Dag 171. Ik word wakker van stemmen vlak naast mijn auto; dat krijg je als je op de parkeerplaats overnacht. Het ontbijt was me van harte aanbevolen en die bestel ik dus maar. Het duurt een tijd voor mijn omelet arriveert, maar intussen krijg ik al wel lekker geroosterd brood te eten en kan ik genieten van het uitzicht over het Kivu meer, want mijn tafeltje staat pal aan het water. De vissers vormen een intrigerend schouwspel. In groepjes van 3 varen de kano-achtige boten met op de boeg en het achtersteven een hele lange, doorgebogen horizontale stok over het meer. De vissers zingen luid een ritmisch lied. Het ontbijtbestek is van hout, evenals eigenlijk alles, behalve het theekopje en de theepot.
Bij het afrekenen krijg ik een presentje aangereikt: een dichtgevouwen bananenblad met iets er in. Ik mag het pas onderweg openmaken, wordt me op het hart gedrukt. Bij het wegrijden komt een medewerker naar de poort hollen en is nog net op tijd om bloemblaadjes over me heen te gooien. Dat is nog eens een afscheid!
Ik ga eerst proberen om in de stad (Gisenye) een supermarkt en een sim kaart te vinden. Daarbij neem ik een verkeerde afslag en beland voor de grens met de DRC. Omkeren dus. Een supermarktje vind ik, maar ik kan geen parkeerplek vinden en na herhaalde pogingen geef ik het op en rij de stad weer uit. Na een kilometer of 10 oostwaarts neem ik door een vergissing een andere afslag naar het zuiden dan ik gepland had. De weg begint echter best goed, hoewel ik een stuk over een smal en hobbelig straatje door een druk dorpje moet. Maar dan wordt de weg breder en rustiger. Opvallend is wel dat de navigatie-apps op mijn telefoon deze weg in het geheel niet kennen en mijn GPS telkens aangeeft dat ik naast de weg rijd. De set GPS kaarten van Tracks4Afrika kent deze weg echter ook al niet. Zo rijd ik door de heuvels van Rwanda. Zoals wellicht bekend is, is de bijnaam van Rwanda “Het Land van de Duizend Heuvels” en vandaag zie ik waarom. Eindeloze rijen groene heuvels. Allemaal vrijwel compleet in gebruik voor de landbouw (met name thee) en veeteelt. Bij het zien van de grassige heuvels met grazende koeien moet ik onwillekeurig aan Zwitserland denken. De theeplantages zijn vaak erg groot en de jonge blaadjes van de lage struikjes geven de heuvels een glans van bijna lichtgevend groen. Het is een prachtig gezicht en regelmatig stop ik voor een foto. Iedereen kijkt me na en – vaker dan me lief is – word ik ook nageroepen met de bekende bedelende handjes. Het scherpe krijsen van de kinderen doet pijn aan m’n oren en werkt op mijn zenuwen. Talloze keren hoor ik bevestigd worden dat ik blank ben, omdat men het om een of andere reden nodig vind om ‘wazungu’ (blanke) naar me te roepen. Ik ga heel wat kleine bruggetjes over, maar de meeste zijn vrij nieuw en erg stevig. Na een ruim uur ga ik opnieuw een prima bruggetje over, maar daar achter houd de goede weg ineens op en blijft alleen een paar motor-sporen door het hoge gras over. Niettemin rijd ik door, ook wanneer ik een aantal houten bruggetjes van twijfelachtige kwaliteit ben gepasseerd. Zekerheidshalve probeer ik met handen- en voetenwerk verschillende tegenliggende voetgangers en een motorrijder te vragen of ik verder kan met de auto, maar ze begrijpen me waarschijnlijk niet. Toch lijken ze allemaal aan te geven dat ik door kan rijden. En dus trotseer ik een aantal rotsachtige en modderige obstakels, terwijl het pad steeds smaller wordt. Met een ravijn steevast aan de ene kant en een rotswand steevast aan de andere kant van het pad is omdraaien doorgaans ook geen optie. Het zweet begint me uit te breken.
Dan kom ik opnieuw bij een bruggetje, ditmaal van vrij dunne boomstammetjes. Die zien er op zich goed en stevig uit, dus ik kies de stammetjes waar ik over heen wil rijden en geef voorzichtig gas. De voorwielen zijn al bijna bij de overkant als de achterwielen de brug op rijden. Ik geef een flinke dot gas om de stammetjes zo kort mogelijk te belasten, en dat blijkt maar goed ook, want onder luid gekraak begeeft het stammetje onder mijn rechter achterwiel het en breekt alsof het een lucifer was. Gelukkig kom ik door mijn vaart veilig aan de overkant, maar de brug is kapot. Mijn hart klopt in mijn keel van angst. Ik stap nog even uit, maar ik kan er toch niets aan doen. Nu moet ik wel door rijden!
Maar dat valt nog niet mee, want het wordt steeds moeilijker om vooruit te komen en na nog geen kilometer sta ik opnieuw voor een zelfde soort bruggetje. Ook deze is van losse, dunne boomstammetjes vervaardigd en onder de brug is een meter of anderhalf niets dan lucht. Dat is misschien niet veel, maar je wilt er toch niet in belanden met de auto! Zeker niet zonder hulp in de buurt. Minutenlang analyseer ik de brug en overpeins mijn opties: mijn leven wagen op deze brug en geen idee hebben wat er na nog volgt (het is nog zeker 60 km tot het einde van deze ‘weg’), of mijn leven wagen op het kapotte bruggetje van net en weer een uur of 2 terug ploeteren om vervolgens een andere route naar het zuiden te vinden. Hemel zij dank heb ik hier wel de ruimte om om te draaien, dus besluit dit toch maar te doen. Op het kapotte bruggetje na weet ik tenminste dat ik die kant veilig op kan en ik vind het een onaanvaardbaar risico om verder te gaan, omdat dit pad niet waarschijnlijk weer spoedig breed en auto-vriendelijk zal gaan worden.
Ik kom opnieuw aan bij de kapotte brug. Er is maar 1 stammetje kapot en ik heb dus nog andere stammetjes om over heen te rijden. Ik kies de dikste uit voor beide wielen. Met een bonzend hart en uitbrekend zweet uit alle poriën van mijn lichaam zet ik de auto recht voor de gekozen stammetjes, tik er met de voorwielen tegenaan, smeek de gebedsveer die naast me hangt om geluk, tel tot 3 en geef flink gas. De voorwielen rollen er recht overheen en op de achterwielen let ik niet meer, want ik focus al mijn energie op het maken van snelheid. Gelukt! Zonder gekraak bereik ik heelhuids de overkant. Ik stop de auto, slaak wat diepe, opgeluchte kreten en laat mijn hart weer een beetje tot rust komen. Met een mix van angst, opluchting en vreugde rijd ik weer verder, tot ik na enkele uren het asfalt weer bereik.
Ditmaal neem ik de afslag zuidwaarts die ik eigenlijk had willen nemen en die blijkt geasfalteerd te zijn. Er was mij al verteld dat men bezig was deze mooie route te asfalteren, maar dat men al zover is gekomen had ik niet verwacht. Tot bijna halverwege de rit (zo’n 40 km) rijd ik vaker wel dan niet over keurig asfalt, maar daarna nemen de geasfalteerde stukken af, ook al is men duidelijk wel aan het voorbereiden op het asfalteren. Het gevolg is echter dat ik vaak door diepe en brede modderplassen moet rijden en vaak moet uitwijken voor tegenliggers. Overal waar men aan het werk is staan 1 of 2 Chinezen; duidelijk herkenbaar aan de oranje overalls en de brede rieten hoeden. De vergezichten zijn ook langs deze weg prachtig, maar na als ik na verloop van tijd het gevoel krijg alleen nog maar over een opgebroken weg te rijden, neemt het rijgenot wel flink af. Tot ik de laatste 10 km van de weg geen opbrekingen meer zie en dus over de oorspronkelijke stofweg rijd. Dat is weer genieten.
De weg mondt uit in een strakke asfaltweg die ik volg tot de plaats Kibuye, waar even verderop het hotel ligt waar ik wil proberen te kamperen. Volgens andere overlanders moet dit mogelijk zijn. Onderweg stop ik even om mijn vader te bellen met mijn satelliettelefoon, i.v.m. zijn verjaardag.
Zodra ik de motor uit zet op de parkeerplaats van het Holiday Hotel, slaak ik weer een zucht van verlichting. Ik ben vandaag per saldo maar zo’n 90 km opgeschoten, maar ik ben kapot! De onvriendelijke dame bij de receptie praat erg zachtjes, dus ik kan haar nauwelijks verstaan, maar wel is duidelijk dat kamperen me 20.000 rwf (francs, ca. 20 euro) moet gaan kosten! Ik mag dan wel op het gras bij het water staan en gebruik maken van het sanitair in een kamer, maar dat vind ik echt veel te duur. Na veel moeite weet ik het terug te brengen naar 15.000 rwf. De auto zet ik op een mooi en rustig plekje, pal aan het water. Naast me staat een vervallen villa. Ik kan dus zelfs nog wat urban exploration doen hier!
De douche is weer genieten na zo’n dag zweten en ik maak gretig gebruik van de wifi, aangezien ik nog altijd geen sim kaart heb. Volgens mijn reisgids zijn die ‘everywhere, cheap and effortless’ te krijgen. Nou, tot dusver niet dus. Het uitstoffen van de auto gaat ditmaal vrij snel. De boel is stoffig, maar mijn anti-stof maatregelen van enkele dagen geleden lijken effect te hebben! Voor het diner warm ik een restje hutspot op en vul het aan met noedels en een blik groente. ‘s Avonds zie ik hoe een stevige onweersbui huishoudt boven Congo, aan de overkant van het meer. De temperatuur zakt naar een heerlijke waarde. Overdag is het hier erg warm en met een hoge luchtvochtigheid.
Niet lang nadat ik mijn auto ingekropen ben barst de bui los. Geeft niks, ik lig lekker droog. Oh, wat er in dat dichtgevouwen bananenblad zat? Een soort mini-oliebol!
Dag 172. Terwijl ik bezig ben met thee zetten komt een oud mannetje in een misschien wel even oude winterjas naar me toe lopen. Mijn Frans is belabberd, maar oordelend naar zijn gebaren lijkt het te zeggen dat deze grond allemaal van hem is. Tuuuurlijk. Daar op volgt de aloude vraag of hij wellicht mijn auto kan wassen…
Net als gisteren weet ik vandaag niet waar ik zal gaan eindigen. Ik had gisteren gehoopt veel verder te komen, maar dat is door de valse start met de kapotte brug anders gelopen. De route van vandaag (verder zuidelijk langs het Kivu meer en dan naar het oosten, richting het Nyungwe Forest NP) is een stuk langer dan wat ik gisteren ben opgeschoten. Maar de weg blijkt geheel geasfalteerd te zijn! En dus schiet ik erg op, ondanks de vele bochten. Rwanda zou haar bijnaam moeten veranderen in ‘Het Land van de Duizend-bochtige Wegen’. Je kunt hierdoor nooit snelheid opbouwen, maar het levert wel keer op keer prachtige uitzichten op. Enkele weinig enerverende uren later bereik ik de weg die het oosten leidt. Ook die is geasfalteerd en het is zelfs nog geen lunchtijd, dus durf ik mijn eindbestemming voor vandaag een heel stuk op te schuiven: ik rijd gewoon door naar Butare (ook wel Huye genoemd). En dan heb ik nog tijd genoeg om het lekker rustig aan te doen in het NP.
Het Nyungwe Forest NP is een jungle van het mooiste soort. Het begint al goed: nog voor ik de (roestige) poort door rijd, stijg ik in minder dan 10 km wel meer dan 500 m tot ik de 2500 m weer aanraak. De uitzichten bewijzen het: ik rijd door een stokoud en hooggelegen oerwoud. De bergen zijn compleet bedekt met een tientallen meters dik tapijt van donker groene vegetatie. Bij de poort staat alleen een komisch bord over met de actuele status van het bosbrandgevaar, verder niets. Dit park is het enige (van de slechts 3 nationale parken in Rwanda) waar een openbare weg doorheen loopt. De eerste kilometers stop ik om de haverklap om foto’s te maken of de koele, vochtige boslucht op te snuiven. Het feit dat dit een NP is betekent ook dat er nagenoeg geen mensen doorheen lopen of fietsen. Ook het autoverkeer is erg beperkt. Als ik dus om een uur of 11 uitstap voor een pauze, die uitloopt in een vroege lunchpauze, komen er slechts een handjevol voertuigen langs rijden. Zaaaaalig! Zulke rust kun je in Afrika schijnbaar alleen in nationale parken vinden. Maar, zoals ik de laatste maanden vaak pleeg te zeggen: je komt niet naar Afrika voor je rust!
Dit bos moet vol primaten zitten, waaronder chimpansees en franjeapen, maar de enige apen die ik tegen kom zijn L’Hoëstmeerkatten. Daar zie ik maar liefst 4 groepjes van langs of op de weg. Ergens langs de weg staat een soort uitkijkplatform van half vermolmd hout. Ik waag het er op en klim naar boven, maar er is door de dichte vegetatie nauwelijks iets te zien van het uitzicht. Een klein stukje lopen verderop, bij een bocht, is de vegetatie open en kan ik het fabuleuze uitzicht alsnog in me opnemen. Woorden en zeker foto’s kunnen geen recht doen aan de schoonheid van enorme, spectaculaire moerasvlakte die tussen de hoge berghellingen ligt en waar ik nu over uit kijk. Mijn blikken van opperste verwondering worden slechts verbroken door het passeren van een auto. Maar ook een aantal kilometers verderop sta ik opnieuw met open mond te staren naar een steile vallei waarachter het oerwoud zich tot in het oneindige lijkt uit te strekken en waarvoor elk superlatief te kort schiet. Men kan dus rustig stellen dat ik heb mogen genieten van een schitterende omgeving!
Bij de afslag naar het bezoekerscentrum zitten een man of 20 begerig naar me uit te kijken, maar ik heb totaal geen zin om de sereniteit van mijn bezoek aan deze jungle te laten bezoedelen door de bedelzangen van deze werkeloze gidsen die ik toch niet van plan ben in de arm te nemen, dus rijd ik gauw door. Zo reis ik nog vele tientallen kilometers door de dichte jungle van Rwanda, tot ik merkbaar aan het einde van het park kom. Ik zie steeds meer mensen bezig met het vervoeren van hout op hun gammele fietsen en de beboste berghellingen zijn plotsklaps veranderd in het bekende schaakbordpatroon van de landbouw met er tussen de fel oplichtende golfplaten daken van huisjes. Ook indrukwekkend en op zijn eigen manier erg mooi om te zien, maar ik prefereer toch het eerste.
De laatste 70 km zijn weer weinig enerverend en tegen 16 uur kom ik aan in Butare: een stad met een intellectueel tintje vanwege de aanwezigheid van een prestigieuze universiteit en het bejubelde Nationaal Museum, dat ik morgen wil gaan bezoeken. De sfeer van deze stad is ook beduidend anders dan de andere steden die ik tot dusver bezocht heb in Rwanda. Het ziet er allemaal veel verzorgder en netter uit, hoewel gezegd moet worden dat Rwanda in het geheel met afstand het schoonste land is dat ik tot dusver heb bezocht in Afrika! Er is bijna nergens zwerfafval te vinden en dat heeft mede te maken met het verbod op plastic zakjes.
Kamperen in deze regio schijnt nergens te kunnen, maar ik schijn op de parkeerplaats van het Ibis Hotel te kunnen overnachten. Dat blijkt helaas niet meer toegestaan te worden, dus neem ik voor het eerst sinds Ethiopië maar eens een kamer! Behoorlijk prijzig (30.000 rwf), maar dat mag wel eens een keertje. Zodra de bellboy vertrokken is plof ik neer op het tweepersoonsbed. Zoveel bedruimte heb ik in maanden niet gehad! Voor het eten doe ik wat boodschappen bij een supermarktje waarvan de karretjes bijna groter lijken te zijn dan de sortering. Terwijl ik binnen sta breekt er een hoosbui van epische proporties los en de winkel stroomt vol met mensen. Nadat ik heb afgerekend drupot het nog wat na en ontdek ik dat de straat bijna helemaal uitgestorven is. Even later is alles weer business as usual. Het diner gebruik ik in het door mijn reisgids bejubelde hotelrestaurant. De groentesoep is inderdaad lekker, maar als hoofdgerecht krijg ik een bord vol patat en een miezerig spiesje taai rundvlees en totaal geen groente.
De wifi van het hotel is onbruikbaar traag en aan de overkant van het hotel zie ik een service center van een telecombedrijf met ervoor enkele telecomstalletjes zoals die er in de duizenden zijn in oost Afrika, dus beproef ik opnieuw mijn geluk om een sim kaartje te bemachtigen. Ditmaal heb ik succes! Het grote verschil is dat men het identiteitsnummer van een Rwandees gebruikt om het kaartje te registreren in plaats van het mijne. Minder dan een kwartier en nog geen euro later heb ik een werkend sim kaartje, dat nog wel even op maat geknipt moet worden in het achter liggende service center. Het meisje van het stalletje spreekt nauwelijks Engels, maar met wat hulp van een omstander komen we er wel uit heb ik even later ook wat internettegoed (1 euro per GB!). Het plan is om binnen een week Rwanda weer uit te zijn, maar ik heb internettoegang nodig om het volgende land – Tanzania – voor te bereiden en ben dus maar wat blij met dit simkaartje.
‘s Avonds kijk ik een film: Hotel Rwanda. Morgen kom ik aan in Kigali, de hoofdstad van Rwanda, waar de film (en dus ook het waar gebeurde verhaal) zich afspeelde.
Dag 173. Dat is toch wel weer even genieten, zo’n heerlijk breed bed! De bodem is misschien niet geweldig, maar de breedte van het bed maakt alles goed. De afgelopen paar maanden heb ik iedere nacht in mijn autootje geslapen, wat me maar zo’n 80 cm breedte biedt en nog minder hoogte. Hoe dan ook word ik deze ochtend wakker met een gevoel van extreme weelde.
Het ontbijt haal ik bij de supermarkt aan de overkant, waar zowaar een kleine bakker in is gevestigd! Die heb ik in heel Uganda niet gezien. Als ik bij mijn auto kom zie ik tot mijn verbazing dat hij gewassen is! Dat heeft de bewaker vannacht gedaan zonder dit vooraf te vragen. Uiteraard wil hij er toch nog geld voor hebben en nadat ik hem duidelijk heb proberen te maken dat dit geen fatsoenlijke actie is, geef ik hem toch nog wat muntjes. Hij heeft de auto wel heel mooi schoon gekregen…
De volgende verrassing is wanneer ik uit check. Dan valt namelijk pas mijn oog op het kleine regeltje tekst onder de verwarrende lijst aan kamerprijzen dat de prijzen inclusief ontbijt zijn! De receptioniste bevestigd dit en zegt dat een buffet klaar staat in het restaurant. Ik heb net dus zelf al wat gekocht en gegeten, maar wellicht kan ik nog een sapje scoren of zo, dus loop ik naar het restaurant. Daar is helemaal geen buffet, dus houd ik het maar voor gezien hier. Wat een raar hotel.
Mijn eerste bestemming voor vandaag is slechts enkele kilometers verderop: het Nationaal Museum, ook wel het Etnografisch Museum genoemd. De ommuring ziet er indrukwekkend uit en op de poortstijlen prijzen grote goudkleurige koppen van longhorn-koeien. Het museumterrein is zo mogelijk nog indrukwekkender: alles is brandschoon, vers geschilderd en de tuinen zijn strakker dan een paleistuin. Het gebouw zelf ziet er ook goed verzorgd uit, maar valt bijna weg in deze oogverblindende omgeving. Ik word vriendelijk ontvangen en betaal de entree van 6000 rwf (zo’n 7 euro). Helaas is het maken van foto’s niet toegestaan. Jammer, want het museum heeft veel te bieden! Ik krijg eerst een korte en snel gereciteerde introductie van een struise dame met een trui aan, waar met grote letters ‘Amsterdam’ en een fiets op zijn afgebeeld. Aan het einde van haar verhaal merk ik op dat ik uit Nederland kom en haar ietwat uitdrukkingsloze gezicht vertoont ineens een brede lach. ‘Aaaah, daar ben ik vorige maand geweest!’ schreeuwt ze ineens uit. ‘Heel mooi, maar wel erg koud!’ voegt ze er aan toe. Nadat we eventjes gepraat hebben over Nederland krijg ik een toegift en vertelt ze nog wat meer over de tentoonstelling, waarna ze me onder veel gedagzeggen achterlaat in de eerste zaal.
Het moet gezegd: de reisgids heeft dit keer niets te veel gezegd. Het museum is prima! Bijna onafrikaans! Er zijn veel voorwerpen, afbeeldingen en ruimschoots genoeg informatieve bordjes in 3 talen, waaronder Engels. In plaats van lelijke poppen die een beeld moeten schetsen van de etnografische geschiedenis van het land zonder echt informatie te geven, heeft men er hier voor gekozen om de voorwerpen in vitrines te plaatsen en te voorzien van bruikbare informatie. Met name het enorme scala aan vlechtwerk is uiterst indrukwekkend. Zeer verfijnde mandjes, schalen, schilden en zelfs complete kamerwanden. Ik had geen idee dat dit allemaal mogelijk was met simpele materialen als riet, gras en bananenblad! Ook is er een originele rieten hut opgesteld van een type dat vandaag de dag niet meer gemaakt wordt, kun je zelf enkele trommels uitproberen en is er een tijdelijke expositie over pre-industrieel Rwanda. Zelfs de museumwinkel verkoopt artikelen die echt wel de moeite waard zijn en voor zeer redelijke prijzen. Zelfs ik kom in de verleiding om een souvenir te kopen! Het mag duidelijk zijn: ik ben erg onder de indruk van dit museum.
Het loopt tegen half 12 wanneer ik terug kom bij de auto en wil net mijn lunchspulletjes voor de dag halen als er een auto het terrein op komt rijden en pal voor de ingang tot stilstand komt. Terwijl de passagiers uitstappen rennen een aantal ‘traditioneel’ geklede mannen (rokken over hun spijkerbroeken heen) naar hun trommels toe en beginnen aan hun voorstelling. Dat pik ik natuurlijk nog even mee. Na de lunch vertrek ik in de richting van Kigali. De rit verloopt weinig enerverend en zoals te verwachten valt van een hoofdstad is het een drukte vanjewelste wanneer ik mijn bestemming nader. Vele mensen hebben me vooraf verteld dat Kigali een bijna Westerse stad is en je dus het gevoel krijgt in Europa te rijden. Dat gevoel kan ik niet geheel onderschrijven. Ja, er zijn een aantal moderne, Westerse gebouwen, de parkeerplaats die ik uiteindelijk weet te vinden voor mijn bezoek aan de Nakumatt ziet er zeker Westers uit (zelfs automatische slagbomen), de motortaxi’s zijn georganiseerd en de straten zijn ongekend schoon(!), maar daar houd elke vergelijking wat mij betreft wel op. De winkeltjes, de bouwstijlen, de mensen, het verkeer, de vele onverharde, modderige paden zijn overduidelijk Afrikaans. De spaarzame stoplichten die ik tegenkom staan uit of worden volstrekt genegeerd. Het feit dat er vrijwel nergens afval op straat ligt is (net als elders in Rwanda) absoluut een zegen voor het straatbeeld. Behalve het ontbreken van straatafval is ook de ligging van Kigali opvallend. Het ligt uitgestrekt over en aantal heuvels met hele steile hellingen. Het gevolg is dat er bijna geen enkele straat vlak loopt. Zelfs de – mooie – rotonde van Place de l’Unité Nationale, die het hart van de stad vormt, ligt op een helling.
De Nakumatt houdt qua sortering het midden tussen die in Uganda en die in Kenya: er is veel te krijgen, maar lang niet zoveel als in Kenya. Niettemin vul ik mijn karretje, reken af en een behulpzame medewerker helpt met sjouwen van de boodschappen naar de auto, die toch een paar straten verderop staat. Uitermate irritant is wel dat in nagenoeg elk gangpad een medewerker uit haar neus staat te vreten en pal naast me gaan staan zodra ik ergens stop in hun gangpad. Ze blijven elk verveeld naar me staren tot ik het niet meer uithoud en een ander pad opzoek, in de hoop dat de dame van dat pad een ander slachtoffer gevonden heeft. Ik test het geduld van één van hen door zeker 10 minuten lang naar het schap met blikgroente te staren, maar het helpt niet; ze blijft de hele tijd ongegeneerd met de armen over elkaar en verveeld leunend tegen een pilaar naar mij staren, op nog geen 2 meter afstand. Het zal vast wel goed bedoeld zijn…
Er is één camping in Kigali, naar het schijnt, maar ik lees daar zulke negatieve verhalen over dat ik daar niet naartoe ga. In plaats daarvan ga ik naar het Step Town Motel. De naam had net zo goed ‘Steep Town’ kunnen zijn, want de oprit is zo verschrikkelijk steil omhoog dat ik zelfs in de eerste versnelling in lage gearing nog maar net de bovenkant weet te bereiken! De receptionist (en vermoedelijk tevens manager) ontvangt me hartelijk en staat me toe op de parkeerplaats te overnachten voor de komende 2 nachten. Er is niet veel keuze, maar waar ik nu sta is in elk geval nog redelijk vlak, dus blijf ik daar maar staan. Opnieuw wordt mijn tolerantie ernstig op de proef gesteld want ik word nauwlettend in de gaten gehouden door aanvankelijk de parkeerwachter, die al gauw zijn vrienden optrommelt, waardoor op een gegeven moment door een man of 10 staan te kijken hoe ik mijn stinksokken uittrek en verruil voor slippers. Terug staren heeft geen zin; men blijft gewoon kijken.
Terwijl ik op het balkon van het restaurant op mijn eten wacht barst er weer een regenbui los van epische proporties. Even daarvoor waren de manager en een klein blank jochie van zojuist gearriveerde Amerikaanse toeristen rondjes aan het fietsen op de kleine parkeerplaats. Het diner smaakt werkelijk voortreffelijk. Voor 4000 rwf krijg ik een groot bord met salade, met echte sla! Dat heb ik al maanden niet meer op en werk het ongekend gezonde voer met smaak naar binnen. Ook de steak medaillons (7000 rwf) zijn vergezeld van een relatief ruime hoeveelheid groente. Het kan dus wel!
Dag 174. Ik word wakker van de geluiden van mijn Amerikaanse hotelgenoten en het feit dat de auto naast me gewassen wordt. Onderweg naar de receptie voor een sleutel voor een kamer voor de douche babbel ik nog een tijdje met de Amerikanen, die nu al 2 jaar in Buhoma (waar ik ongeveer een week geleden was!) wonen voor vrijwilligerswerk in het buurthospitaal. Ze runnen daar tevens een kleine guest house met eenvoudige hutjes en wat kampeerruimte. Had ik dat eerder geweten…
Het is lang goed gegaan, maar vanmorgen gaat het toch weer mis: ik sloop weer een douche! De douche heeft maar liefst 2 douchekoppen, waaronder een hele grote, maar waar aanvankelijk maar een paar hele harde, maar dunne straaltjes uitkomen, tot ik een harde klap hoor en de douchekop er kapot bij hangt en het water er langs klatert… Even later valt de hendel van de mengkraan er af als ik de temperatuur wil bijstellen.
Het ontbijt is erg goed en veel. Voor slechts 2500 rwf krijg ik roerei, een soort kaastosti, heel veel vers fruit (lekker!) en een grote pot thee. Een stevig begin van de dag. Door dit uitgebreide ontbijt en omdat ik nogal aan de praat gehouden wordt door de Amerikaanse man ben ik pas om 10 uur op weg. Vandaag ga ik lekker alles te voet doen; dat is veel te lang geleden, maar kan hier gelukkig prima, omdat het hotel vlakbij mijn doelen ligt.
Als eerste loop ik naar het Kigali Genocide Memorial, het belangrijkste monument voor de genocide van 1994. Dat voorval moet nog tamelijk vers in het geheugen liggen van de meeste Rwandezen en na het zien van dit memorial begrijp ik pas goed wat er in de hoofden van de mensen die ik hier overal op straat tegenkom moet afspelen. Wat een ongelooflijke horror!
De entree is gratis, maar een audioguide kost 12.000 rwf. Ik zie het als een donatie en neem er dus maar 1, ondanks de hoge prijs. Hij is zelfs in het Nederlands verkrijgbaar! Hoewel ze wel een erg slechte stem uitgekozen hebben. Hij gebruikt bijvoorbeeld telkens verkeerde intonaties waardoor de boodschap geweld aangedaan wordt. Geeft niets, want ook zonder audioguide is de boodschap van de expositie kristalhelder.
Ik begin met een ijzersterk introductiefilmpje waarbij enkele overlevenden hun verhaal doen. Met tranen in mijn ogen loop ik het zaaltje uit. Dan loop ik naar de massagraven. In een enigszins groene omgeving liggen grote betonnen platformen zonder enige markeringen, maar wel hier en daar bedekt met bloemen. Eén van de platformen is voorzien van een venster, waardoor je een inkijkje krijgt in de inhoud van het massagraf. Een ontzagwekkende 259.000(!!!) mensen liggen begraven in dit relatief kleine oppervlak. De namen van de slachtoffers zijn, voor zover bekend, aangebracht op een grote muur. Veel namen zijn echter niet meer te achterhalen omdat in veel gevallen complete families en zelfs complete gemeenschappen uitgemoord zijn, waardoor er niemand meer is om de slachtoffers te identificeren. Het is niet te bevatten…
Het is ontzettend warm en erg vochtig weer, dus in de koelte van de Tuin van Verzoening rust ik even uit. Daarna loop ik via de Tuin van Verdeeldheid en de Tuin van Eenheid (ja, ik loop in de verkeerde volgorde) naar het museum, dat naast de massagraven het hart van het memorial vormt. Net als ik aan de expositie begin barst er weer een enorme regenbui los. Ik tref het wel, de laatste tijd! Bijna iedere keer dat er een bui losbarst zit/sta ik toevallig net lekker droog.
Hoewel de massagraven in naam het meest indrukwekkend zouden moeten zijn, kunnen de kale betonnen platformen maar weinig emotie opwekken. Hoe anders is dat met het zeer goed verzorgde museum. In een lange aaneenschakeling van kleine ruimtes word ik meegenomen door de geschiedenis vanaf de koloniale overheersing en de aanloop tot de genocide tot de nasleep er van. Er zijn veel relevante foto’s en enkele voorwerpen en alles is erg goed van informatie voorzien in 3 talen. Het geheel is sfeervol opgesteld en er is goed nagedacht over nagenoeg alles. Maar de praktische kant ter zijde; de inhoudelijke kant is zonder enige twijfel de sterkte eigenschap van dit museum. Je wordt meegezogen in de gebeurtenissen die tot deze gruwelperiode geleid hebben en als het moment daar is sta ik met open mond en een brok in mijn keel te bordjes bij de gruwelijke foto’s te lezen. Kinderen die afgeslacht worden alsof het kippen zijn, vrouwen die verkracht, gemarteld en verminkt of vermoord worden voor de ogen van hun familie. Je leest helaas zo vaak over dit soort gruweldaden, maar de foto’s en de krachtige onderschriften spreken boekdelen.
Op de bovenverdieping is nog een kleine tentoonstelling over enkele andere genocides wereldwijd, zoals de holocaust en de Armeense genocide. De laatste zaal is echter absoluut het meest indrukwekkend, voor zover dat nog kan. Levensgrote foto’s van kinderen hangen aan de muren met er onder bordjes over hun favoriete eten, hun lievelingsspeelgoed, hun beste vriendje en vervolgens op welke afgrijselijke manier ze zijn afgeslacht. ‘Tegen een muur gesmeten.’ ‘Gedood met een machete in de armen van zijn moeder.’ ‘Doodgemarteld.’ Als dat geen tranen in je ogen brengt, dan weet ik het niet meer.
Als ik dan toch een paar kritiekpuntjes mag noemen, dan is dat in de eerste plaats het feit dat het ‘Afrikaanse verval’ ook in de tuinen van het memorial is toegeslagen, want 1 van de fonteinen werkt niet meer en veel van de aardewerken beelden zijn kapot, overwoekert of verdwenen. Daarnaast wordt de rest van de wereld en in het bijzonder de Verenigde Naties erg negatief afgeschilderd in het museum. Dat is begrijpelijk, gezien het onacceptabele uitblijven van hulp tijdens de genocide, maar misschien niet helemaal eerlijk.
Enigszins ontdaan door deze krachtige tentoonstelling verlaat ik het memorial. De volgende bestemming heeft ook met de genocide te maken. Iedereen die de film ‘Hotel Rwanda’ gezien heeft weet wat ik bedoel: Hotel des Mille Collines. Het is in dit luxe hotel dat Paul Rusesabagina en zijn personeel meer dan 1000 mensen (voornamelijk uiteraard Tutsi’s) maanden lang hebben weten te beschermen tegen de Interhamwe, de doodseskaders van de Hutu’s doordat Rusesabagina hooggeplaatste figuren in het leger een tijdlang wist om te kopen. Overigens moesten de vluchtelingen wel gewoon betalen voor hun verblijf. Het hotel boert blijkbaar nog altijd goed, want het ziet er fantastisch uit. Op het terras bij het zwembad (waar men destijds lange tijd water uit getapt heeft om te drinken nadat de waterleiding werd afgesloten) drink ik een vreselijk duur glaasje appelsap (niet eens vers; 2500 rwf, zo’n 3 euro) en bestel ik redelijk fatsoenlijk geprijsde vegetarische loempia’s als late lunch (we schrijven 15 uur). Het is heel bijzonder om op deze plek te zitten, waar het leven gewoon doorgaat alsof er niets gebeurd is. Overigens is de film hier niet opgenomen maar in een hotel in Zuid Afrika.
Terug in mijn eigen hotel werk ik aan mijn verslag, praat wat met de Amerikanen en bestel een uitstekend smakende lasagne.
Morgen wordt alweer mijn laatste volle dag in Rwanda! Het is een erg kort bezoek geworden, maar ik loop wat achter op schema en ik heb nu al lang genoeg in Oost Afrika rondgereisd en Tanzania komt er ook nog aan. Daarbij is Rwanda veel kleiner dan Nederland.
Dag 175. Opnieuw word ik vroeg gewekt door gestommel op de parkeerplaats. Het ontbijt is weer voortreffelijk. Tijdens het eten wordt de lucht steeds donkerder en dreigender. Net als ik klaar ben en gauw wil inpakken voordat de bui los barst spreekt de Amerikaan me weer aan en houd me aan de praat. Ik weet me los te rukken uit het gesprek, maar het is al te laat. Snel doe ik nog wat dingen, maar vlak voor ik klaar ben barst de bui los. Ik blijf een tijdje schuilen in het restaurant maar na een half uur ben ik het zat, bereid vliegensvlug in de regen de laatste dingen voor, spring de auto in en gooi het portier dicht. In de stromende regen begeef ik me op de lege straten van Kigali. Ik moet vaker door de stad rijden als het regent, want het is heerlijk rustig op de weg. Geen voetgangers, fietsers en zelfs geen motortaxi’s wagen zich in de regen.
Tot op heden duurde de buien nooit langer dan een uur, maar dit is geen bui meer. Hoewel de intensiteit na een uurtje afneemt, blijft het vrijwel de gehele dag regenen en dat is ook te merken aan de temperatuur. Het voelt net als thuis!
De eerste stop vandaag is een kerk in Nyamata, een plaats ca. 30 km ten zuiden van Kigali. Als ik daar aankom is er net een groep Amerikanen bezig hun bezoek af te ronden. Men lijkt niet erg geraakt door wat er in de kerk te zien is, maar als ik naar binnen stap springen de tranen me onmiddellijk weer in de ogen en springt mijn hand naar mijn mond van opperste ontsteltenis. Ik had natuurlijk al gelezen wat me hier te wachten zou staan, maar zoals meestal doet dat geen recht aan de echte beleving. Het merendeel van de kerkbankjes zijn bedekt met dikke stapels kledingrestanten en achterin de kerk, vlak naast de ingang, ligt een stapel menselijke botten ter grootte van zeker 2 flinke personenauto’s. Er achter ligt een berg keurig gestapelde schedels van vergelijkbare grootte. Nooit eerder heb ik zoveel menselijke beenderen bij elkaar gezien en het roept een ongekende walging, verdriet en ontsteltenis bij me op. Dit zijn geen botten van mensen die in een ver verleden op natuurlijke dood gestorven zijn of zo. Dit waren nog geen 25 jaar geleden mensen zoals jij en ik die in één nacht op gruwelijke wijze zijn afgemaakt. Tutsi’s en gematigde Hutu’s zochten in deze kerk (en vele andere kerken in het land) bescherming tegen de doodseskaders, maar werden verraden door een dominee. Alle 50.000(!!!) vluchtelingen in dit kleine kerkje zijn omgebracht. Eerst werd er een granaat naar binnen gegooid, waarna de overlevenden met machetes, knuppels en vuurwapens alsnog gedood werden. De bloedspetters zitten nog altijd op het Mariabeeld voorin de kerk.
Ik krijg een rondleiding van een dame die bijna niet te verstaan is. Ik vang flarden op van wat ze vertelt, maar eigenlijk ben ik te ontdaan om me te concentreren op haar verhaal. Bovendien kende ik het verhaal grotendeels al. Het maken van foto’s is binnen niet toegestaan. Ze neemt me mee langs de stapels botten en schedels en wijst me op de barsten, spleten en kogelgaten in de schedels. Dan neemt ze me mee naar buiten, in de stromende regen. We lopen langs het graf van een Italiaanse missionaris die in 1992 al is omgebracht omdat hij Tutsi’s wilde beschermen. Achter de kerk liggen 3 grote massagraven. Door een luik is een trappetje en een hekwerk te zien, waarachter tafels staan, gevuld met stapels botten en andere menselijke resten. In het middelste graf is een grote opening aangebracht waar een groepje jongeren met maskers voor hun mond en neus in en uit lopen, hun armen vol met botten en schedels. Ze gooien alles in een zeil, dat wordt afgedekt met een ander zeil en door 2 jongens de kerk in wordt gedragen. Daar worden de botten van de schedels gescheiden en groeien de enorme stapels dus gestaag door. De jongens lopen af en aan. Tijdens mijn korte bezoek zie ik ze zeker 20 keer de kerk inlopen met een zeil vol botten. Het is een onbeschrijfelijk schouwspel.
Na de rondleiding doe ik een donatie en loop nog even door het kerkje om de omvang van deze slachting rustig in me op te nemen. Buiten lachen wat mensen. Binnen lacht niemand. Na een minuut of 5 staren naar de schedels kan ik mijn ogen nog steeds niet geloven. Wat kunnen mensen toch onvoorstelbaar wreed zijn.
Terug in de auto kom ik eerst even een aantal minuten bij voordat ik weer terug rijd richting Kigali. Daar neem ik een afslag naar het oosten tot ik – een stuk vroeger dan ik verwacht had – aankom bij mijn verblijfadres voor de komende nacht: het Urugo Women Opportunity Center (WOC). Het is nog maar een uur of 13. Kamperen is maar een kleine bij-activiteit voor dit zeer goed georganiseerde, gloednieuw aandoende centrum. Er worden hier allerlei workshops voor vrouwen georganiseerd en te oordelen aan het grote aantal bezoekers wordt hier gretig gebruik van gemaakt. De lodge faciliteiten worden ook goed gebruikt, want tegelijk met mij arriveert een groep Britse jongeren en later een gezin van vier. Het regenwater wordt hier op allerlei manieren verzamelt in enorme ondergrondse vaten, vanwaar een pomp op zonne-energie dit naar een hoger gelegen vat pompt voor gebruik in het centrum. De toiletten zijn zo ontworpen dat de urine apart wordt verzamelt van de feces, zodat beide hergebruikt kunnen worden als voeding voor planten in de tuinen en akkers. Ik ben de enige kampeerder, dus ik sta relatief rustig naast de ondergrondse watervaten. Ik zet mijn luifel uit en geniet van de lunch onder een druppende hemel. Het brood dat ik 2 dagen eerder gekocht heb (en nu pas voor het eerst aanbreek) smaakt onverwacht prima. Na de lunch houd de regen op en doe ik aantal klusjes, zoals water filteren en regenkleding voor de dag halen. Die zal ik de komende tijd zeer waarschijnlijk toch nog nodig gaan hebben!
Zeer indrukwekkend verslag Bjorn. Ben blij pas achteraf te vernemen over de moeilijkheden bij die bruggetjes. Je hart staat bijna stil over wat er allemaal had kunnen gebeuren!
Lijkt mij verschrikkelijk om te zien wat er in het land allemaal is gebeurd.
Die genocide monumenten zijn de meest confronterende die ik ooit gezien heb. Sommigen zullen misschien vinden dat het te ver gaat, maar ik denk dat het juist erg goed is, omdat je keihard met je neus op de feiten wordt gedrukt.
Hoi bjorn
Wat een bizar verhaal, je maakt wat mee, verschrikkelijk wat daar gebeurde met die mensen, dan nog die wegen en bruggetjes, je houdt je hart vast, spannend .
Goede reis verder
prachtig verslag Bjorn, mooie sfeerzetting!
Gelukkig maar dat de Praying Feather weer goede diensten heeft bewezen, al zou ik dit soort bruggetjes toch maar niet meer nemen als ik jou was 😉
enne, je hebt toch toch wel een mandje voor me meegenomen hè 😉 😀
Dank je! Ja, die bruggetjes hebben me wel een licht trauma bezorgd. 😉
Wat betreft de mandjes: jij hebt de bijhorende prijzen niet gezien… 😛