje met transfer naar het startpunt, 3 uur varen, lunch, 2 liter drinkwater, natuurwandeling en terugtocht allemaal inbegrepen. Geen onaardige deal. Bij Island Safari Lodge betaal ik maar liefst $125 (€114) voor een vergelijkbaar tochtje met vergelijkbare voorwaarden! Direct bij de bron betaal ik slechts 268 p (€23)! Goed, daar zit lunch, water en de rit van en naar het startpunt niet bij inbegrepen, maar dat zijn de kosten niet.
Het duurt een tijd voor de (tamelijk ongemotiveerde) dame wisselgeld heeft en me op mijn telefoon heeft laten zien waar ik me morgen moet melden. Dat laatste wordt nog wat, want het punt staat op geen enkele GPS app. Google Maps kent wel de naastgelegen gevangenis, maar als ik die later opzoek op mijn Garmin, dan bevindt die zich ergens anders. Nou ja, we zien morgen wel.
Ik informeer in het naastgelegen toeristenkantoor naar de toegankelijkheid van de zoutpannen ten zuidoosten van hier. Hier zijn een hoop prachtige plekjes om te bezoeken en opmerkelijk genoeg lijken de meeste hiervan gratis of heel goedkoop te zijn, en is wildkamperen hier vrij normaal. Maar het grote probleem met zoutpannen is dat ze nat kunnen worden. En als een zoutkorst nat wordt, al is het maar een beetje, dan verandert de korst nèt onder de oppervlakte in een verraderlijke cementachtige brei waar je – als je eenmaal door de harde toplaag gezakt bent – bijna niet meer uit kan komen. En omdat er in de zoutpannen vrijwel geen bomen staan heb je aan je lier ook niet heel veel. Tot zover althans de theorie. Ik heb pech, volgens de dames bij het toeristenkantoor. Ze bellen nog even iemand ter plaats op en die bevestigt het: de Nwetwe en Sua zoutpannen staan grotendeels blank. Gelukkig is er nog wel een aantal paden berijdbaar, als het goed is.
Ik rijd naar het centrum, waar ik benzine tank voor de kookpit, en rijd langs een tweetal auto-onderdelen winkels om een brandstoffilter en ventielen te kopen. Helaas hebben ze die laatste schijnbaar nergens in zuidelijk Afrika, maar een filter en brandstofslang vind ik wel. Daarna neem ik een snelle lunch en rijd vervolgens naar het boekingskantoor van de DWNP, de Department of Wildlife and National Parks. Mijn eerste vraag wordt positief beantwoord: het is mogelijk om Nxai NP binnen te komen zonder campingreservering. Het is een vrij klein park en ik wil er een dagtochtje van maken. Dat kan dus gelukkig. De tweede vraag kost wat meer moeite. Ik wil naar de Central Kalahari Game Reserve (CKGR), maar dat is zo immens groot (formaatje Denemarken, zo ongeveer) dat ik daar minstens 2 dagen voor nodig heb. Een overnachting is dus nodig. Aanvankelijk krijg ik een telefoonnummer mee dat ik maar moet bellen om een reservering te maken, maar daarvoor ben ik natuurlijk niet naar de afdeling ‘Reservations’ gekomen, dus laat ik hun voor mij bellen. De 11e is vol, de 12e ook. Of ik misschien de 15e kan? Ja hoor, geen punt. Op die datum is er nog 1 plekje voor 1 nacht beschikbaar op een (als het goed is) mooie locatie. Doe mij die maar! De reacties zijn wat verbaasd. Wil ik echt maar 1 dag het park in? Nee, zeg ik, ik kan toch de 15e ‘s ochtends het park inrijden en dan de 16e einde van de middag het park weer uitrijden? Maar dan moet u wel voor 2 dagen betalen, is het antwoord. Nou en? Het kost maar 170 p per dag (€15), dus daar hoef ik het niet voor te laten. Goed dan. Er wordt een heel pak papier ingevuld, met carbonpapiertjes er tussen, dan weer wat formulieren, wat stempels en krabbels. Ik betaal en krijg de felbegeerde permit in handen. Mooi! Op naar de camping.
Daar ga ik meteen aan de slag met het brandstoffilter. Ik kan er haast niet bij en het wordt een heel geklieder met diesel, maar nog voor ik klaar ben met het installeren van het nieuwe filter is me al duidelijk dat dit (opnieuw!) het probleem was met de dieselpomp tussen tank 1 en 2! Ik zet alles goed vast, zet de pomp aan en zie het brandstofpeil in de primaire tank pijlsnel toenemen. Grrrrr! Al die tijd, moeite, viezigheid en duizeligheid, terwijl het probleem gewoon weer bij het filter lag! Dit is al de derde keer dat het filter vervangen is. Erg vuile diesel, hier in Afrika! Maar ik ben wel heel erg blij dat dit eindelijk (weer) opgelost is. Met al die grote afstanden is dat toch een prettig gevoel.
Nog wat klusjes worden vlot afgetikt, waaronder het scheren van mijn scalp en het repareren van de grendel van het kookstel (lang leve tie-wraps en ducttape!). Tot slot pak ik mijn tas in voor mijn mokoro tripje morgen.
Terwijl mijn 28 Nederlandse buren weer een lezing te verwerken krijgen braad ik een stel heerlijke worstjes op mijn braai.
Maar goed dat je niet verder de grot in gegaan bent — je trapt er een grote tor dood en gelijk wordt je nog weken lang achtervolgt door kleine torren……[mummy muziekje]…toeval? of De Vloek van Gcwihaba… 😉
Valt me op hoe vaak mensen daar begerig naar je kanarie kijken — ging je hem in S. Africa verkopen?
Hahaha, zo had ik het nog niet eens bekeken! Toevallig kwam ik gisteren nog wat van die kleine torretjes tegen tussen het profiel van een reservewiel.
Verkopen van en buitenlandse (links gestuurde!) auto is in Zuid Afrika financieel niet aantrekkelijk (volgens velen zelfs onmogelijk). Ik zal de kanarie dus naar Europa moeten laten verschepen.