Dag 86-90 (20-24 nov.): Lalibela, Bahir Dar en Addis Abeba

Gewekt worden door de stem van een religieus persoon die probeert mensen aan te sporen om te komen bidden is niet onbekend voor mij: de muezzin van menig moskee in Egypte, Sudan en Jordanië zorgt daar doorgaans wel voor rond een uur of 5. Maar in Ethiopië steken ze de moslims naar de kroon, want net als enkele dagen geleden in Debark begint om een uur of 4 iemand in de verte te zingen en houdt slechts zo nu en dan op… voor slechts enkele minuten, want daarna klinkt het gezang weer. En geloof het of niet, maar dit gaat zo de HELE DAG door (tot een uur of 17)! En om het nog erger te maken komt het gezang heel erg zeurderig op mij over. Het is om stapelgek van te worden! Hiermee beledig ik waarschijnlijk elke orthodoxe Ethiopiër, maar zo is het nu eenmaal.

Ik word dus wederom vroeg wakker op dag 86. Als ontbijt maak ik een lekkere omelet en ik doe het rustig aan. Het is dan ook al half 9 als ik me te voet naar de rotskerken van Lalibela begeef. Even daar voor lever ik een flinke zak met wasgoed in. De wasservice is hier niet supergoedkoop, maar ik heb de komende dagen geen mogelijkheid om fatsoenlijk een was te drogen, zeker niet de matrashoes. In de auto droogt het wel, maar niet meer zo hard als in Sudan en het stof van het rijden maakt de was alweer vies voordat het droog is. Bovendien krijgt de waston de was natuurlijk lang niet zo schoon als een wasmachine.

Het is geen lange wandeling naar het ticket office van de kerken, maar wel vrij steil. Het is zondag vandaag, dus er is veel lokaal volk bij de kerken, die immers vrijwel allemaal nog gewoon in gebruik zijn, ook al zijn ze zo’n 800 jaar oud. Bij het ticketoffice word ik (zoals overal) aangesproken. Ditmaal beweert de man een gids te zijn en laat zijn pasje zien. Hij toont me de ingang van het kantoortje waar ik mijn kaartje moet kopen. Dat ligt namelijk tamelijk goed verborgen. Niettemin neemt hij een grote omweg, zodat hij tijd heeft om zijn diensten aan te smeren. Eigenlijk wilde ik geen gids nemen, maar hier loont dat waarschijnlijk wel, omdat de toegangen tot de kerken soms moeilijk te vinden zijn en je hier waarschijnlijk nog veel vaker lastig gevallen zal worden dan in Aksum. Een gids houdt in elk geval andere gidsen en tuktuk bestuurders op afstand en kan me (als het goed is) probleemloos alle hoekjes en gaatjes van de kerken laten zien. Daarbij verwacht ik hier de hele dag door te brengen (volgens mijn reisgids is zelfs een hele dag niet voldoende), dus kan ik na de rondleiding altijd nog rustig rondkijken. Hij begint zijn prijs met 500 birr, wat ik weet af te dingen naar 350. Om een kaartje te kopen moet ik eerst een piepklein briefje invullen met naam, nationaliteit, etc. Daarna mag ik doorlopen naar een ander kantoortje waar voor de balie 2 andere toeristen staan. De entreeprijs is schokkend, maar geen verrassing, omdat ik die van Godfried (de Belg die ik in Gorgora ontmoette) al te horen had gekregen: 50 US dollar! Ik kan me heel erg goed voorstellen dat bijv. de Vossebergen met 6 personen een bezoek overslaan vanwege deze prijs, maar in mijn eentje is het nog op te brengen. Het is de bekendste culturele trekpleister van het land, dus vooruit maar. In ruil voor mijn dure dollars krijg ik weer een handgeschreven bonnetje. Daarmee kan ik maar liefst 5 dagen toegang tot de kerken krijgen; iets waar waarschijnlijk maar heel erg weinig toeristen gebruik van zullen maken.

De gids neemt me mee naar de grootste van alle rotskerken en vertelt wat over de geschiedenis van Lalibela. Hij vertelt zo gepassioneerd dat zijn gezicht af en toe rood aanloopt en soms spreekt met consumptie. Wat hij vertelt is een mix van wetenschappelijke feiten en lokale opvattingen. Zo is hij er heilig van overtuigd dat de kerken mede door engelen gebouwd zijn, in opdracht van god zelf. Als bewijs voert hij aan dat de zuilen in 1 van de kerken engelenogen hebben. Feit is echter dat we erg weinig wetenschappelijk bewijs hebben over vrijwel alle facetten van deze kerken, dus vind ik het niet zo erg. Het is eigenlijk best leuk, juist omdat de man zo gepassioneerd vertelt en tussen de folklore door ook een hoop echte feitjes vermeldt.

Hij laat me de buiten- en binnenzijdes van alle 11 kerken zien en geeft me zo nu en dan tijd om foto’s te maken of te genieten van een mooi uitzicht. Het prettige aan een gids is dat hij precies weet waar je de mooiste foto’s kan maken en waar je wel en niet mag komen. In de eerste kerk heb ik een mazzeltje. Het beroemde Kruis van Lalibela, een 7,5 kg zwaar gouden kruis, dat elke zondag gebruikt wordt om mensen te zegenen is op het moment dat ik er ben toevallig net in gebruik. In ben er getuige van dat een stuk of 5 mensen van top tot teen gewreven worden met het grote, glanzende kruis. Een merkwaardig schouwspel dat men hier toch echt heel serieus neemt.

Er zijn redelijk wat toeristen; een enkele solotoerist, wat stelletjes, maar vooral groepen: Engelsen, Fransen, Russen, etc. Het aantal toeristen groeit ongeveer evenredig met het aantal locals dat de kerken verlaat. Ik moet aardig wat klauteren, bukken en klimmen om de vlotte gids bij te benen. Hij kent hier elke steen, maar ik niet, en ik moet vreselijk voorzichtig zijn om niet weer een enkel te verzwikken. Of erger. Dat is een nadeel van alleen reizen: als je niet of nauwelijks meer in staat bent om te rijden, zit je echt vast. Nu is dat hier, in de bewoonde wereld geen ramp, maar toch knap vervelend.

Tegen het einde van de ochtend hebben we alle 11 kerken gehad, zonder dat ik het idee heb dat we er te snel doorheen zijn gegaan. Nou ja, misschien een klein beetje, maar ik vind het prima zo. De gids laat me als ‘bonus’ nog even kort het klooster van Lalibela zien (een rotswand met kleine kunstmatige grotten waarin de monniken leven) en neemt me dan mee naar een heuveltje met mooi uitzicht als afsluiter van de rondleiding. Ik betaal hem 400 birr en we nemen afscheid nadat hij iemand erbij geroepen heeft om de deur van het ‘museum’ voor me te openen. Dit doet erg denken aan het ‘museum’ bij de kerk van Maria van Zion in Aksum: een slecht verlichte ruimte met wat houten vitrinekasten, volgestouwd met schatten van zilver, goud en andere kostbare materialen. De man vertelt er het een en ander bij (bordjes in het Engels zijn er geheel niet) en dus geef ik hem 10 birr aan het eind.

Daarna loop ik terug naar de camping, maar niet voordat ik eerst even wat brood koop bij een bakkertje dat ik gisteravond ontdekt heb. Aanvankelijk begrijpt het meisje achter de toonbank me niet, maar een ander meisje helpt met vertalen. En dat terwijl het heel simpel is: ik wijs de broden aan en steek vervolgens 2 vingers op. Hoe moeilijk kan het zijn? Ik betaal het meisje, draai me om en knal met een rotgang tegen een lage betonnen balk. Bij het naar binnen gaan had ik eenvoudigweg gebukt, maar nu zag ik de balk te laat. Het gevolg: een korte hoofdpijn en een schram op mijn voorhoofd… en veel hilariteit bij de locals zodra ik het winkeltje verlaten heb. Ik kan er zelf ook wel om lachen.

Op de camping neem ik uitgebreid de tijd voor de lunch; dat heb ik al heel lang niet meer gedaan. Het brood smaakt prima. Het beetje hagelslag dat ik nog heb is grotendeels poeder geworden en smaakt niet geweldig meer. Ik doe verder nog een middagdutje en bereid me voor op de komende dagen. Rond half 15 loop ik via een opvallend rustig en mooi paadje terug naar de kerk van sint Joris (Bet Giyorgis): de meest beroemde rotskerk van Lalibela, vanwege zijn strakke vormen, de uitstekende staat van conservatie en de kruisvorm waarin hij uit de rotsbodem gehouwen is. Er is vlak nabij een uitkijkpunt waar je een schitterend zicht heb over het dak van de kerk en de gigantische put waarin hij staat. Ik ga zitten en geniet gewoon een tijdje van alle indrukken.

Een gids van een groep Engelsen roept me van een afstandje toe. Hij vraagt me waar de gids is waar hij me vanmorgen mee zag. Ik antwoord dat ik afscheid genomen heb van de gids en nu alleen rondloop. Daarop zegt hij: ‘He was a cheat-guide!’ Ik informeer wat hij bedoelt en kom er achter dat mijn gids niet aan de beurt was om te gidsen en dus een andere gids van inkomsten berooft heeft. Tja, dat wist ik natuurlijk niet…

Terug bij de auto controleer ik die op wat bekende zaken, zoals oliepeil, luchtfilter, brandstoffilter, accu’s, en schade onder de auto, als gevolg van het terreinrijden gisteren. De uitslag: 3 dode vliegende insecten in het luchtfilter en wat stof, en water in het brandstoffilter, maar verder alles pico bello in orde. Na alles wat ik de auto heb aangedaan staat hij nog steeds als een rots en klaagt nergens over. Zelfs het oliepeil is nog nauwelijks lager dan toen ik aan de reis begon. En dat is best bijzonder, na die vele duizenden kilometers. Het stomme is dat ik geen idee heb hoeveel kilometer ik tot dusver precies gereden heb! Ik ben in al mijn spanning totaal vergeten om de kilometerstand te noteren toen ik vertrok! Nu zou de gehele afgelegde route wel in het geheugen van mijn GPS moeten staan, maar om een of andere reden zitten daar grote gaten in. Maar dat ik over de 10.000 km heen ben is wel zeker.

‘s Avonds eet ik weer prima in het camping/hotelrestaurant. In tegenstelling tot gisteren is het er druk! Maar liefst 2 flinke groepen (Duitsers en Fransen) komen iets later dan ik binnen voor het diner. Ik neem de pompoensoep, lamskoteletjes en een pannenkoek als toetje.

Mijn was is klaar, ruikt fris, is mooi gestreken en dat voor maar een euro of 5. Ik reken meteen af voor mijn verblijf. Dat scheelt morgen weer wat tijd.

Op dag 87 word ik heerlijk uitgerust wakker, dankzij de oordopjes die ik om half 4 in heb gedaan toen het gezang weer begon. Ik word zelfs pas om 7 uur wakker! Ik zet thee om de thermoskan te vullen en smeer tegelijk met mijn ontbijt ook vast wat brood voor de lunch. Vandaag wordt weer een lange reisdag! En Ethiopië inmiddels kennende zal ik de grootst mogelijke moeite hebben om een rustig lunch plekje te vinden. Met een lunchpakket kan ik gewoon achter het stuur lunchen.

Terwijl ik een emmer water haal om de dakpijp opnieuw te vullen (het water is hier zowaar helder(!), dus geef ik al het oude water aan de planten) word ik aangesproken door een Oostenrijker die nieuwsgierig is naar mijn auto en mijn reis. Zelf heeft hij in de jaren ‘80 met een motor tot aan Khartoum gereisd, dus helemaal onbekend met het fenomeen overlanden is hij niet. De chauffeur van de bus van zijn reisgezelschap komt er ook bij staan en zo hebben we een leuk gesprek.

Iets voor 9 uur rij ik de poort uit. Na de indrukwekkend lastige piste die mij eergisteren naar Lalibela leidde (zuidoostelijke route) had ik de stiekeme verwachting dat de zuidwestelijke route geheel of toch op zijn minst grotendeels geasfalteerd is. Dat valt vies tegen! Of mee, het is maar hoe je het bekijkt. Hete eerste stuk is ontegenzeggelijk asfalt, maar na een kilometer of 15 stopt dat en gaat het over in een brede gravelroad. Prima, dat rijdt immers ook nog lekker door. Maar na weer wat kilometers houdt ook dat op en bevindt ik me weer op een piste. Daar komt bij dat het soms lastig is om de juiste weg te vinden, omdat men bezig is een nieuwe (asfalt)weg aan te leggen, die soms over de oude weg gaat (op die stukken tref ik wel weer gravel of heel soms eens tukje asfalt), maar hem nog vaker kruist, en dan is het lastig te bepalen welke van de 2 wegen je geacht wordt te nemen. Op 1 keer na gok ik gelukkig iedere keer goed. Een verkeerde gok kan catastrofale gevolgen hebben, want regelmatig zie ik dat de nieuwe weg vlak voor een bruggetje eindigt in een meters diepe spleet of zelfs eindigt bij een afgrond, zonder bord of wat dan ook. Het is dus zaak om zeer geconcentreerd te rijden! Regelmatig passeer ik werklui die met grote machines werken aan de nieuwe weg. Vaak staat er een man met een opvallend grote, rieten hoed bij. Als ik goed kijk in het voorbij gaan, zie ik dat het iedere keer een man van Aziatische oorsprong betreft. Waarschijnlijk wordt deze weg (net als zoveel moderne wegen in oostelijk Afrika) aangelegd door Chinezen, maar ik had niet gedacht dat die zich zo direct met de aanleg zouden bemoeien.

De laatste 20 km (van de 65) zijn het zwaarst. Scherpe en steile haarspeldbochten over een stoffige en zeer hobbelige dirtroad, waarbij je ook nog eens koeien, honden, schapen, schreeuwende kinderen en zware vrachtwagens moet ontwijken; een enkele keer zelfs allemaal tegelijk! Op een bepaald moment besluit ik om in lage gearing te gaan rijden, maar dat gaat mis. Ik hoor een ‘KLANK’ geluid en de assen koppelen ineens helemaal niet meer. Shit! In lichte paniek schakel ik terug naar hoge gearing. Dat gaat gelukkig wel goed. Maar de rest van de rit durf ik niet meer naar lage gearing te schakelen, bang dat ik ben hier in the middle of nowhere te stranden met een naar z’n grootje geholpen versnellingsbak. Dat betekent echter wel dat ik heel vaak in de tweede of zelfs in de eerste versnelling moet rijden om de bergen op te komen (ik rij ruwweg tussen de 2000 en 3000 m hoogte). Zodra de GPS aangeeft dat ik nog maar 5 km te gaan heb tot de kruising met de asfaltweg tussen Wereta en Weldiya help ik hardop mee met aftellen. De laatste kilometers zullen toch wel weer asfalt zijn? Nee hoor, alleen de laatste 200 m zijn pas weer asfalt. Als ik die op rijd heb ik weer een zwaar maar mooi offroad avontuur achter me!

De asfaltweg heeft de bijnaam ‘Chinese Road’ en begint bijzonder goed. Hij is in goede staat, breed en goed belijnd. De vele mensen en dieren die ook hier zijn, blijven door de brede bermen goed uit mijn buurt en ik tik soms zelfs de 100 km/u aan! Die vreugde is echter van korte duur, want na een kilometer of 20 moet ik een noodstop maken voor een enorm gat in de weg. Vanaf daar gaat het alleen nog maar bergafwaarts met de kwaliteit van de weg. Diepe kuilen, brede kuilen, extreme spoorvorming (ik moet serieus oppassen voor mijn differentiëlen en brandstoftanks!) en compleet weggeslagen stukken weg wisselen elkaar steeds vaker af. Ook worden de bermen steeds smaller, waardoor ook de mensen en het vee weer een groeiend probleem vormen. Een fenomeen waar veel Afrikaanse wegen last van hebben is dat bruggen niet goed aansluiten op het asfalt. Vaak is de weg iets verzakt of is er een spleet ontstaan tussen de weg en de brug, zodat je bij iedere brug bijna tot stilstand moet afremmen om te voorkomen dat je auto een enorme knal te verwerken krijgt. Op een punt staat er ‘SLOW’ op de weg geschreven. Het zal wel, denk ik. Maar dan ineens voel ik hoe het asfalt onder m’n rechterbanden tientallen centimeters wegzakt en ik bijna omval. Een meter of 20 verderop sta ik weer recht. Kortom: de volgende 250 km naar zijn opnieuw afzien.

Ik ben dan ook erg blij als ik eindelijk aankom in Bahir Dar. Mijn rondrit langs de historische route van noord Ethiopië is compleet nu ik opnieuw bij het Tana meer gearriveerd ben. In het voorbij gaan maak ik al rijdend gauw wat foto’s van de brug over de Blauwe Nijl, vlak nadat die uit het Tana meer aan zijn meer dan 1000 km lange reis naar de Middellandse Zee begint.

De backpackers lodge waar in iOverlander zo goed over gesproken word vind ik na een korte omweg, maar men vraagt 400 birr voor een kamer met gedeelde badkamer (en die ziet er smerig uit en heeft alleen een hurktoilet). Een man die me voor de deur van de lodge op stond te wachten (hij was me zelfs achterna gefietst toen hij me een eindje terug langs zag rijden, vertelde hij me later!) zegt een betere optie te weten. Hij kruipt tussen de troep op mijn passagiersstoel en begeleidt me naar een pension dat er tamelijk nieuw uitziet en een kamer met eigen badkamer biedt voor 200 birr. Nadat ik de kamer gezien heb en hij me verzekerd heeft dat de auto de hele nacht bewaakt wordt (hij moet helaas voor de deur blijven staan) ga ik akkoord. Uiteraard wil hij me ook nog een vaartochtje naar de kloosters verkopen, maar daar heb ik geen tijd voor en geen zin in. Ik heb genoeg kerken en kloosters gezien nu. Hij heeft ook een toer naar de Blue Nile watervallen in de aanbieding, maar zodra ik naar mijn auto kijk, realiseert hij zich dat ik dat prima in mijn eentje kan doen en geeft hij het op.

Vanmorgen heb ik uit voorzorg de extra roosters achter in de auto dicht gedaan en de standaard roosters afgeplakt, omdat ik het een beetje beu ben om iedere keer een dikke laag stof van al mijn spullen af te vegen, maar als ik de achterportieren open doe, word ik opnieuw onplezierig verrast met zo mogelijk de dikste laag stof tot dusver. Het stof komt dus op een andere manier naar binnen. Dat zoek ik later wel uit. Nu eerst maar weer de boel afstoffen en spullen pakken voor de overnachting in de kamer.

Tegen etenstijd vraag ik bij de receptie naar een aanbeveling voor een restaurant, maar die krijg ik niet echt. De reisgids heeft ook wat suggesties, dus die zoek ik op. Eerst een juice house voor een vruchtensapje en dan een restaurant. Maar beide zijn niet te vinden op de aangegeven plekken, dus ga ik maar zelf op zoek. Na een tijdje rondzwerven door de stad vind ik een juice house waar ik een lekkere ananassap bestel en even later ben ik terug te vinden in ‘Smileys Lasagne & Burgers’ op de eerste verdieping van een winkelblok. Het is een klein zaakje, maar bomvol. Ik vind nog een plekje aan de bar en bestel een glas lemonjuice (jawel!) en een Burger Deluxe. Na een tijdje wachten krijg ik de lemonjuice in een groot glas. Het ziet er raar uit: grauwgeel van kleur en met slierten chocosaus er doorheen. Maar wat ik proef is onvervalste lemonjuice! Een tijdje later arriveert de burger. Die smaakt bijzonder goed en wordt begeleidt door de beste frietjes die ik in maanden gegeten heb. Een complete maaltijd met heerlijk drankje voor nog geen 100m birr!

Terug op de hotelkamer werk ik aan mijn verslag en bereid me alvast een beetje voor op mijn volgende land: Kenya! Niet dat ik daar al in de buurt ben, maar de Vossebergen gaan morgen de grens over, dus begint het al wel te kriebelen.

De nacht is rusteloos, want er komt veel herrie van buiten, vooral muziek en gelach. Iets voor 6 uur (dag 88) word ik wakker van een autoalarm dat klinkt als dat van mijn auto. Zo snel als mijn duizeligheid dat toestaat sta ik op en loop het balkonnetje op, vanwaar ik zicht heb op de kanarie. Er zijn wat mensen bezig met een andere auto, maar het ziet er niet uit als een inbraak. Net als ik weer op bed lig klinkt het autoalarm opnieuw. Zekerheidshalve ga ik toch nog maar een keer kijken. Niets aan de hand. Daarna doe ik geen oog meer dicht. Jammer, want ik heb geen haast vandaag. Oorspronkelijk had ik gepland om naar de Blue Nile watervallen te gaan, maar na wat sms verkeer met Judith (de Vossebergen zijn er naar toe geweest) zie ik daar toch van af. Door een waterkrachtcentrale is de waterval gekrompen tot slechts 15% van zijn normale capaciteit, de weg er naartoe is zeer slecht (35 km), je moet entree betalen en zonder gids vind je misschien het wandelpad naar de watervallen niet eens. Klinkt al met al niet de moeite waard. Bovendien heb ik iets belangrijkers te doen vandaag, wat oorspronkelijk als tweede op mijn agenda stond vandaag: een bezoek aan de Toyota garage die Judith tijdens hun rit van Bahir Dar naar Addis Abeba gezien heeft. Ik zit immers nog met de kapotte bestuurdersstoel en de olie is inmiddels dringend aan vervanging toe. Ook de remmen moeten inmiddels aardig versleten zijn. Die waren immers al half versleten toen ik aan deze reis begon.

Dit agendapunt krijgt nu de onverdeelde aandacht. Rond 8 uur verlaat ik het pension met de boodschap dat ik al of niet weer terug kom vandaag. Immers, als de garage geen tijd voor me heeft of gesloten is, bijvoorbeeld, dan heeft het geen zin om hier te blijven en rij ik meteen door naar Addis (556 km). Ik gooi mijn spullen in de auto en wil net wegrijden als de man die me dit pension gisteren getoond heeft aan komt fietsen. Hij vraagt (in en notendop) of ik nog zaken met hem wil doen. Helaas voor hem niet. Dus vraagt hij me geld voor zijn hulp gisteren. Met de 10 birr die ik hem geef (lijkt me voldoende) is hij niet tevreden, maar met nog een tientje zal hij het toch echt moeten doen.

Judith had maar liefst 2 Toyota dealers gezien langs dezelfde weg. De eerste kan ik niet op de omschreven plek vinden, maar de tweede wel, dus daar rij ik naar binnen. Het is een groot en nieuw complex. De dienstdoende ‘service advisor’ hoort eerst mijn verhaal aan, merkt op dat hij hier pas nog een andere overlander ontmoet heeft, maar besluit met de melding dat ze hier geen reparaties doen voor oudere auto’s. Daarvoor moet ik naar de andere vestiging. Met zijn aanwijzingen weet ik die zo te vinden. Het hele terrein staat barstensvol met auto’s. Ik spot 2 Daihatsu’s en 2 stadsauto’s van Toyota, maar de overige 95% van de auto’s zijn Landcruisers en Hiluxen. Dat zul je in Nederland bij geen enkele Toyota dealer aantreffen! Ik ben er erg blij mee, want het geeft goede hoop dat ze hier veel relevante kennis en ervaring met mijn autootje hebben.

Nadat ik gastvrij ontvangen ben en mijn wensen kenbaar maak, wordt er een jongen met me mee gestuurd die van alles noteert op een klembord. Hij noteert mijn kentekennummer op de accu’s en de wielen en vraagt me of ik een krik en brandblussers heb. Ik zie niet in hoe dit alles relevant is voor mijn wensen, maar goed, ik laat hem zijn gang maar gaan, totdat hij me vraagt het papier te ondertekenen, terwijl er niets op staat van mijn wensen. Dus wordt zijn baas er weer bijgehaald. Nu is het wel duidelijk en al gauw onderteken ik een werkopdracht voor de remmen, de olie (+filter) en de stoel. Even daarvoor vraagt de baas of ik al die spullen in de auto niet ergens kan dumpen. Ze willen niet verantwoordelijk zijn voor eventuele diefstal. Ik antwoord:’No, because this is my home!’ Ik had hem al eerder verteld over mijn reis van Nederland naar Zuid Afrika, maar dat is blijkbaar niet helemaal blijven hangen. Ik geef direct erna aan dat ik bij de werkzaamheden aanwezig wil zijn. Niet alleen vanwege mijn spullen, maar ook omdat ik wil weten of ze doen wat ik wil en op de manier die ik wil. Niet dat ik veel kennis heb van autotechniek, maar inmiddels wel voldoende om te kunnen beoordelen of iemand zijn vak verstaat.

Een monteur rijd mijn auto naar de brug, ik krijg een stoel er vlak nast aangeboden en ze gaan direct aan de slag, ondanks dat er schijnbaar heel wat auto’s staan te wachten. Ze gaan met maar liefst 5 man tegelijk aan de slag en voor ik er erg in heb is de olie al vervangen en de stoel verdwenen. De wielen liggen er ook al af en de remmen worden grondig schoon gemaakt. Het is me vrijwel direct duidelijk: deze mannen weten PRECIES waar ze mee bezig zijn en dat is een hele geruststelling. Wie zelf erg handig is met autotechniek zal heel makkelijk foutjes van monteurs kunnen detecteren en verhelpen, maar een relatieve leek als ik is blij als hij het idee heeft dat zijn auto in kundige handen is. Behalve de gewenste werkzaamheden controleren ze ook de andere vloeistoffen, het luchtfilter en smeren zelfs de assen. Deze werkzaamheden vind ik later niet eens terug op de factuur! De remblokken blijken op 1 na nog een heel eind mee te kunnen, dus wordt er maar 1 vervangen. Daar heb ik wat gemengde gevoelens bij, maar besluit dat ik de anderen altijd later nog kan vervangen. In minder dan 2 uur zijn ze klaar, op de stoel na. Die kost aanzienlijk meer tijd. Ze hebben geen vervangende stoel, dus repareren ze de stoel d.m.v. het nodige laswerk.

Terwijl ik rustig een boek zit te lezen klinkt er ineens een snoeiharde sirene. Ik schrik me een hartverzakking. Het is het signaal voor de koffiepauze! Iedereen laat zijn werk vallen en loopt naar de kantine, behalve ‘mijn’ jongens; die werken keihard door. Ik zeg nog tegen ze dat dat niet nodig is, want ik heb geen haast, maar het helpt niet. Nadat alle werkzaamheden behalve de stoel klaar zijn, geeft de baas aan dat ik de deuren op slot mag doen en gerust een kopje koffie of thee kan gaan drinken in de kantine. Daar zeg ik geen nee tegen. Als ontbijt heb ik tijdens het wachten een hompje droog brood naar binnen gewerkt en dat smeekt om te worden weggespoeld.

In de kantine bestel ik een kopje thee, die me 3 birr kost. Het is Ethiopische thee, met ongeveer 30% suiker en een flinke snuf kaneel er in. Eigenlijk smaakt het best lekker. Tijdens het drinken kijk ik naar Euronews, dat op een groot scherm getoond wordt. Blijkbaar is er een aardbeving in Japan en Nieuw Zeeland geweest en heeft Trump zijn eerste videoboodschap als toekomstig president vrijgegeven. Na de thee wacht ik verder in een comfortabele fauteuil in het kantoor van de service afdeling. Het wachten duurt erg lang en wordt verlengt zodra de sirene opnieuw klinkt: lunchpauze! Die duurt een uur, dus duurt het uiteindelijk tot ca. 14 uur voor de stoel klaar is en terug geplaatst wordt. Als lunch eet ik een pakje droge crackers.

De reparaties aan de stoel zien er (in mijn ogen) zeer stevig en vakkundig uit. Balanceerde de linkervoorkant van de zitting voorheen op een bout, nu is er een mooi rond plaatje gemonteerd, zoals ook in de rechtervoorkant zit. Ook de rugleuning zit weer vast. Het is tijd voor de factuur. Ook die ziet er professioneel uit. De prijzen zijn dat ook, maar met een arbeidsloontarief van slechts 12 euro per uur mag ik niet klagen. Ook hebben ze originele Toyota onderdelen gebruikt en die zijn altijd prijzig. Al met al ben ik 7080 birr kwijt (ca. 300 euro). Een flink bedrag voor mij, maar niet duur voor alles wat ze gedaan hebben. Het betalen van de factuur is echter wel een probleem, want ik kan alleen cash betalen en ik heb geen 7000 birr op zak. Gelukkig is er vlakbij een bank, dus loop ik daar naartoe en steek mijn pas in een vrije ATM. Ik toets pincode, ‘withdrawal’, ‘universal’, tik het gewenste bedrag in en krijg een ‘Please wait a moment’ te zien. Dan spuugt het apparaat mijn pas uit en gaat het scherm op zwart. Shit! Gelukkig heb ik mijn pas in elk geval terug, maar ik weet niet of er nu geld afgeboekt is. Na een tijde wachten gebeurt er nog niets, dus probeer ik een andere ATM. Daar kan ik maximaal 4000 birr opnemen, dus herhaal ik de procedure met mijn credit card. Zodoende heb ik in elk geval voldoende geld. Het eerste apparaat geeft inmiddels aan ‘Windows is starting’ aan, maar daar wacht ik niet meer op en ga gauw terug naar de garage. Daar krijg ik een pak papier mee, loop er mee naar een ander kantoortje, tel daar 71 briefjes van 100 birr uit en betaal zodoende mijn rekening. Een jongen naast de dame achter de balie is de hele tijd alleen maar geld aan het tellen. Niet zo gek, want 100 birr is de grootste coupure en doorgaans ben je bij zo’n dealer al een flinke veelvoud van dit bedrag kwijt. Hij heft dan ook grote stapels met hondertjes voor zijn neus liggen. Ik krijg een tweede stapel papier mee van de dame en loop er me terug naar het service kantoor, waar ze de helft van de papieren bewaren. Ik krijg de andere helft mee (nadat ik de nodige handtekeningen gezet heb). Tot slot moet ik nog bij een andere balie een briefje in drievoud halen om aan de portier te overhandigen bij het verlaten van het terrein, want anders denkt hij dat ik de auto steel.

Ik bedank de baas heel hartelijk voor zijn hulp en met name het feit dat hij mijn auto met spoed in behandeling heeft genomen. En dan rij ik weg. Nu de stoel gerepareerd is zit ik ineens een stuk hoger en moet ik mijn spiegels even bijstellen.

Even later sta ik weer voor het pension en krijg een andere kamer toebedeeld. Daar gooi ik de spullen van vanmorgen weer in (tandenborstel e.d.), rust even uit op bed en ga daarna weer op pad. Bij een bakkertje koop ik wat brood voor morgen en bij een kleine ‘supermarkt’ wat te drinken en te eten. Bij een fruit house bestel ik weer een lekker fruitsapje en loop vervolgens een heel eind over het wandelpad langs de oever van het Tana meer. Ik hoop tankwa’s te zien: kano-achtige bootjes gemaakt van papyrusbundels, zoals de Oude Egyptenaren al gebruikten, maar helaas zijn die (vandaag) niet te zien op het meer. Wel zie ik heel wat papyrusplanten groeien langs de waterkant. Het is een heerlijk rustige wandeling. Er zijn niet veel mensen en hoewel die me allemaal nieuwsgierig aankijken (neem ik ze natuurlijk niet kwalijk), valt niemand me lastig.

Nadat ik mijn boodschapjes op de hotelkamer gedumpt heb loop ik weer naar het burgertentje van gisteren toe. Hoewel het pas half 18 is, is de tent afgeladen, Gelukkig komt er net een plekje vrij als ik aan kom lopen. Ik bestel een andere hamburger en een ‘mixed fruit’ drankje. Terwijl ik zit te wachten komt er een jonge, blonde vrouw naar binnen. Ze zoekt een plekje. Het tafeltje heeft nog een plekje naast me vrij, dus nodig ik haar daarvoor uit. Ze neemt het aanbod dankbaar aan. Tegenover haar komt een Ethiopische man zitten. Gedrieën hebben we een leuk gesprek. Ze heet Ashley en komt uit Las Vegas, maar heeft de afgelopen 2 jaar in Ethiopië gewoond en daarvoor veel gereisd. Zijn naam ben ik vergeten, maar hij is een leraar wiskunde voor jongvolwassenen. Van Ashley leer ik dat het Amharisch geen vragende zinsvormen kent. Als iemand iets wil, dan vraagt hij/zij dit niet, maar zegt het op een commanderende manier. Ze vertelt dit als mogelijke verklaring voor het feit dat de mensen hier niet om geld lijken te vragen (‘Can you please give me some money?’), maar het lijken te eisen (‘Give me money.’). Dat is een eyeopener voor mij. Wellicht heb ik de Ethiopiërs dus niet helemaal goed beoordeeld. Het neemt echter niet weg dat de schaal waarop mensen geld of goederen vragen/eisen schrikbarend groot is. En daarbij zegt het feit dat de taal zulke beleefdheidsvormen niet kent wellicht ook wel iets over het volk.

Om even voor 19 uur neemt de man afscheid en praat ik nog even door met Ashley. Tot mijn vreugde was ze net zo verbaasd als ik te vernemen dat Trump tot president gekozen is. Rond half 20 rekenen we af, complimenteer ik de kok met zijn fantastische burgers (Ashley kent de man persoonlijk) en vertel hem dat ik zijn restaurant op iOverlander gezet heb. Daar is hij erg blij mee. Buiten neem ik afscheid van Ashley en loop terug naar het pension, waar ik aan mijn verslag werk en achterstallige e-mail wegwerk. Morgen ga ik naar Addis Abeba en daar is vanwege de noodtoestand mobiel internet geheel uitgeschakeld, en aangezien er op mijn geplande kampplaats ook geen wifi is, moet ik nu nog even profiteren van de (beperkte) internettoegang.

Er klinkt weer luide muziek, de hele avond. Ook is een ruit in de balkondeur half verdwenen, dus kan ik de muggen niet tegen houden. Gelukkig is er een klamboe! Maar in slaap komen met die herrie valt niet mee. Gelukkig gaat de muziek niet de hele nacht door, dus slaap ik zelfs zo goed dat ik pas iets voor 7 uur wakker wordt (dag 89). De douchekop is een elektrisch apparaat die het water schijnbaar verwarmt vlak voor het de open lucht in komt. Gisteren heb ik hem uitgeprobeerd in de andere kamer, maar toen ik ineens een kleine elektrische schok kreeg ben ik er gauw onder vandaan gegaan. Daarbij werd het water niet meer dan lauw, dus het was het niet waard, en ik probeer het niet opnieuw in deze kamer. Betaald voor de kamer heb ik gisteravond al en de broodjes (ontbijt en lunch) zijn zo gesmeerd, dus ik ben iets na half 8 weer op weg.

Er staat een hele lange rit voor de boeg: 556 km. Dat is over Europese wegen al een aardige afstand, maar over Ethiopische wegen is het een enorme afstand. Ik verwacht er dan ook zo’n 10 uur over te gaan doen.

Het eerste stuk gaat bijzonder goed. Ik haal regelmatig de 100, omdat het aantal mensen en dieren op de weg erg meevalt en de kwaliteit van het wegdek prima is. In mum van tijd leg ik meer dan 200 km achter me. Dan arriveer ik bij het begin van de Blue Nile Gorge en staan er om de paar honderd meter borden met waarschuwingen over de hobbelige, gladde en dus gevaarlijke weg die voor me ligt. Ook staan overal borden met 30 km/u als maximum snelheid. Al snel leer ik waarom deze borden hier staan, want zodra de weg afdaalt in de Gorge veranderd het wegdek in een soort hindernisbaan. Weliswaar is het wegdek nog steeds grotendeels asfalt, maar het is zo slordig aangelegd en op zoveel plaatsen verzakt of beschadigd dat je wel gek moet zijn om harder dan 50 km/u te rijden. Natuurlijk zijn er de nodige haarspeldbochten en is er behoorlijk veel verkeer. Maar het uitzicht… is verbluffend mooi! Het is jammer dat ik door het geconcentreerd rijden (lees: stuiteren) niet zo heel veel kan genieten van dit uitzicht, maar toch geniet ik met volle teugen.

Ik daal bijna 1000 m af in zo’n 20 km en kom eindelijk aan bij de brug over de Blauwe Nijl die statig meandert door het groene landschap van de diepe kloof die de rivier hier in de loop der millennia heeft uitgesleten. De bruggen zelf zijn niet mooi (de oudste wordt niet meer gebruikt en de nieuwste is in 2001 door Japan aangelegd), maar overal lopen hier bavianen die de boel opleuken. Als ik uitstap houden ze afstand. Ik loop de nieuwe brug op en geniet. Dit is weer zo’n geluksmomentje! Wat is dit prachtig en wat is het gaaf om hier zelf naar toe te zijn gereden!

Aan de overkant van de brug is een kleine parkeerplaats waar enkele toerbussen staan, maar zodra ik langs rijd zie ik dat dit geen toeristen zijn, maar locals die een politiecontrole ondergaan. Zelf mag ik ongestoord doorrijden en beklim direct de andere zijde van de kloof. Een stukje na de eerste haarspeldbocht vind ik een mooi plekje om de bruggen en de rivier nog eens van nog hoger te zien. Daarna wendt de weg zich gauw af van de rivier en stijg de weg langzamer dan dan deze eerder heeft gedaald. Maar de kwaliteit van het wegdek verbeterd niet. Soms zijn er hele stukken simpelweg weggeslagen en is er zeer provisorisch een paadje langs de rand van de afgrond ontstaan. Over het algemeen kun je stellen dat de wegen in Ethiopië nauwelijks onderhouden worden. Hier en daar zijn wel wat reparaties te vinden, maar die zijn zo slordig uitgevoerd dat het middel waarschijnlijk erger is dan de kwaal. Ik vind het natuurlijk af en toe best spannend en vervelend, maar over het algemeen eigenlijk best leuk, want het houdt me scherp en de tijd vliegt. De afstand helaas niet, want de volgende 50 km gaan moeizaam. Daarna wordt de weg wat beter en kan ik weer een beetje doorrijden.

Onderweg eet ik mijn ontbijt en lunch al rijdend op, maar vind gelukkig ook een paar plekjes om even de benen te strekken en te plassen. Ergens langs de weg zie ik tot mijn verbijstering een groep van zeker 50 gieren met koppen bij elkaar. Ongetwijfeld ligt er onder de hoop gieren het karkas van een overleden dier (gezien het formaat vermoed ik een koe), maar die is geheel aan het oog onttrokken. Het is typisch zo’n scène uit een western-film. Een eind verderop voel ik ineens kleine steken in mijn borst. Heb ik soms te lang stil gezeten of zo? Ik wrijf over de plekken en controleer of er niet een insect in mijn shirt zit, maar kan zo gauw niets vinden. Toch betrap ik even later een vliegend insect (lijkt op een bij) in mijn shirt en zodra ik hem dooddruk en weg gooi is het gedaan met de steken. Geen idee wat die steken precies waren, want ik heb er geen rode bultjes aan over gehouden of jeuk.

De laatste 30 km voor Addis is het wegdek weer erg slecht. Ditmaal vooral door de vele kuilen. Sommige zie je pas als je er al vlak voor bent, maar gelukkig heb ik geleerd om alert te zijn op meerdere slipsporen bij elkaar. Die duiden vaak op een verborgen gat waar voorgaande auto’s op het laatste moment voor hebben geprobeerd te stoppen.

Als ik Addis binnen rijd valt de schemering al in. Het is dan ook al rond half 18. Ik ben weer erg moe, en niemand voert verlichting (en de straatverlichting is (nog) niet aan), dus ik moet alle zeilen bij zetten om veilig het centrum van deze grote stad te doorkruisen. In het pikkedonker bereik in Wim’s Holland House, dat goed verborgen ligt in een stoffig, ongeplaveid en onverlicht straatje achter het station.

Als ik uitstap voel ik mijn benen trillen. Het is maar goed dat ik niet meer hoef te rijden… Althans, dat hoop ik, want ik heb de afgelopen maanden heel veel verwarrende berichten gehoord over deze camping/hotel/bar/restaurant. Is het nu wel of niet mogelijk om hier te kamperen? De Vossebergen hebben hier een week geleden ook een paar dagen gestaan, maar zelfs van de eigenaresse zelf kregen ze eerst te horen dat kamperen niet mogelijk is en later dat ze van harte welkom zijn en dat ze meer overlanders als klant wil hebben. En zodra ik binnen informeer naar de kampeermogelijkheden krijg ik eerst een ‘nee’ op het rekest van de serveerster. Daar neem ik geen genoegen mee en geef aan dat de Vossebergen hier een week geleden ook gestaan hebben. Daarop antwoord ze dat ik het maar met de ‘baas’ moet overleggen. Die komt over een half uurtje. Dus bestel ik maar vast een diner. Er staan wat ‘Nederlandse’ gerechten op het menu en ik ga voor de nasi goreng met saté. Die smaakt net niet helemaal zoals thuis, maar is toch best lekker. De bitterballen stel ik nog even uit…

Aan het tafeltje naast me zitten een stel Nederlanders en (veel later) een Ethiopiër. Blijkbaar werken ze voor allemaal voor (of bezitten) een of meerdere bloemenkwekerijen in de buurt van Addis. Ik put soms een (wellicht pervers) genoegen om niet te onthullen dat ik ook Nederlander ben (daar is doorgaans ook geen directe aanleiding of reden voor), zodat ik ongegeneerd kan luisteren waar het gesprek over gaat. In Nederland zou me dat geen biet interesseren, maar een stel Nederlandse mannen in een bar in ‘donker’ Afrika moeten toch wel een interessante reden hebben om daar te zitten (het zijn duidelijk geen toeristen). Hun gesprekken zijn initieel niet echt boeiend voor mij en later wordt de toon erg denigrerend tegenover Ethiopiërs en het land als geheel. Ze gaan soms zo ver in hun uitlatingen dat ik me niet met hun wil associëren en me dus ook niet voor ga stellen. Ik voel zelfs plaatsvervangende schaamte als mede-Nederlander. De volgende avond zou het nog veel erger worden, maar daar kom ik later op terug. Eén nieuwtje interesseert me wel: de noodtoestand wordt met 6 maanden verlengd. Niet dat ik daar last van heb, maar interessant vind ik het wel.

Het Holland House doet zijn naam eer aan. Overal zijn vlaggen, spandoeken, sjaaltjes, stickers, posters en andere zaken die de Nederlandse identiteit uitstralen. Alles is oranje of rood-wit-blauw en Nederlands bekendste biermerk en aardoliemaatschappij zijn ruimschoots vertegenwoordigd in reclamemateriaal.

Hoewel Rahel, de weduwe van Wim, ‘over een half uur’ hier zou zijn, duurt het uiteindelijk ruim 2 uur voor ze arriveert. Gelukkig is de camping daarna wel heel snel geregeld. Het is geen probleem als ik hier kampeer en de bewaker/portier wordt geïnstrueerd om mijn auto binnen te laten in de ‘tuin’ van Rahels eigen woning, dat aan de overkant van de straat ligt. In de tuin lopen 2 honden en overal liggen afgekloven botten van de koe die de Vossebergen een week geleden geslacht hebben zien worden. Het ziet er allemaal niet geweldig uit, maar ik heb barstende hoofdpijn van de vermoeidheid en kan niet meer positief denken. Ik wil nog maar 1 ding: naar bed. Gelukkig is dat zo gebeurd en al vroeg lig op 1 oor. Wat me op dat moment nog niet opvalt is dat ik niet duizelig word bij het gaan liggen.

De nacht is erg rustig. Eén keer grommen en blaffen de honden eventjes, maar verder kan ik heerlijk rustig slapen, wat uitzonderlijk is voor een plekje midden in het hart van 1 van de grootste steden van Afrika. Ik word wakker op dag 90 van de inmiddels gebruikelijke omroeper die de godganse dag gebeden prevelt en zingt. Ik snap niet dat de mensen in dit land niet stapelgek worden van die bloedirritante indoctrinatie.

Vandaag heb ik geen haast, dus ik kijk rustig nog wat tv op bed (vanaf harde schijf; internet is volstrekt afwezig hier. Wifi is niet beschikbaar in het Holland House en alle mobiele internet is volledig afgesloten in Addis. Het is onvoorstelbaar, maar in deze miljoenenstad ben ik verstoken van de buitenwereld. Ik kan weliswaar bellen en sms’en, maar alleen binnen Ethiopië en zelfs de Vossebergen zijn daar nu niet meer! Die zijn enkele dagen geleden de grens met Kenya overgestoken.)

Water is ook niet beschikbaar op de ‘camping’. Rahel vertelt me dat de waterleiding al meer dan een jaar afgesloten is vanwege bouwwerkzaamheden! Ze moeten hun water dus van elders halen. Voor de meeste Ethiopiërs is dat de normaalste zaak van de wereld. Verreweg de meeste mensen die ik langs en op de weg zie lopen zijn vrouwen en kinderen die met lege of loodzware volle kanariegele jerrycans zeulen. Bij waterpompen zie ik regelmatig groepjes mensen staan die hun gele jerrycans (of andere containers, maar opvallend genoeg zijn ze bijna altijd geel) vullen. Het is schrijnend dat zoveel mensen zonder waterleiding of zelfs maar een lokale waterpomp moeten stellen. De kannen worden vaak op ezeltjes geladen, maar nog veel vaker zie ik dat de vrouwen en kinderen een grote kan op hun rug dragen.

Deze feiten in aanmerking nemend kan ik me nauwelijks druk maken over het feit dat ik hier geen water heb, hoewel je in de hoofdstad van een land toch wel iets anders zou verwachten. En ach, zoveel water heb ik niet nodig. De temperatuur overdag is hier onder de 30gr en ‘s avonds koelt het flink af. In de namiddagen en avonden regent het vaak licht. Geen al te dorstig weer dus en je wordt ook niet vies van het zweet. Niettemin vraag ik toch een emmertje water, want blijkbaar is gisteren onderweg mijn dakpijp grotendeels leeg geraakt. Dat is pas de tweede keer sinds het begin van de reis, dus ik heb geen idee hoe dit kan, maar goed, met dit emmertje kan ik weer dagen vooruit.

Wat me deze ochtend bij het rechtop zitten wel opvalt is dat de duizeligheid nog steeds weg is! Ik test het een aantal keren uit door te gaan liggen en rechtop te gaan zitten, maar er gebeurt niets!!! Ik besluit het een weekje aan te zien. Als de duizeligheid weg blijft, dan start ik opnieuw met de Lariam. Als de duizeligheid dan terug komt, weet ik nagenoeg zeker dat dat de oorzaak is. Als het wegblijft, dan was het waarschijnlijk Benign Positional Vertigo (met dank aan Mona voor de naam van de aandoening!). Maar voorlopig ben ik alleen maar erg blij dat me eindelijk weer eens goed voel in de ochtend!

Als ontbijt eet ik crackers met Hollandse pindakaas en hagelslagpoeder. Ja ja, ik ben er zuinig mee! Amerikaanse pindakaas is opvallend vaak te koop, maar die haalt het niet bij de Nederlandse. De eerste uren van de ochtend warm ik op in het ochtendzonnetje dat de dichte bewolking in no time heeft doen oplossen. Intussen lees ik meer over Addis, bepaal wat ik hier ga doen en hoe ik de rest van mijn tijd in Ethiopië ongeveer in ga delen. Draait het noorden vooral om het culturele erfgoed, in het zuiden draait het vooral om de natuur. En daar wil ten volle van genieten. Dat zal echter nog niet mee vallen, want veel Nationale Parken (voortaan kortweg NP) eisen (aldus mijn reisgids) dat je een ‘scout’ of ‘guide’ op sleeptouw neemt en daar heb ik helemaal geen trek in. Een ‘scout’ moet je beschermen tegen wilde dieren, maar de meeste grote carnivoren zijn al lang uitgemoord in de parken, daar deze parken nauwelijks bescherming krijgen. Niet alleen moet je zo’n ‘scout’ of ‘guide’ betalen, maar zit je er ook de hele dag mee opgescheept. Een guide kan nog van pas komen, maar een scout is (in mijn ogen) alleen maar lastig. Ik heb helemaal geen trek om de hele dag een vreemde naast me te hebben. Ik voel me daardoor opgejaagd en ongemakkelijk en kan daardoor veel minder genieten van de natuurpracht. Maar goed, we zullen later wel zien.

Nu eerst het programma voor vandaag. Allereerst: de Comesa! Derde poging… Maar nu ben ik er vrijwel zeker van dat het gaat lukken. Niet alleen omdat het de Vossebergen ook gelukt is, maar ook omdat ik dit adres ook al van andere overlanders door heb gekregen (dank, Anton!). Het kantoor ligt daarbij op slechts enkele minuten lopen van het Holland House.

Gewapend met al mijn papieren en een camera (ik wil hierna nog wat anders doen) loop ik naar het kantoor, maar ga er aan voorbij, want ik moet eerst weer geld pinnen, omdat ik er vanuit ga dat ik de verzekering cash moet betalen. Daarna loop ik terug naar het verzekeringskantoor en informeer bij de informatiebalie naar meneer Tsendekan, de naam die ik van Judith doorgekregen heb; hij is door hen al op de hoogte gebracht van mijn komst. Gelukkig heb ik ook een telefoonnummer, want de medewerker kent hem niet. Via een interne telefoon krijg ik hem te spreken. Gelukkig is hij beschikbaar, maar als ik vraag waar ik hem kan vinden krijg ik geen antwoord, zelfs niet na herhaaldelijk vragen. Dus geef ik het op. De medewerker weet echter wel waar de Comesa afdeling is, dus ga ik daarheen; de eerste verdieping vanuit een andere ingang. Daar weten ze ook geen raad met me en word ik terug naar beneden gestuurd, waar ze me weer naar een ander kantoor sturen, waar ik weer word terug verwezen naar het vorige kantoor… Gelukkig vangt iemand anders het gesprek op en die kent meneer Tsendekan wel. Hij zit enkele bureaus verderop en ontvangt me met een ferme handdruk. Op een papiertje moet ik de landen opsommen waar de Comesa voor moet gelden en voor hoe lang. Daarna moet ik een formulier invullen, terwijl hij vast uitzoekt hoeveel het me gaat kosten. Het is meer dan ik gehoopt had, maar zeker niet onredelijk: ongeveer 100 euro. Ik hoef maar enkele velden in te vullen in het formulier, moet daarna even wachten en word dan naar de cachier gestuurd om te betalen. Ik overhandig de dame (cachiers schijnen altijd vrouwen te zijn, ook in Egypte en Sudan) mijn stapeltje bankbiljetten die ze zorgvuldig telt en in de la propt die al uitpuilt van het geld. Even waan ik me in het geldpakhuis van Dagobert Duck. Wanneer ik terug kom bij meneer Tsendekan krijg ik mijn netjes ingevulde yellow card overhandigd en een Ethiopisch verzekeringsbewijs. Ik rij weer verzekerd! En dat ook in Kenya, Tanzania, Rwanda, Uganda, Malawi, Zimbabwe en Zambia! Ook al zal een eventuele uitkering waarschijnlijk erg lastig worden, voelt het toch prettig dat ik in elk geval aan de wettelijke verplichtingen voldoe.

Goedgemutst verlaat ik het kantoorgebouw en loop naar het ‘Red Terror’ Martyrs Memorial Museum, dat zo’n anderhalve kilometer verderop ligt. Onderweg verbaas ik me ovr het enorme verschil tussen arm en rijk dat hier kris kras door elkaar loopt. Er is een moderne tram over een sterk verhoogde railbaan en overal worden nieuwe torenflats gebouwd. Veel mensen dragen dure en/of uitbundige kleding en doen hun best er welgesteld uit te zien. Aan de andere kant zie ik ook erg veel mensen in lompen zitten en lopen. Ze leuren met pakjes zakdoekjes, kauwgom of sigaretten. Dat klinkt voor de Egyptekenners onder u wellicht niet onbekend, maar het verschil is veel beter zichtbaar omdat er maar weinig moslims in deze stad leven en de vrouwen dus over het algemeen niet gesluierd over straat gaan. Ook de mannen lijken veel meer waarde te hechten aan nette/dure kleding dan Egyptenaren.

Het ‘Red Terror’ Martyrs Memorial Museum is gewijd aan de verschrikkingen die zich tijdens het bewind van de beruchte ‘Derg’ hebben voorgedaan. Er wordt geen entree geheven, maar een donatie wordt op prijs gesteld. De tentoonstelling begint met foto’s en wat zijdelings gerelateerde artefacten, maar verderop volgen de muren vol met pasfoto’s van verdwenen en vermoorde mensen en hangen er lijsten met opsommingen van de vele martermethoden die gebruikt werden. Als je daar nog niet misselijk van wordt, dan is het kamertje met vitrinekasten vol met botten en schedels dat waarschijnlijk wel. Deze zijn opgegraven in massagraven en sommige slachtoffers die nog geïdentificeerd konden worden, hebben een eigen plankje in de kasten met hun beenderen, een horloge of iets dergelijks en een pasfoto erbij. Dat is wel zeer confronterend! Je kunt je afvragen of deze beenderen niet begraven moeten worden in plaats van tentoongesteld in en museum, maar aan de andere kant heb ik zelden een oorlogstentoonstelling gezien dat zo’n krachtig signaal geeft, en dat is wel waar zo’n tentoonstelling om draait.

Een beetje onthutst loop ik terug naar het Holland House. Onderweg stop ik bij een lunchroom voor een broodje. Terug bij de auto neem ik het er van en ga een tijdje in de schaduw zitten lezen. Ondertussen komen er allerlei ‘nieuwe’ vogels in de buurt zitten, die ik dankbaar op de foto zet.

Om een uur of 15 trek ik er weer op uit. Ik ga op zoek naar een supermarkt die een eindje verderop moet zitten. Die is zo gevonden en ik koop er wat groente (ze hebben zelfs bloemkool!), wat ‘verse’ melk en wat andere spulletjes. Het assortiment is niettemin erg beperkt, maar voldoende. De groente verwacht ik de komende dagen nog niet nodig te hebben, daar uit eten gaan veel goedkoper is (en in het Holland House in elk geval) goed te eten. Maar over een paar dagen kan ik in een NP zitten zonder voorzieningen en dan heb ik het wellicht wel nodig. De prijzen zijn wel weer erg hoog; zaken als cornflakes, de bloemkool en chocolade zijn zelfs veel duurder dan in Nederland.

Ik ben inmiddels ook wel weer toe aan een kapper, maar kan die zo gauw niet vinden en met de boodschappen aan mijn arm zoek ik niet verder. Het staartje van de middag lees ik weer, hoewel ik dit het grootste deel van de tijd achter het stuur moet doen, omdat het is gaan regenen. Normaal zou ik mijn luifel opzetten, maar daar heb ik niet voldoende ruimte voor en omdat deze camping officieus is, weet ik niet over Rahel het op prijs zal stellen als ik dergelijke kampeeruitrusting ga gebruiken. Maar het is geen punt: de stoel is immers weer gefikst en zit dus weer prima, en het stuur blijkt een uitstekende steun voor mijn ereader. 🙂

Vlak voor de bui begint is er ineens een grote toename in roofvogels om me heen. Soweiso stikt het in dit land van de roofvogels, met name in de steden. Ze vliegen vaak laag over; een prachtig gezicht! Maar nu zitten er zeker 20 roofvogels (ik weet helaas niet welke soort(en)) met een spanwijdte van ca. 1-1,5 m en een licht gevorkte staart om me heen. Ze ruziën met de kraaien.

Tegen etenstijd steek ik de straat over en bestel een schnitzel die ouderwets lekker smaakt! Erbij geserveerd worden knapperige groenten (zelfs broccoli en lente-ui!) en gebakken aardappeltjes. Dat is genieten geblazen! Aan een ander tafeltje zit min of meer hetzelfde Nederlandse gezelschap als gisteravond, maar van waar ze dit keer over praten gaan mijn oren klapperen. Ik ervaar het als zo schokkend dat ik het onder geen beding op deze plek zou willen herhalen. Laten we het er op houden dat ik steeds beter begin te begrijpen waarom buitenlanders zo’n lage achting hebben bij de meeste Ethiopiërs. Ik voel opnieuw grote plaatsvervangende schaamte.

Na het eten werk ik aan mijn verslag en foto’s, waar ik om half 22 klaar mee ben. In de tweede helft van de avond kijk ik in de auto naar een film.

9 gedachtes aan “Dag 86-90 (20-24 nov.): Lalibela, Bahir Dar en Addis Abeba

  1. Dick Hoek

    Interessant en leuk verslag weer! De roofvogels in de steden zijn waarschijnlijk Geelsnavelwouwen (Yellow-billed Kites). Het zijn echte afval opruimers. Je kunt ze al zien vanaf Cairo. Daar zeldzaam, maar meer naar het zuiden steeds talrijker. Ik kijk uit naar je vogelfoto’s. Veel plezier!

  2. els

    fijn jou verhalen weer te lezen, spannend met hoe gevaarlijk je soms moet rijden, maar gelukkig dan toch weer goed komt. Hoop dat het je goed gaat en geen last meer zal krijgen van de duizelingen, zodat je met een goed gevoel verder kan reizen, prettige
    reis verder, groetjes

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.